ECLI:NL:RBLIM:2022:3425

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
03/109953-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tbs met dwangverpleging voor poging doodslag en bedreiging van medebewoners van het AZC te Echt

Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 25-jarige Nigeriaanse man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging van medebewoners in een asielzoekerscentrum (AZC) te Echt. De verdachte heeft op 21 april 2021 met een mes meerdere medebewoners aangevallen, waarbij hij hen in de nek, hals, rug en bovenlichaam heeft gestoken of geprobeerd te steken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot moord, omdat niet kon worden aangetoond dat de verdachte met voorbedachte rade handelde. Wel werd poging tot doodslag bewezen verklaard, evenals enkele bedreigingen. De verdachte werd als volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwd, wat leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging, maar de rechtbank legde hem wel tbs met dwangverpleging op, zoals geadviseerd door het Pieter Baan Centrum (PBC). De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die levensbedreigende verwondingen opliepen. De verdachte werd ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege, gezien het risico op herhaling van gewelddadig gedrag als hij onbehandeld zou blijven.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers : 03/109953-21 en 03/105821-21 (ter terechtzitting gevoegd)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1996,
gedetineerd in P.I. Vught, PPC te Vught.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R. Engwegen, advocaat kantoorhoudende te Echt.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 april 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht. De rechtbank nummert in dit vonnis, na de voeging ter terechtzitting, de feiten 1 en 2 op de tenlastelegging met parketnummer 03/105821-21 als 1 en 2 en de feiten 1 en 2 op de tenlastelegging met parketnummer 03/109953-21 als 3 en 4.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 18 april 2021 (feiten 1 en 2) en op 21 april 2021 (feiten 3 en 4):
Feit 1:[slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem te slaan.
Feit 2:verzet heeft gepleegd tegen politieambtenaren.
Feit 3:opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade heeft geprobeerd tien personen van het leven te beroven, door met een mes op hen in te steken.
Feit 4:[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig het overgelegde schriftelijke requisitoir, op de volgende standpunten gesteld.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 1) en wederspannigheid (feit 2).
Ten aanzien van de mishandeling heeft de officier van justitie zich gebaseerd op de aangifte, de getuigenverklaring en de verklaring van verdachte. Het uitgebreide proces-verbaal van bevindingen omtrent de aanhouding is voldoende om tot een bewezenverklaring te komen van wederspannigheid.
De officier van justitie acht ten aanzien van feit 3 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ten aanzien van alle aangevers schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot moord. Alle steekwonden bij de aangevers bevonden zich op plaatsen van het lichaam waar dodelijk letsel kon worden veroorzaakt en meerdere personen verklaren dat verdachte op verschillende momenten riep dat hij ‘iedereen ging vermoorden’. De slachtoffers bevonden zich op diverse plaatsen in het gebouw. De verklaringen van de aangevers, in samenhang bezien met de wijze van uitvoering, bieden een toereikende grondslag voor de bewezenverklaring van de ‘voorbedachte raad’. De vastgestelde psychotische stoornis heeft geen betrekking op waandenkbeelden en staat volgens vaste jurisprudentie een bewezenverklaring van de onder feit 3 primair tenlastegelegde pogingen tot moord niet in de weg.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de onder feit 4 tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Hij baseert zich daarbij op de aangiftes en de getuigenverklaringen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig de overgelegde schriftelijke pleitnota, het volgende bepleit.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de onder feit 1 tenlastegelegde mishandeling en de onder feit 2 tenlastegelegde wederspannigheid gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 3 primair tenlastegelegde pogingen tot moord. Hij heeft daartoe aangevoerd dat geen sprake is van voorbedachten rade, nu uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit daartoe. Verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De psychotische toestand van verdachte, het korte tijdsbestek waarin de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, de willekeurigheid van de slachtoffers en het feit dat er in het geheel geen aanwijzingen zijn voor planmatig handelen zijn belangrijke contra-indicaties om voorbedachten rade te kunnen aannemen.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 3 verder vrijspraak bepleit van de primair tenlastegelegde poging tot moord en de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag wat betreft de aangevers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] . Hij heeft daartoe aangevoerd dat bij het steken van [slachtoffer 2] geen sprake is van een strafbare poging en dat bij de aangevers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] bovendien geen sprake was van opzet gericht op hun dood.
Wat betreft aangever [slachtoffer 6] heeft de raadsman vrijspraak bepleit van de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag, omdat op basis van de aanwezige bewijsmiddelen niet gesteld kan worden dat sprake is van een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op de dood en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard.
Wat betreft de aangevers [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] heeft de raadsman zich voor de poging tot doodslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft ten aanzien van de onder feit 4 tenlastegelegde bedreiging bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de bedreiging van aangever [slachtoffer 3] . De bedreigingen waren op geen enkel moment gericht jegens [slachtoffer 3] . Ook moet verdachte worden vrijgesproken van ‘het achter [slachtoffer 2] aanrennen’, nu de verklaring van [slachtoffer 2] op dit punt niet wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen. Ten aanzien van de uitlatingen en de bedreiging met het mes gericht jegens [slachtoffer 2] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
03/105821-21 [1]
Feit 1: mishandeling
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen. Nu de verdachte dit feit heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 21 april 2022;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 18 april 2021.
Feit 2: wederspannigheid
Verbalisanten [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4]en
[naam 5]hebben – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd: [3]
Tijdens de aanhouding van de verdachte op 18 april 2021 (Echt) bleef deze zich op alle mogelijke manieren verzetten. Hij probeerde zich te onttrekken aan de aanhouding door te bewegen in tegenovergestelde richting van die waarin de politie hem trachtte te bewegen. Hierbij werd hij gecontroleerd naar de grond gebracht. Hierbij kwam verbalisant [naam 2] deels onder de verdachte op de grond terecht. Terwijl hij onder de verdachte vandaan wist te komen, wist de verdachte - die reeds was geboeid met transporthandboeien - het vuurwapen in het beenholster van verbalisant [naam 2] vast te pakken bij het handvat. Verdachte kreeg direct bevel los te laten. Hij liet echter niet los. De verdachte ging hard schreeuwen en hij trapte met zijn rechterbeen met kracht verbalisant [naam 3] tegen zijn linker onderbeen.
Nadat de verbalisanten [naam 4] en [naam 2] de verdachte naar een dienstvoertuig trachten te vervoeren, begon de verdachte zich hevig te verzetten en bewoog hij zich in een andere richting dan waar zij hem wilde brengen. De verdachte maakte trappende bewegingen met zijn benen in de richting van de benen van een van de verbalisanten. Hierop gaf verbalisant [naam 4] de verdachte een tik tegen de onderkant van zijn linkerkaak/hals om het verzet te breken. De verdachte bleef zich echter hevig verzetten, waarop de verdachte werd gefixeerd op de grond middels een schild. De verdachte bleef trappende bewegingen maken terwijl hij op de grond gefixeerd werd. Verdachte schopte en draaide alle kanten uit.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het dienstwapen van een verbalisant heeft vastgehouden.
De rechtbank acht op basis van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van bovengenoemde verbalisanten en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid.
Feit 3 en 4 (parketnummer 03/109953-21)
Bewijsmiddelen [4]
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [verdachte] wordt genoemd en dat hij op 21 april 2021 in het gebouw van het AZC te Echt met een mes heeft rondgelopen en sommige mensen daarmee heeft gestoken.
Bij de politie heeft verdachte – zakelijk weergegeven – het navolgende verklaard: [5] [6]
Hij kwam op de kamer van aangever [slachtoffer 7] en hij trof daar drie mensen aan die aan zijn hoofd schreeuwden. Hij heeft een mes van de koelkast gepakt en hij heeft daarmee [slachtoffer 7] in haar schouder gestoken. Hij had ook een mes in zijn broekzak.
Hij heeft aangever [slachtoffer 10] op de trap gezien. Hij weet niet of hij hem met het mes heeft geraakt.
Hij heeft aangever [slachtoffer 9] herkend op een door de politie getoonde foto. Hij heeft hem een keer gestoken in zijn hoofd, boven zijn wenkbrauw. Hij wist niet meer wat hij aan het doen was. Hij hoorde stemmen in zijn hoofd.
Hij heeft aangever [slachtoffer 11] boven in de gang bij diens kamer in zijn rug gestoken, vlakbij zijn schouder.
Aangeefster [slachtoffer 7]deed aangifte op 27 april 2021 en verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: [7]
Ik was op 21 april 2021 in het AZC in Echt. Ik was in de kamer van mijn vriendin en toen kwam de dader daar onverwachts binnen. Toen ik mij omdraaide heeft hij mij onverwachts met een mes in de rug gestoken. Hij stond achter mij. Tijdens de steekpartij had ik mijn baby van 8 maanden op de rug in een draagdoek. Hij kon dat zien, want het hoofd en de benen van de baby waren zichtbaar. Het kind is niet gewond geraakt, maar zat wel helemaal onder het bloed. Ik rende naar de receptie en ik merkte dat mijn energie minder werd door de bloeding. Tot mijn grote schok rende deze man achter mij aan en gaf hij mij nog een enorme klap in mijn gezicht.
Uit de forensisch-medische letselrapportage blijkt dat [slachtoffer 7] een steekwond had in de linkerzijde van de rug, boven het schouderblad en enkele centimeters vanaf de wervelkolom en dat deze verwonding een klaplong heeft veroorzaakt. De verwachte genezingsduur van de wond was twee weken en de verwachte genezingsduur van de klaplong twee maanden. Het letsel was een ernstige verwonding. [8]
Aangever [slachtoffer 8]deed aangifte op 7 mei 2021 en verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: [9]
Toen ik de gang op liep om naar het toilet te gaan zag ik een mij onbekende man op de gang. Ik zag dat deze man een mes had. Ik zag dat hij mij wilde steken. Ik kon nog vluchten richting mijn kamer. Die man rende mij achterna. Ik hoorde dat de man terwijl hij achter mij aanrende riep: “Wait for me there!”. Nog voordat ik mijn kamer goed en wel in kon komen kreeg ik een messteek van de man. Ik zag dat de man het mes in zijn rechterhand had. Ik zag dat de man het mes met een bovenhandse neergaande beweging in mijn nek stak. De man heeft mij éénmaal gestoken. Dit ging met zoveel kracht dat dit mes afbrak waardoor een gedeelte van het mes in mijn lichaam achterbleef. Ik denk dat hij mij gestoken heeft met alle kracht die hij in zich had.
Uit de forensisch-medische letselrapportage blijkt dat [slachtoffer 8] een steekwond had van boven naar beneden links in de hals net boven het sleutelbeen en dat deze verwonding een klaplong heeft veroorzaakt. De verwachte genezingsduur was twee weken. [slachtoffer 8] heeft veel geluk gehad dat cruciale structuren in de hals niet geraakt zijn. Beschadiging van de zenuwstructuren is ernstig invaliderend en beschadiging van de vaatstructuren kan ernstig levensbedreigend zijn door massaal bloedverlies. [10]
Aangever [slachtoffer 9]deed aangifte op 3 mei 2021 en verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: [11]
We hoorden geschreeuw en rumoer buiten. Ik was bezig om mijn kamerdeur op slot te doen, toen ik een raar geluid hoorde. Ik zag dat een donkere man vanuit het washok in mijn richting kwam gerend. Daarachter kwam direct een tweede donkere man ook in mijn richting gerend. Ik zag dat deze tweede man een mes in zijn hand had. Ik gleed uit en de man met het mes stopte bij mij. Ik zag dat hij de bal van zijn opgeheven gebalde hand in mijn richting had en dat hij vanuit schouderhoogte deze hand naar mijn voorhoofd bracht. Ik voelde een hele stevige steek. Ik werd gestoken tussen mijn ogen en wenkbrauwen. Het gebeurde met veel kracht. Het bloed stroomde over mijn gezicht waardoor ik niets meer zag.
Uit de forensisch-medische letselrapportage blijkt – voor zover relevant – dat [slachtoffer 9] een steekwond had tussen de wenkbrauwen, een kneuzing en bloeduitstorting had in en rond het rechteroog alsmede breuken in het voorhoofdsbeen, het zeefbeen en de oogkas. Uit de neus en uit het oog lekte tijdens de ziekenhuisopname hersenvocht. De toegepaste kracht zal fors zijn geweest. De verwachte genezingsduur van de uitwendige letsels was twee weken en de verwachte genezingsduur van de inwendige letsels twee manden. De letsels zijn samen matig tot levensbedreigend. [12]
Aangever [slachtoffer 10]deed aangifte op 12 mei 2021 en verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: [13]
Ik was op de avond van 21 april 2021 in de keuken en ik hoorde een geluid, een stem. Ik ben toen naar de wasruimte gegaan. Ik keek naar buiten en zag mensen van de politie en van het COA. Toen kwam er iemand van achter naar mij toe en toen ben ik gestoken. De man heeft mij gestoken in mijn nek, aan de rechterzijde. Nadat ik was aangevallen ben ik richting mijn kamer gelopen en daar ben ik flauwgevallen doordat ik zo veel bloed verloren had.
Ik herken de man op de foto die als bijlage bij de aangifte is gevoegd als de man die mij gestoken heeft.
Uit de forensisch-medische letselrapportage blijkt dat [slachtoffer 10] een steekwond had in de hals en dat daarbij een slagader en een zenuwknoop waren doorgesneden. Door het bloedverlies is hij in shock geraakt en onmiddellijk ingrijpen was noodzakelijk. De slagader en de zenuwen zijn met twee operaties hersteld. Het herstel van zenuwen is een langzaam proces dat maanden tot jaren in beslag kan nemen. Het letsel was levensbedreigend door het bloedverlies. [14]
Aangever [slachtoffer 11]deed aangifte op 28 april 2021 en verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: [15]
Ik was in mijn eigen kamer. Ik hoorde mensen roepen, schreeuwen en rennen. Ik zag dat een jongen met een mes mij rustig voorbij liep in de richting van de jongen die rechts van mijn kamer op de grond lag. Ik schreeuwde luidkeels en met zware stem: “Are you mad?”. Ik zag dat de jongen met het mes vervolgens terugliep in de richting van mijn kamer. Ik zag dat de jongen met het mes voor mij kwam staan. Ik hoorde dat hij zei: “Kijk naar me, ik ga iedereen vermoorden.” Tijdens dit gesprek werd de jongen plotseling agressief en ik zag dat hij mij met een mes wilde steken. Ik zag namelijk dat hij het mes in zijn rechterhand had en dat hij het mes omhoog hield in mijn richting. Ik zag dat hij met dat mes bovenhands in zijn hand op mij af kwam. Ik zag dat hij het heft op schouderhoogte hield en het lemmet in mijn richting hield. Ik draaide me om mijn kamer in te vluchten. Op dat moment voelde ik dat ik van achter aangevallen werd door hem en dat ik door hem in mijn rug gestoken werd. Ik werd rechts bovenin mijn rug, bij mijn schouder geraakt. Ik ben een keer gestoken. Ik voelde mijn arm branden en ik voelde bloed lopen.
Ik herken de man op de foto die als bijlage bij de aangifte is gevoegd als de man die mij gestoken heeft.
Uit de forensisch-medische letselrapportage blijkt dat [slachtoffer 11] een steekwond had in de rechterzijde van de rug, tussen de ruggen-/nekwervels en het schouderblad. De verwonding was minimaal drie tot vier centimeter diep en de organen ‘at risk’ waren bloedvaten en de rechterlong. De verwachte genezingsduur was acht tot twaalf weken. [16]
Aangever [slachtoffer 12]deed aangifte op 3 mei 2021 en verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: [17]
Ik liep in de avond van 21 april 2021 vanaf het toilet terug naar mijn kamer en zag toen dat een jongen een andere jongen neerstak. Ik rende naar mijn kamer en vlak voor mijn kamer werd ik aangevallen en gestoken met een mes. Het leek op een keukenmes. Die jongen had het mes in zijn rechterhand. Hij kwam op mij af en hij zei: “Jij bent het”. Hij bleef in het Pidgin Engels zeggen ‘dat ik degene was die daar die dag was’. Er kwam veel bloed uit de wonden. Volgens mij ben ik bewusteloos geraakt. Ik heb ruim zeven dagen in coma gelegen.
Uit de forensisch-medische letselrapportage blijkt dat [slachtoffer 12] drie steekwonden had; een oppervlakkige steekwond ter hoogte van de borstwervels, een zeer diepe steekwond aan de rechterzijde van de lendenwervels en een zeer diepe steekwond aan de bovenzijde van de linkerbil. Zijn lever en de nierslagader zijn geraakt. Door het ernstige bloedverlies moest direct een buikoperatie worden uitgevoerd, om de bronnen van de bloedingen op te sporen en de bloedingen te kunnen stoppen. De verwachte genezingsduur was zes maanden. [18]
Aangever [slachtoffer 6]deed aangifte op 23 april 2021 en verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: [19]
Ik hoorde wat geschreeuw. Ik ging toen mijn kamer uit om te gaan kijken. Ik woon op de eerste verdieping en liep toen naar beneden. Daar zag ik bloed. Ik zag een jongen en een meisje huilend en schreeuwend richting de receptie rennen. Ik dacht dat ze ruzie hadden en liep toen terug de trap op naar mijn kamer. Op de trap werd ik aangevallen door een donkere jongen. Ik liep op dat moment de trap op en hij kwam van voren. Hij begon direct te steken. Hij stak mij eerst tegen mijn schouder en daarna stak hij tegen mijn arm. Hij stak mij met een mes.
Aangever [slachtoffer 4]werd op 22 april 2021 gehoord en verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: [20]
Op 21 april 2021 zat ik met vrienden op mijn kamer. Ik hoorde iemand op de deur kloppen. Ik maakte de deur open en zag een man staan. De man riep naar mij: “Ik wil iemand vermoorden.” Toen haalde hij zijn hand omhoog en toen zag ik een mes in zijn hand. Hij wilde met het mes steken. Ik smeet de deur dicht voordat hij mij kon raken met het mes. Het spoor van het mes is nog steeds op de deur te zien.
Aangever [slachtoffer 2]werd op 24 april 2021 gehoord en verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: [21]
Ik was in de kamer en mijn vrouw zat in de andere kamer. Opeens kwam [verdachte] binnen en stak [slachtoffer 7] met een mes in haar nek. Hij hield het mes omhoog. Hij wilde ook de baby neersteken en ons allemaal. Hij schreeuwde dat hij een vampier was en dat hij ons allemaal wilde vermoorden. Hij zei dat hij iedereen wilde vermoorden.
[slachtoffer 7] is daarna naar (de receptie van) het COA gegaan. Ik zag toen dat haar nek aan het bloeden was. Ik wilde toen naar boven gaan naar [verdachte] . Toen ik hem zag heb ik tegen hem gezegd dat hij iemand had neergestoken. [verdachte] zei toen tegen mij “iedereen hier wil me vermoorden, daarom heb ik een mes”. Ik rende toen weg voor [verdachte] en hij achtervolgde mij met een mes.
Aangever [slachtoffer 5]werd op 4 mei 2021 gehoord en verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: [22]
Ik zat op 21 april 2021 tussen 22:00 en 23:00 uur op mijn kamer. Ik was uit het raam aan het kijken en zag dat een familie uit Nigeria - een man, een vrouw en een kind - aan het rennen waren richting de receptie. Ik hoorde de man roepen dat iemand mensen aan het doden was met een mes. Ik ben toen vanuit mijn kamer rechtsaf de gang opgelopen. Ik zag dat de verdachte (van de foto) over de gang op mijn verdieping aan kwam rennen. Ik zag dat hij achter die Nigeriaanse man aanrende. De verdachte is vervolgens bij mij blijven staan. Hij heeft zijn gezicht aan mij laten zien en zei: “Rasta, kijk eens wat er gebeurd is met mij, dat heeft de politie gedaan.” Ik heb toen tegen die man gezegd dat ik het erg vond voor hem en ik hoorde dat hij in de Engelse taal tegen mij zei dat hij mensen ging vermoorden. Ik zag het mes voor het eerst toen hij tegen mij zei dat hij mensen ging doden. Ik zag dat hij het mes in zijn rechterhand naar boven bracht en een neerwaartse steekbeweging in mijn richting maakte. Ik heb die arm geblokkeerd. Als ik die arm niet had tegengehouden was ik zeker door het mes in mijn nek of keel geraakt.
Aangever [slachtoffer 3]werd op 14 mei 2021 gehoord en verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: [23]
Iemand klopte op de deur. Mijn man heeft de deur open gemaakt. Mijn man zei toen dat hij weg moest gaan. Ik hoorde dat de man “nee” zei. Mijn man wilde de deur dicht doen maar de man trapte tegen de deur. Ik hoorde dat die jongen en [slachtoffer 7] in hun eigen taal spraken. Ze spraken op een boze manier, met name die jongen. Mijn baby begon te huilen en ik ben toen de kamer in gelopen. om naar mijn baby te gaan. Toen hoorde ik [slachtoffer 7] schreeuwen: “Jezus, mijn rug!”. Ik heb daarna gehoord dat de jongen riep dat hij ‘het bloed van iedereen wilde drinken, van mijn baby en van mijn man’. Dit riep hij nadat hij [slachtoffer 7] gestoken had.
Ik ben toen weer naar de woonkamer gelopen. In de woonkamer zag ik de steekwond bij [slachtoffer 7] . De jongen stond nog in onze woonkamer. Ik zag dat hij een mes vast had en ik zag dat hij mijn man wilde steken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte in de avond van 21 april 2021 in het AZC in Echt in kort tijdbestek meerdere personen telkens met een mes in de nek, hals, rug en/of het bovenlichaam heeft gestoken, dan wel telkens met een mes stekende bewegingen in de richting van deze personen heeft gemaakt.
De vraag is dan hoe het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Opzet gericht op de dood?
Aan verdachte is onder feit 3 tenlastegelegd dat hij opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade heeft geprobeerd [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] te doden.
Een poging tot een misdrijf is op grond van artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte klaarblijkelijk het voornemen heeft gehad om voornoemde aangevers te doden. Hij heeft immers tegen [slachtoffer 11] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] -met woorden van deze strekking- gezegd dat hij mensen ging vermoorden, op verschillende momenten in de tien minuten die verstreken tussen de eerste en de laatste steekpartij. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte de intentie had om de aangevers te doden en dat hij dus met vol opzet heeft gehandeld.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat dit voornemen zich bij negen van de tien aangevers ook door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Dat is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad het geval bij gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf.
[slachtoffer 8] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] hebben verklaard dat verdachte met een bovenhandse neergaande beweging heeft gestoken in de richting van de hals, nek of bovenlichaam. Verder hebben [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] verklaard dat verdachte met veel kracht stak; in het geval van [slachtoffer 8] brak het mes zelfs af en bleef een gedeelte in zijn lichaam achter. De verschillende verklaringen worden ondersteund door de hiervoor aangehaalde letselrapportages. Deze gedragingen moeten naar de uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als te zijn gericht geweest op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf om die aangevers van het leven te beroven.
Vrijspraakoverweging [slachtoffer 2]
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord of doodslag op aangever [slachtoffer 2] . Weliswaar heeft [slachtoffer 3] als getuige verklaard dat zij zag dat verdachte haar man [slachtoffer 2] wilde steken, maar niet wat verdachte vervolgens concreet deed. [slachtoffer 2] heeft niet meer verklaard dan dat verdachte zei dat ‘hij hen allemaal wilde vermoorden’. Ook overigens is niet komen vast te staan dat sprake is geweest van enige uitvoeringshandeling van verdachte om [slachtoffer 2] te doden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Voorbedachten rade?
Voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij beantwoording van de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar dat behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties daarvoor een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvonden, dat slechts sprake was van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Afgezien van het vaststaande feit dat verdachte die avond meerdere malen woorden heeft geroepen als dat hij iedereen wilde vermoorden, zijn er geen bewijsmiddelen die wijzen op enige vorm van planmatigheid bij verdachte. De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet vaststellen wat verdachte bewoog en wat er is gebeurd voordat hij de kamer binnenkwam, waar hij vrijwel meteen als eerste [slachtoffer 7] neerstak. Het is dus niet bekend of hij in de periode die daaraan voorafging voldoende tijd heeft gehad voor enig beraad. Verder ziet de rechtbank in de korte tijdspanne waarbinnen de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, de willekeurigheid van slachtoffers waarvan is gebleken en de gemoedstoestand waarin verdachte zich blijkens het rapport van het PBC als gevolg van zijn psychose op dat moment klaarblijkelijk bevond, sterke contra-indicaties voor handelen met voorbedachte raad. Het samenstel van feiten en omstandigheden brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 4
De rechtbank stelt gelet op de inhoud van de voornoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte op 21 april 2021 te Echt [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte riep dat ‘hij het bloed van iedereen wilde drinken’. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij hoorde dat verdachte riep dat hij ‘een vampier’ was en dat ‘hij iedereen ging vermoorden’. Verder hebben zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte een mes vast had en [slachtoffer 2] verklaarde bovendien dat verdachte hem achtervolgde met een mes. Dat [slachtoffer 3] zich op enig moment in een aangrenzende kamer van het betreffende appartement bevond doet daar niet aan af. De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van feit 4.
Conclusie
De rechtbank acht de feiten 3 subsidiair en feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
03/105821-21
Feit 1:
op 18 april 2021 te Echt, in de gemeente Echt-Susteren [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem te slaan;
Feit 2:
op 18 april 2021 te Echt, in de gemeente Echt-Susteren, zich met geweld en bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [naam 1] (hoofdagent van politie) en [naam 2] (hoofdagent van politie) en [naam 3] (brigadier van politie) en [naam 4] (brigadier van politie) werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de aanhouding van verdachte op verdenking van mishandeling, door te duwen en te trekken en te draaien met zijn lichaam en te schoppen en tegen het been van die [naam 3] te trappen en door het vuurwapen van die [naam 2] vast te pakken en te houden;
03/109953-21
Feit 3 subsidiair:
op 21 april 2021 te Echt, gemeente Echt-Susteren ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]
opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, telkens met een mes, in de nek en/of hals en/of in de rug en/of in het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] en [slachtoffer 6] heeft gestoken en/of meermalen, althans eenmaal, met een mes, stekende bewegingen in de richting van de nek en/of hals en/of het (boven)lichaam, van voornoemde [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 4:
op 21 april 2021 te Echt, gemeente Echt-Susteren [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: ik ben een vampier en ga jullie allemaal vermoorden en ik wil het bloed van iedereen drinken en ik ga iedereen vermoorden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, waarbij hij, verdachte, een mes, vast had en achter voornoemde [slachtoffer 2] aan heeft gerend terwijl hij, verdachte, een mes vast had.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
03/105821-21
Feit 1:
mishandeling
Feit 2:
wederspannigheid, meermalen gepleegd
03/109953-21
Feit 3 subsidiair:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd
Feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 22 december 2021 en op de overige inhoud van het dossier.
Uit de rapportage van het PBC blijkt dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een psychotische stoornis. De deskundigen komen tot de conclusie dat verdachte toen volledig psychotisch ontregeld was en dat zijn denken en handelen volledig werden beïnvloed door een psychotisch toestandsbeeld. Vanaf 18 april 2021 is bij verdachte sprake geweest van een verstoord realiteitsbesef en van toenemende psychotische verschijnselen, zoals paranoïde achterdocht en auditieve hallucinaties.
Verdachte maakte een verwarde, onrustige, ontremde en agressieve indruk. In de periode vanaf (in ieder geval) 18 april 2021 tot eind juni 2021 was er bij verdachte sprake van psychotische symptomen zoals bizarre denkbeelden en preoccupatie met bloed, het aftappen van bloed en seksueel functioneren. Er was nauwelijks realiteitsbesef en de psychose had verdachte zo in de greep dat hij niet meer in staat was om gezonde afwegingen te maken. Er was sprake van bizar, incoherent, achterdochtig en wisselvallig gedrag dat niet in overeenstemming stond met de realiteit en dat geen ruimte liet voor nadere reflectie op het gedrag en voor alternatieve gedragskeuzes. Verdachte was op het moment van het ten laste gelegde dermate ontregeld en zijn realiteitsbesef was dermate gestoord als gevolg van de psychose, dat deskundigen adviseren de hem ten laste gelegde feiten in het geheel niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de in de PBC-rapportage vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies over en maakt die tot de hare en komt tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. Hoewel het onderzoek door het PBC is toegespitst op de feiten van 21 april 2021, concludeert de rechtbank dat de bevindingen en het advies ook gelden voor de feiten van 18 april 2021.
Het vorenstaande brengt mee dat verdachte niet strafbaar is, nu het bewezenverklaarde feit hem wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend.
De rechtbank zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De maatregel

6.1
Inleiding
Nu de feiten niet aan verdachte worden toegerekend, kan hem voor de bewezenverklaarde feiten geen (gevangenis)straf worden opgelegd. De rechtbank beantwoordt hierna de vraag of aan verdachte een maatregel kan en moet worden opgelegd en zo ja, welke.
6.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het van belang is dat verdachte de behandeling krijgt die hij nodig heeft en dat verdachte, nu een maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden niet mogelijk is, inmiddels kan instemmen met het advies van de PBC-rapporteurs om aan verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Aard en ernst van het feit en relevante omstandigheden
In de avond van 21 april 2021 heeft verdachte voor veel onrust en leed gezorgd in het AZC te Echt. Gedreven door een psychose, heeft verdachte meermalen met een mes ingestoken en geprobeerd in te steken op willekeurige medebewoners van het AZC. Meerdere slachtoffers zijn daarbij geraakt in hun nek, rug of bovenlichaam en hebben levensbedreigende verwondingen opgelopen.
Voor de bewoners van het AZC die slachtoffer of ooggetuige zijn geweest, is dit blijkens hun verklaringen een beangstigende ervaring geweest. De slachtoffers hebben verklaard dat verdachte wild keek, raar bewoog, bizarre dingen zei en nergens op reageerde. Verdachte liep met een mes in zijn handen over de smalle gangen en riep meerdere malen dat hij iedereen wilde vermoorden of woorden van deze aard en strekking. Een gebeurtenis als deze bracht niet alleen gevoelens van angst, onrust en onveiligheid mee voor de bewoners van het AZC, die vaak toch al het nodige hebben meegemaakt, maar voor de gehele samenleving wanneer die kennis neemt van dit soort gebeurtenissen.
Persoon van de verdachte
Uit de rapportage van het PBC volgt dat wanneer verdachte opnieuw psychotisch zou worden, moet worden uitgegaan van een verhoogde kans op ernstig gewelddadig gedrag. Volgens de deskundigen is de psychose van verdachte ondanks de medicatie nog steeds niet volledig in remissie. Er is geen ziekte-inzicht, geen ziektebesef en geen motivatie voor behandeling. Er is evenmin motivatie voor medicatiegebruik en er zijn nauwelijks beschermende factoren. De deskundigen verwachten dat wanneer verdachte nu onbehandeld in vrijheid zou zijn, de kans groot is dat hij geen medicatie meer zal blijven gebruiken en vervolgens weer snel psychotisch zal ontregelen. Hierbij komt dat verdachte, passend bij een psychotisch toestandsbeeld, onvoorspelbaar en oninvoelbaar is en dat men de agressie zodoende niet goed ziet aankomen, indien hij opnieuw psychotisch decompenseert.
Tot slot is niet duidelijk hoe het dan zal gaan met verdachtes middelengebruik en wat daarvan het effect op zijn mentale gezondheid zal zijn.
Om de kans op herhaling van gewelddadig gedrag te doen verminderen, is het volgens de deskundigen noodzakelijk dat de verdachte langdurig en klinisch wordt behandeld. Er moet uitgebreide psycho-educatie plaatsvinden evenals nadere medicamenteuze behandeling. Omdat verdachte moeilijk te peilen is en de agressie die kan optreden ernstig is, is een hoog beveiligingsniveau nodig. Omdat er geen ziektebesef- en inzicht en behandelmotivatie is, zal de behandeling een gedwongen kader behoeven en de deskundigen adviseren om aan verdachte een maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen. De deskundigen realiseren zich dat resocialisatie in het geval van verdachte problematisch zal zijn vanwege zijn verblijfsstatus en de taalbarrière, maar een ander juridisch kader achten de deskundigen vanwege de ernst van de pathologie en het als hoog ingeschatte recidiverisico niet afdoende.
De reclassering acht het advies van het PBC om aan verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen passend.
Terbeschikkingstelling
De rechtbank is op basis van de beschouwingen, conclusies en adviezen van de deskundigen van oordeel dat bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond in de vorm van een psychotische stoornis. Voor de feiten van 21 april 2021 is de maatregel tot terbeschikkingstelling mogelijk. Vastgesteld is voorts dat ten gevolge van het psychotische toestandsbeeld – indien onbehandeld – sprake is van een hoog recidiverisico op soortgelijke – of ernstigere – delicten in de toekomst.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van een tbs-maatregel eist. Zonder gedwongen klinische behandeling in een hoog beveiligde, gestructureerde en middelenvrije setting zal het recidiverisico naar verwachting onveranderd blijven. De pogingen tot doodslag zijn feiten die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ter beschikking moet worden gesteld met verpleging van overheidswege, ondanks de verwachte problematische tenuitvoerlegging.
De duur van de terbeschikkingstelling is daarbij niet gemaximeerd.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partijen
7.1.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 5050,-, bestaande uit € 50,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8]
De benadeelde partij [slachtoffer 8] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 10.031,-, bestaande uit € 31,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.3
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9]
De benadeelde partij [slachtoffer 9] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 800,-, bestaande uit immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.4
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10]
De benadeelde partij [slachtoffer 10] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 13.944,22, bestaande uit € 1.444,22 aan materiële schade en € 12.500,- aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.5
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11]
De benadeelde partij [slachtoffer 11] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 750,-, bestaande uit immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.6
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12]
De benadeelde partij [slachtoffer 12] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 20.546,-, bestaande uit € 546,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.7
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 5.080, bestaande uit € 80,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.8
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 1.150,- bestaande uit € 150,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.9
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een schadevergoeding gevorderd van
€ 950, bestaande uit € 100,- aan materiële schade en € 850,- aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 3] .
Hij heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] tot een bedrag van €1.050,- en [slachtoffer 10] tot een bedrag van €13.455,22. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voor wat betreft de overige schade onvoldoende zijn onderbouwd.
De officier van justitie heeft verzocht om ten aanzien van voornoemde vorderingen de toewijsbare bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 9] en [slachtoffer 11] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] voor wat betreft de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft de immateriële schade heeft hij gesteld dat de vergoeding moet worden vastgesteld op een bedrag van €1000,-.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 8] en [slachtoffer 12] heeft de raadsman zich voor wat betreft de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft de immateriële schade heeft hij gesteld dat de vergoeding moet worden vastgesteld op een lager bedrag.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding van de kosten voor de procedures bij de IND moet worden afgewezen, primair nu er onvoldoende verband is met de tenlastegelegde feiten en subsidiair omdat niet is bewezen dat die procedures niet nodig waren geweest indien de stukken als bedoeld wel waren overgelegd. Voor wat betreft de maaltijden van Tafeltje-Dekje heeft de raadsman gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu deze onvoldoende is onderbouwd. Voor de overige gevorderde materiële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade vindt de raadsman dat de vergoeding moet worden vastgesteld op een lager bedrag.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de materiële schade moet worden geschat op een bedrag van €50,-. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft gesteld dat de vergoeding moet worden vastgesteld op een lager bedrag.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de schade niet het gevolg is van de bedreiging. Voor wat betreft de immateriële schade heeft hij gesteld dat de vergoeding moet worden vastgesteld op een aanzienlijk lager bedrag. Subsidiair, voor zover de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt van poging tot moord of doodslag op [slachtoffer 2] , vindt de raadsman dat de materiële schade voor wat betreft de gordijnen onvoldoende is onderbouwd en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het gevorderde bedrag voor de kleding moet worden geschat op een bedrag van €50,-. Ten aanzien van de immateriële schade heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de materiële schade moet worden afgewezen nu geen sprake is van een direct verband tussen de bedreiging en de kleding. Voor wat betreft de immateriële schade vindt hij dat de vergoeding moet worden vastgesteld op een aanzienlijk lager bedrag.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De bewezenverklaarde feiten 3 en 4 (parketnummer 03/109953-21) zijn ook strafbare feiten en de rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partijen als gevolg van de bewezenverklaarde strafbare feiten zowel materiële als immateriële schade hebben geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van die feiten. Alle voornoemde benadeelde partijen zijn dan ook ontvankelijk in hun vordering.
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, hebben de benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. De rechtbank heeft in dit verband meegewogen de omstandigheden waaronder elk feit heeft plaatsgevonden, de ernst van het letsel dat daardoor is veroorzaakt en de verwachte duur van de genezing. Binnen deze kaders en met onderlinge vergelijking van de vorderingen heeft de rechtbank gestreefd naar gelijkheid tussen de verschillende benadeelde partijen.
Benadeelde partij [slachtoffer 7]
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat als gevolg van de poging tot doodslag rechtstreekse schade is toegebracht aan benadeelde partij [slachtoffer 7] . De vordering is voldoende onderbouwd en is voor wat betreft de gevorderde materiële schade niet betwist door de verdediging, zodat dat deel van de vordering volledig voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gevorderde immateriële schade voldoende is onderbouwd en dat deze gelet op het opgelopen letsel, de duur van het herstel en het feit dat zij op het moment dat zij van achter in haar rug gestoken werd, ook haar baby op haar rug droeg, geheel voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank zal het schadebedrag vaststellen op
€ 5.050,-.
Benadeelde partij [slachtoffer 8]
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat als gevolg van de poging tot doodslag rechtstreekse schade is toegebracht aan benadeelde partij [slachtoffer 8] . De vordering is voldoende onderbouwd en is voor wat betreft de gevorderde materiële schade niet betwist door de verdediging, zodat dat deel van de vordering volledig voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gevorderde immateriële schade, gelet op het opgelopen letsel en de duur van het herstel moet worden vastgesteld op een bedrag van €4.000,00. De rechtbank zal het schadebedrag vaststellen op € 4.031,-.
Benadeelde partij [slachtoffer 9]
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat als gevolg van de poging tot doodslag rechtstreekse schade is toegebracht aan benadeelde partij [slachtoffer 9] . De rechtbank is van oordeel dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 9] , die door de verdediging niet is betwist, volledig voor toewijzing vatbaar is, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op € 800,-.
Benadeelde partij [slachtoffer 10]
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat als gevolg van de poging tot doodslag rechtstreekse schade is toegebracht aan benadeelde partij [slachtoffer 10] . De vordering is voor wat betreft de ziekenhuis-daggeldvergoeding en het eigen risico voldoende onderbouwd en ook niet betwist door de verdediging, zodat dat deel van de vordering volledig voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank is voorts van oordeel dat de gevorderde vergoeding van de kosten voor de maaltijden van tafeltje dekje voldoende is onderbouwd en zal ook dat deel van de vordering geheel toewijzen. Voor wat betreft de gevorderde vergoeding van de kosten voor de procedures bij het IND is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit en dus zal deze schadepost worden afgewezen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gevorderde immateriële schade, gelet op het opgelopen letsel, de duur van het herstel en het feit dat er PTSS is vastgesteld bij de benadeelde partij, kan worden toegewezen tot een bedrag van €10.000,00. De rechtbank zal het schadebedrag vaststellen op € 10.955,22.
Benadeelde partij [slachtoffer 11]
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat als gevolg van de poging tot doodslag rechtstreekse schade is toegebracht aan benadeelde partij [slachtoffer 11] . De rechtbank is van oordeel dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 11] , die door de verdediging niet is betwist, volledig voor toewijzing vatbaar is, zodat de rechtbank het schadebedrag zal vaststellen op € 750,-.
Benadeelde partij [slachtoffer 12]
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat als gevolg van de poging tot doodslag rechtstreekse schade is toegebracht aan benadeelde partij [slachtoffer 12] . De vordering is voldoende onderbouwd en is voor wat betreft de gevorderde materiële schade niet betwist door de verdediging, zodat dat deel van de vordering volledig voor toewijzing vatbaar is.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gevorderde immateriële schade, gelet op het opgelopen letsel, de duur van het herstel en het feit dat er nog steeds geen eindsituatie is vastgesteld bij de benadeelde partij, kan worden toegewezen tot een bedrag van €10.000,00. De rechtbank zal het schadebedrag vaststellen op € 10.546,-.
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat als gevolg van de poging tot doodslag rechtstreekse schade is toegebracht aan benadeelde partij [slachtoffer 6] . De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade moet worden geschat op een bedrag van €50,-, nu in de onderbouwing van het bedrag een advertentie van een trainingspak met een nieuwprijs van €80,- is gevoegd maar daarbij geen rekening is gehouden met waardevermindering.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gevorderde immateriële schade, gelet op het opgelopen letsel en de duur van het herstel kan worden toegewezen tot een bedrag van €4.000,-. De rechtbank zal het schadebedrag vaststellen op € 4.050,-.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat als gevolg van een bewezenverklaard feit er rechtstreekse schade is toegebracht aan benadeelde partij [slachtoffer 2] . De schade aan de kleding van [slachtoffer 2] is het gevolg van de poging tot doodslag op [slachtoffer 7] . De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde vergoeding van de kosten voor de schade aan de gordijnen onvoldoende is onderbouwd, zodat deze schadepost zal worden afgewezen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de materiële schade moet worden geschat op een bedrag van €50,-, in overeenstemming met de vorderingen van de overige benadeelde partijen.
De rechtbank is verder van oordeel dat de gevorderde immateriële schade onvoldoende is onderbouwd zodat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank zal het schadebedrag vaststellen op een bedrag van € 50,-.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat als gevolg van een bewezenverklaard feit rechtstreekse schade is toegebracht aan benadeelde partij [slachtoffer 3] .
De schade aan de kleding van [slachtoffer 3] is immers het gevolg van de poging tot doodslag op [slachtoffer 7] . De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade moet worden geschat op een bedrag van €50,-, in overeenstemming met de toegewezen vorderingen van de overige benadeelde partijen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gevorderde immateriële schade onvoldoende is onderbouwd zodat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank zal het schadebedrag vaststellen op een bedrag van € 50,-.
Totale schade en wettelijke rente
De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot betaling van de hiervoor opgesomde schadebedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 april 2021.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal over de vorderingen van de benadeelde partijen, overeenkomstig het hiervoor overwogene, beslissen zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partijen zijn gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn onder de zaak met parketnummer 03/109953-21 de volgende voorwerpen in beslag genomen.
1. STK Mes
(Omschrijving: PL2300-2021059756-G1409719, zwart)
2. 2 STK Kleding
(Omschrijving: PL2300-2021059756-G1409722)
3. 1 STK Mes
(Omschrijving: PL2300-2021059756-G1409936, rood)
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen messen, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer. De officier van justitie heeft met betrekking tot de inbeslaggenomen kleding gesteld dat deze moet worden teruggegeven aan de rechthebbende, te weten verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal ten aanzien van het beslag het volgende beslissen.
Verbeurdverklaring
De rechtbank oordeelt dat het bewezenverklaarde (feiten 3 en 4) is begaan met behulp van de onder 1. en 3. genoemde messen. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen aan wie deze messen precies toebehoren. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze voorwerpen verbeurd verklaard kunnen en moeten worden. De messen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Zij zijn dus niet vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Teruggave
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de tijdens de doorzoeking/bij de aanhouding inbeslaggenomen kleding.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 38a, 38e, 45, 57, 180, 285, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 3 primair in de zaak met parketnummer 03/109953-21 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte
Maatregel (feiten 3 en 4)
- gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte,
met bevel tot verpleging van overheidswege;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
wijst toede vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 7], ten aanzien van de zaak met parketnummer 03/109953-21 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 5.050,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 21 april 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van de [slachtoffer 7] tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
  • bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 7] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 7] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
wijst toede vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 8], ten aanzien van de zaak met parketnummer 03/109953-21 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 4.031,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 21 april 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijstde vordering
    voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van de [slachtoffer 8] tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
  • bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 8] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 8] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen,
wijst toede vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 9], ten aanzien van de zaak met parketnummer 03/109953-21 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 800,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 21 april 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van de [slachtoffer 9] tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
  • bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 9] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 9] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
wijst toede vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 10], ten aanzien van de zaak met parketnummer 03/109953-21 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 10.955,22, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 21 april 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijstde vordering
    voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van de [slachtoffer 10] tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
  • bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 10] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 10] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
wijst toede vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 11], ten aanzien van de zaak met parketnummer 03/109953-21 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 21 april 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van de [slachtoffer 11] tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
  • bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 11] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 11] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
wijst toede vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 12], ten aanzien van de zaak met parketnummer 03/109953-21 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 10.546,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 21 april 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • verklaartde vordering
    voor het overige niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van de [slachtoffer 12] tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
  • bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 12] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 12] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
wijst toede vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 6], ten aanzien van de zaak met parketnummer 03/109953-21 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 4.050,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 21 april 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • verklaartde vordering
    voor het overige niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van de [slachtoffer 6] tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
  • bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 6] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 6] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
wijst toede vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2], ten aanzien van de zaak met parketnummer 03/109953-21 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 50,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 21 april 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • verklaartde vordering
    voor het overige niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van de [slachtoffer 2] tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
  • bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 2] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
wijst toede vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]ten aanzien van de zaak met parketnummer 03/109953-21 en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 50,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 21 april 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • verklaartde vordering
    voor het overige niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze aan de zijde van de [slachtoffer 3] tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op
  • bepaalt dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] komt te vervallen en andersom dat voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan [slachtoffer 3] , in zoverre daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag

-
verklaart verbeurdde volgende ten aanzien van de zaak met parketnummer 03/109953-21 in beslag genomen voorwerpen:
1 STK Mes
(Omschrijving: PL2300-2021059756-G1409719, zwart)
1 STK Mes
(Omschrijving: PL2300-2021059756-G1409936, rood)
-
gelast de teruggavevan de volgende ten aanzien van de zaak met parketnummer 03/109953-21 in beslag genomen voorwerpen aan verdachte:
2 STK Kleding;
(Omschrijving: PL2300-2021059756-G1409722)
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.E.C. Pulles, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. N.P.J. van de Pasch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H.C. van den Munckhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 04 mei 2022.
Buiten staat
Mr. N.P.J. van de Pasch is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
03-109953-21
Feit 1 primair:
hij op of omstreeks 21 april 2021 te Echt, gemeente Echt-Susteren
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 2]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of hals en/of in de rug en/of in het (boven)lichaam, in elk geval in het/de licha(a)m(en) van voornoemde [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 6] heeft gestoken en/of meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen in de richting van de nek en/of hals en/of het (boven)lichaam, in elk geval in de richting van het/de licha(a)m(en) van voornoemde [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 2] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 1 subsidiair:
hij op of omstreeks 21 april 2021 te Echt, gemeente Echt-Susteren
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 2]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of hals en/of in de rug en/of in het (boven)lichaam, in elk geval in het/de licha(a)m(en) van voornoemde [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 6] heeft gestoken en/of meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, stekende bewegingen in de richting van de nek en/of hals en/of het (boven)lichaam, in elk geval in de richting van het/de licha(a)m(en) van voornoemde [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 2] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij op of omstreeks 21 april 2021 te Echt, gemeente Echt-Susteren
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal, heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
immers heeft verdachte voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: ik ben een vampier en ga jullie allemaal vermoorden en/of ik wil het bloed van iedereen drinken en/of ik ga iedereen vermoorden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, zulks waarbij hij, verdachte, een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp vast had en/of achter voornoemde [slachtoffer 2] aan heeft gerend terwijl hij, verdachte, een mes vast had;
03-105821-21
Feit 1:
hij op of omstreeks 18 april 2021 te Echt, in de gemeente Echt-Susteren
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem te slaan;
Feit 2:
hij op of omstreeks 18 april 2021 te Echt, in de gemeente Echt-Susteren,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld,
heeft verzet
tegen een ambtenaar, [naam 1] (hoofdagent van politie) en/of [naam 2] (hoofdagent van politie) en/of [naam 3] (brigadier van politie) en/of [naam 4] (brigadier van politie) en/of N. [naam 5] (hoofdagent van politie), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten de aanhouding van verdachte op verdenking van mishandeling, in elk geval op verdenking van enig strafbaar feit,
door te duwen en/of te trekken en/of te draaien met zijn lichaam en/of te schoppen en/of tegen het been van die [naam 3] te trappen en/of door het vuurwapen van die [naam 2] vast te pakken/vast te houden;
.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2021057993, gesloten d.d. 20 april 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 28.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 18 april 2021, p. 5-7.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 april 2021, p. 16-19.
4.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, onderzoek Accordeon, onderzoeksnummer LB1R021038, proces-verbaalnummer PL2300-2021059756, gesloten d.d. 26 juli 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 688.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 4 juni 2021, p. 523-533
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 9 juni 2021, p. 540-541
7.Het proces-verbaal van aangifte [naam 6] d.d. 27 april 2021, p. 103-109.
8.De forensisch-medische letselrapportage d.d. 7 juni 2021, p. 378-389.
9.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 8] d.d. 7 mei 2021, p. 95-102.
10.De forensisch-medische letselrapportage d.d. 24 april 2021, p. 316-318.
11.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 9] d.d. 3 mei 2021, p. 130-136.
12.De forensisch-medische letselrapportage d.d. 7 juni 2021, p. 355-370.
13.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 10] d.d. 12 mei 2021, p. 138-146.
14.De forensisch-medische letselrapportage d.d. 7 juni 2021, p. 337-345.
15.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 11] d.d. 29 april 2021, p. 114-121.
16.De forensisch-medische letselrapportage d.d. 29 juni 2021, p. 397-400.
17.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 12] d.d. 3 mei 2021, p. 122-129.
18.De forensisch-medische letselrapportage d.d. 16 juli 2021, p. 424-431.
19.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 6] d.d. 23 april 2021, p. 85-92.
20.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 4] d.d. 22 april 2021, p. 161-166.
21.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 24 april 2021, p. 169-174.
22.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 5] d.d. 4 mei 2021, p. 197-205.
23.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] d.d. 14 mei 2021, p. 207-219