ECLI:NL:RBLIM:2022:3498

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 mei 2022
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
ROE 21/928
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het legaliseren van garageboxen en juridische borging van welstandsadvies

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 april 2022 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning die was verleend voor het legaliseren van 30 garageboxen nabij een woongebied in Maastricht. Eisers, bewoners in de nabijheid van de garageboxen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht, dat hun bezwaar tegen de omgevingsvergunning ongegrond had verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de garageboxen niet volledig binnen de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - garageboxen' vallen en dat er geen bouwhoogte is vastgesteld in het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghouder de hoogte van de garageboxen heeft kunnen verantwoorden en dat de vergunning in dat opzicht niet onterecht is verleend. Echter, de rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vergroening en beplanting van de garageboxen beter juridisch geborgd moet worden. De rechtbank heeft daarom het bestreden besluit vernietigd voor zover het betreft de vergroening en heeft bepaald dat de omgevingsvergunning moet worden aangepast met een voorschrift voor de vergroening van de garageboxen. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, maar hen niet in het gelijk gesteld wat betreft de hoogte van de garageboxen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen het griffierecht aan eisers te vergoeden en heeft de proceskosten van eisers vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/928
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaak tussen
[eiser sub 1] , [eiser sub 2] , [eiser sub 3] , [eiser sub 4] en [eiser sub 5] ,te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. W.D.W. van Aken),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: M. Ploum).
Als derde-partij (vergunninghouder) heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder], te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het (achteraf) legaliseren van 30 garageboxen op een binnenterrein gelegen nabij de [adres] te [plaats] . Bij besluit van 11 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2022. Eiser [eiser sub 3] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder is verschenen haar zoon [naam zoon] .
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
­ verklaart het beroep gegrond;
­ vernietigt het bestreden besluit voor zover verweerder heeft nagelaten een voorschrift aan de omgevingsvergunning te verbinden met betrekking tot de vergroening/ beplanting van de garageboxen;
­ bepaalt dat aan de omgevingsvergunning het voorschrift wordt verbonden dat de vergroening/ beplanting van de garageboxen in overeenstemming met de door de welstandscommissie goedgekeurde tekeningen behorende bij de omgevingsvergunning moet worden gerealiseerd uiterlijk binnen 6 maanden na gereed komen van de garageboxen en deugdelijk in stand moet worden gehouden en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
­ bepaalt dat de omgevingsvergunning voor het overige ongewijzigd in stand blijft;
­ draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
­ veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eisers wonen in de directe nabijheid van de garageboxen en hun beroep richt zich vooral tegen de hoogte daarvan (en het verminderde uitzicht als gevolg daarvan en verder onder meer lichthinder). Zij vinden dat verweerder bij de omgevingsvergunning voor de garageboxen nadere eisen aan de hoogte had moeten stellen.
3. Onderhavig bouwplan is gelegen in het bestemmingsplan ‘Maastricht Zuidwest’ met de bestemming ‘Wonen’, de dubbelbestemming ‘Waarde - Maastrichts Erfgoed’ en (onder meer) de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - garageboxen’. Ingevolge artikel 15.1 onder j van de planregels zijn de gronden met de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer - garageboxen' bestemd voor garageboxen.
Ingevolge artikel 15.3 onder a en b van de planregels kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan situering en afmetingen van bebouwing ten behoeve van:
a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
4. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de garageboxen niet geheel gelegen zijn binnen de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer -garageboxen’.
5. Verder is niet in geschil dat in het bestemmingsplan een bouwhoogte ontbreekt voor de garageboxen. Dit is kennelijk een (al dan niet bewuste) keuze van de planwetgever geweest. Juist daarom moet terughoudend worden omgegaan met het via een nadere eis alsnog “binnenhalen” van een maximale hoogte. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder wel de bevoegdheid heeft om op grond van artikel 15.3 van de planregels een nadere eis aan de bouwhoogte te stellen, maar dat de rechtbank slechts kan beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren van die bevoegdheid gebruik te maken.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de vergunde hoogte van de garageboxen (ook buiten de specifieke aanduiding voor de garageboxen) passend is, namelijk omdat het geen ongebruikelijke hoogte is voor garageboxen, de hoogte niet groter is dan de hoogte die voor bijgebouwen is toegestaan en er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken, ook gelet op de aard van de omgeving (binnenterrein in stedelijk gebied). Verweerder heeft dus mogen afzien van het stellen van nadere eisen aan de hoogte en de omgevingsvergunning voor de garageboxen mogen verlenen.
7. Met betrekking tot het aspect ‘welstand’ is de rechtbank van oordeel dat verweerder het advies van de welstandscommissie heeft mogen volgen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de commissie het bouwplan heeft getoetst aan de geldende welstandsnota ‘maatwerk en kwaliteit’, waarbij is gebleken dat het bouwplan hieraan voldoet. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te oordelen dat verweerder dit welstandsadvies niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De tekeningen waarop de vergroening van enkele achtergevels van de garageboxen is te zien maken onderdeel uit van de verleende omgevingsvergunning. Daarmee is, gezien de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, voldoende recht gedaan aan de belangen van de omwonenden. De rechtbank is wel van oordeel dat de beplanting/ vergroening van de achtergevels juridisch beter geborgd moet worden. Die borging is nu onvoldoende omdat het enkel ‘op tekening staan’ van de beplanting niet maakt dat er een handhaafbare verplichting is om deze op zichzelf niet vergunningplichtige beplanting te realiseren en in stand te houden. Nu de welstandscommissie en in navolging daarvan verweerder kennelijk belang hechten aan deze vergroening voor een passend uiterlijk van de garageboxen en ook de rechtbank dat belang voor de omwonenden inziet, zal de rechtbank zelf aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbinden dat de beplanting conform de tekeningen behorende bij (de aanvraag voor) de omgevingsvergunning moet worden gerealiseerd (uiterlijk binnen 6 maanden na gereed komen van de garageboxen) en deugdelijk in stand moet worden gehouden.
8. De andere aspecten die in beroep zijn aangevoerd, zoals de verlichting, betreffen geen vergunningplichtige (en ook geen vergunde) onderdelen of onlosmakelijk aan de garageboxen verbonden onderdelen en maken geen onderdeel uit van het toetsingskader. De garageboxen passen immers, behalve deels wat betreft de situering, binnen het bestemmingsplan en het beroep richt zich niet tegen de situering van de garageboxen omdat de overschrijding van de aanduidingsgrens voor de garageboxen door de omwonenden op zichzelf niet nadelig wordt bevonden. De rechtbank geeft vergunninghouder wel mee om nog naar de verlichting te kijken en deze in overleg met de omwonenden aan te passen.
9. De rechtbank stelt eisers dus in het ongelijk (wat betreft de hoogte van de garageboxen), maar verklaart het beroep toch gegrond omdat de rechtbank in het beroepschrift wel aanleiding ziet om de omgevingsvergunning nader in te kaderen wat betreft de beplanting. Daarmee verandert er voor eisers dus niet echt iets, behalve dat de beplanting beter juridisch gewaarborgd is.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2022.
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 6 mei 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.