Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 9 maart 2002
- de akte van eisende partij.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vennootschap onder firma, eiser, en een gedaagde die in persoon procedeerde. De eiser had een vordering ingediend op basis van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), maar heeft niet voldaan aan de opdracht van de kantonrechter om alle gevraagde stukken over te leggen. De kantonrechter had eerder in een tussenvonnis van 9 maart 2022 bevolen dat de eiser de algemene voorwaarden, het Campeerreglement en het Campeercontract moest overleggen. Eiser heeft echter slechts de algemene voorwaarden overgelegd en geen volledige onderbouwing van de vordering gegeven. Hierdoor kon de kantonrechter niet anders dan de vordering afwijzen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De kantonrechter heeft ook overwogen dat, hoewel het gehuurde geen woonruimte betreft en gedaagde geen huurbescherming geniet, het mogelijk was dat de Recron-voorwaarden van toepassing waren, maar dat de eiser hierin geen duidelijkheid had kunnen verschaffen. De kantonrechter heeft de eiser als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil zijn begroot. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.M.P. Brouns.