ECLI:NL:RBLIM:2022:3325

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
03.101840.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van het bewerken van cocaïne en voorbereidingshandelingen

Op 28 april 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het bewerken van cocaïne en het plegen van voorbereidingshandelingen voor het bewerken van cocaïne. De verdachte, geboren in 1998 en woonachtig in Sittard, werd bijgestaan door advocaat mr. R.D.A. van Boom. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 april 2022, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging, die onder andere het opzettelijk bewerken en aanwezig hebben van cocaïne omvatte, evenals het stichten van brand in een pand, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar met zich meebracht.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het bewerken van cocaïne, onder andere door telecomonderzoek en DNA-sporen die in de woning waren aangetroffen. De verdachte en zijn medeverdachte waren in de periode van 9 tot 15 oktober 2018 in de nabijheid van het pand waar de cocaïne werd bewerkt. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen opzettelijk cocaïne had bewerkt en voorbereidingshandelingen had verricht. Echter, de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde brandstichten, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij opzettelijk brand had gesticht.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 22 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd. De rechtbank benadrukte dat de productie en handel in harddrugs een ernstig maatschappelijk probleem vormen en dat strenge straffen noodzakelijk zijn om deze criminaliteit tegen te gaan. De uitspraak werd gedaan in het kader van de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.101840.19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.D.A. van Boom, advocaat kantoorhoudende te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 april 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:in de periode van 9 oktober 2018 tot en met 15 oktober 2018 opzettelijk samen met anderen een hoeveelheid cocaïne heeft bereid, bewerkt en/of aanwezig gehad;
Feit 2:in de periode van 9 oktober 2018 tot en met 15 oktober 2018 opzettelijk samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor het bewerken van cocaïne door een aantal voorwerpen en/of stoffen die daarvoor waren bestemd, voorhanden te hebben;
Feit 3:op 15 oktober 2018 opzettelijk samen met anderen brand heeft gesticht in een pand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar, dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Subsidiair is dit feitencomplex ten laste gelegd als het samen met anderen grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam handelen, waardoor brand is ontstaan waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar, dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde. In de kelder van het pand [adres] te Sittard werd cocaïne versneden. Uit het telecomonderzoek blijkt dat de telefoons van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] zich in de periode van 10 tot 15 oktober 2018 meermaals langdurig in de omgeving van het pand hebben bevonden en met het nummer van de verdachte is op de dag van de explosie pizza besteld op het bewuste adres. De betrokkenheid van de verdachte bij het bewerken van de cocaïne blijkt uit het telecomonderzoek, de aanwezigheid van de Volkswagen Passat en de van hem afkomstige DNA-sporen in de woonkamer. De medeverdachte [medeverdachte] was daar ook bij betrokken. Zijn betrokkenheid blijkt uit zijn verklaring, inhoudende dat hij in de kelder is geweest en hand en spandiensten heeft verricht, en daarnaast uit de resultaten van het telecomonderzoek, het in de kelder aangetroffen jasje van [medeverdachte] met daarin twee telefoons, waaronder een BQ Crypto telefoon, en twee autosleutels, onder andere van de door de verdachte van diens tante geleende Volkswagen Passat die op de oprit stond en waarin diverse DNA-sporen van [medeverdachte] zijn aangetroffen. Anders dan de verdediging betoogt is het nummer van de verdachte rechtmatig verkregen. De betrokken verbalisanten hoefden de getuige [getuige 1] niet de cautie te geven omdat op dat moment jegens haar nog geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit zoals bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De officier van justitie heeft ook gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 3 primair ten laste gelegde. Bij het bewerkingsproces van cocaïne werd aceton verhit in een magnetron. Volgens de adviseur gevaarlijke stoffen en medewerkers van de Landelijke Faciliteit ontmantelen (LFO) van de politie is door het verhitten van aceton in een magnetron een ontploffing ontstaan. Op de verpakking van aceton staat duidelijk aangegeven dat het licht ontvlambaar is, en een redelijk denkend mens weet dan dat verhitten daarvan gevaarlijk is. De aard van verdachtes gedragingen maakt dat hij de aanmerkelijke kans op het ontstaan van een brand en een ontploffing bewust heeft aanvaard. Dat laatste blijkt ook uit de omstandigheid dat hij en de medeverdachte [medeverdachte] na de explosie het pand hebben verlaten zonder maatregelen te nemen. Anders dan in de casus van het Porsche-arrest van de Hoge Raad hebben de verdachte en zijn medeverdachte geen gedragingen verricht die een contra-indicatie vormen voor de aanwezigheid van opzet.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde omdat onvoldoende bewijsmateriaal voorhanden is voor het bewijs dat de verdachte betrokken was bij het bewerken van cocaïne en het voorhanden hebben van voorwerpen en/of stoffen die daarvoor waren bestemd. Het is niet komen vast te staan dat de verdachte wetenschap had van hetgeen zich in de kelder bevond omdat niet kan worden bewezen dat hij in de kelder is geweest. De verklaring van de getuige [getuige 1] en alle vruchten die deze verklaring heeft opgeleverd dienen van het bewijs te worden uitgesloten omdat zij het resultaat zijn van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De getuige had de cautie moeten krijgen omdat zij op dat moment reeds was aangemerkt als verdachte en omdat belastende vragen aan haar zijn gesteld. Bovendien is sprake van schending van de verbaliseerplicht nu het gesprek met de getuige niet deugdelijk is geverbaliseerd. Na bewijsuitsluiting resteert onvoldoende bewijsmateriaal voor betrokkenheid van de verdachte bij het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde, wat dient te leiden tot vrijspraak.
De raadsman heeft ook vrijspraak bepleit voor het onder feit 3 primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat het ten laste gelegde opzet, dan wel de ten laste gelegde schuld, niet bewijsbaar is. Het is niet komen vast te staan dat de verdachte kort voor de brand en de explosie in het pand aanwezig was. Daarnaast is niet vastgesteld waardoor de brand en de explosie zijn veroorzaakt. Ten aanzien van het onder feit 3 primair ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens aangevoerd dat het aannemen van opzet niet in de rede ligt omdat dat zou inhouden dat de verdachte heeft aanvaard dat hij zelf zou kunnen omkomen of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De raadsman heeft daarbij verwezen naar het Porsche-arrest. Verdachtes gedragingen na afloop van de brand en de explosie zijn niet relevant voor de vraag of bij hem sprake was van voorwaardelijk opzet.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsuitsluiting?
De raadsman heeft bewijsuitsluiting bepleit ten aanzien van de verklaring van de getuige [getuige 1] en alle vruchten die deze verklaring heeft opgeleverd omdat haar onterecht niet de cautie niet is gegeven. De rechtbank beoordeelt dit verweer als volgt.
De politie heeft zich naar aanleiding van een brandmelding begeven naar het pand [adres] te Sittard. Op de oprit troffen zij een witte Volkswagen Passat aan. Op het moment dat de brandweer bij het pand kwam heeft zich daarin een explosie voorgedaan. De politie is vervolgens nagegaan of er personen stonden ingeschreven op het adres [adres] en heeft de kentekenhouder van de Witte Volkswagen, de getuige [getuige 1] , achterhaald en kort daarna telefonisch benaderd. Op dat moment waren de betrokken verbalisanten enkel informatie aan het verzamelen. Er was op dat moment nog geen sprake van opsporing en verplichtingen jegens [getuige 1] . Naar het oordeel van de rechtbank is [getuige 1] daarom nimmer als verdachte aangemerkt. Haar behoefde daarom ook geen cautie te worden gegeven. Voor zover de raadsman heeft bedoeld te stellen dat zij ten onrechte niet is gewezen op haar verschoningsrecht jegens verdachte, overweegt de rechtbank dat verdachte op dat moment evenmin was aangemerkt als verdachte. [getuige 1] behoefde daarom op dat moment nog niet op haar verschoningsrecht jegens verdachte te worden gewezen.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Bewijsmiddelen [1]
Op maandag 15 oktober 2018 hebben verbalisanten zich omstreeks 22:00 uur naar aanleiding van een brandmelding begeven naar het adres [adres] te Sittard. De buren hadden rook zien komen uit de achterzijde van de woning. Op de oprit van de woning stond een Volkswagen Passat, voorzien van het kenteken [kenteken] . Op het moment dat de brandweer ter plaatse kwam ontstond er een explosie waarbij de gevel van de woning werd ontzet. De rookontwikkeling bleek uit de kelder afkomstig te zijn. Tijdens de bluswerkzaamheden werden door de brandweer verdovende middelen aangetroffen. [2]
In de woonkamer van de woning is op een tafel een asbak aangetroffen waarin een peuk zat. Deze peuk is bemonsterd en uit onderzoek van het Nederlands Forsensisch Instituut (NFI) is gebleken dat dit monster DNA bevat dat afkomstig kan zijn van de verdachte (afgeleid DNA hoofdprofiel, matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard). [3] Op die tafel stonden ook twee glazen. De drinkranden van deze glazen zijn bemonsterd en uit onderzoek van het NFI is gebleken dat een van monsters DNA bevat dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte en dat het andere monster DNA bevat dat matcht met het DNA-profiel van de medeverdachte [medeverdachte] . [4] In een donkerkleurig jack dat in de kelder lag op een verhuisdoos waarin zwarte ballonnen en 2 weegschalen zaten zat een telefoon van het merk Nokia en een BQ telefoon. [5] Dat is een zogenaamde encrypted (versleutelde) telefoon. [6]
De kelder is onderzocht door verbalisanten van de LFO. Zij hebben daarin diverse voorwerpen aangetroffen waaronder snijplanken, tape, sealzakken, magnetrons, een pers, crêpepapier, ballonnen, weegschalen, een blender, zakken, een maatbeker en persmallen. Zij hebben ook diverse stoffen aangetroffen waaronder 18 blikken met vermoedelijk oplosmiddel, een blauwe vuilniszak met 16,7 kilogram wit poeder, 20 kilopotten ‘cafeïne’, een emmer met bruine brokken, een hoeveelheid diepvrieszakken, een op een tafel uitgelopen gesmolten substantie van 1 kilo netto en een gesmolten/aangetast blok op een kast. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat een monster afkomstig van de inhoud van één van de 18 blikken aceton bevat, dat een monster afkomstig van het witte poeder uit de blauwe vuilniszak levamisol en/of dexamisol bevat, dat een monster afkomstig van de inhoud van 1 van de 20 kilopotten ‘cafeine’ coffeïne bevat en dat een monster afkomstig van de bruine brokken die in de emmer zaten procaïne bevat. Tevens is gebleken dat twee monsters afkomstig van de inhoud van twee afzonderlijke diepvrieszakken cocaïne bevatte, dat een monster afkomstig van de inhoud van een andere diepvrieszak coffeïne, levamisol en/of dexamisol bevat en dat monsters afkomstig van de uitgelopen gesmolten substantie en het gesmolten/aangetaste blok op kast cocaïne bevatten. [7] Volgens een onderzoeker van het NFI zijn coffeïne, procaine, levamisol en dexamisol versnijdingsmiddelen voor cocaïne. [8]
Volgens de betrokken verbalisanten van de LFO is het zeer aannemelijk dat in de kelder cocaïne werd versneden door het op te lossen in aceton en te mengen met versnijdingsmiddelen zoals cafeïne en levamisol. Vervolgens wordt het mengsel gefilterd. Het nog vochtige mengsel wordt afgewogen, in een mal gedaan en tot een blok geperst met behulp van een pers. Hierbij wordt crèpepapier gebruikt om de blokken eenvoudig in en uit de mal te krijgen. Eventueel kan hierbij een logo in het blok cocaïne aangebracht worden. Na het persen kan het gevormde blok nog verder gedroogd worden in een magnetron en daarna wordt het geperste blok verpakt. Dit gebeurt met behulp van diepvrieszakjes, tape en ballonnen. [9]
De Volkswagen sleutel die in het jack in de kelder is aangetroffen bleek te passen op de witte Volkswagen Passat met het kenteken [kenteken] . In die auto lag een brief van een verzekeringsmaatschappij, gericht aan de verdachte. [10] Op 17 oktober 2018 is de verdachte bij het politiebureau in Sittard geweest om de Volkswagen op te halen. Hij zei dat hij die auto had geleend van zijn tante en dat hij niet bereikbaar was op het nummer [telefoonnummer 1] omdat hij die telefoon kwijt was geraakt. [11]
De getuige [getuige 2] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op maandag
15 oktober 2018 omstreeks 21:00 uur langs het pand [adres] te Sittard liep. Hij rook op dat moment een eigenaardige geur die hij niet kon thuisbrengen en zag dat vanuit het pand twee licht getinte jongens de openbare weg op liepen. [12]
De Nokia telefoon die is aangetroffen in het jack dat in de kelder op een doos lag was voorzien van een simkaart met het telefoonnummer 0633008178. Op deze telefoon is berichtenverkeer aangetroffen tussen voornoemd telefoonnummer van de simkaart die in de telefoon zat en het telefoonnummer [telefoonnummer 2] dat op naam staat van de medeverdachte [medeverdachte] . Het betreft berichten tussen twee personen die duidelijk een affectieve relatie hebben. Met de telefoon is meermaals gebeld naar een nummer dat op naam staat van [naam 1] en voor het laatst is gebeld naar een telefoonnummer dat op naam staat van [naam 2] . Op basis daarvan acht de politie het aannemelijk dat de medeverdachte [medeverdachte] de gebruiker was van de Nokia. [13] Uit analyse van telecomgegevens is gebleken dat dit telefoonnummer vooral actief is geweest buiten de provincie Limburg. In de periode van 18 september 2018 tot en met 15 oktober 2018 werd dit nummer echter meermaals actief in de Provincie Limburg. Op 11, 13, 14 en 15 oktober 2018 kan het nummer zich hebben bevonden op- of nabij het adres [adres] te Sittard. [14] Uit telecomonderzoek is voorts gebleken dat de BQ telefoon die eveneens in voornoemd jack is aangetroffen veelal zendmasten in de omgeving Zeist en Utrecht heeft aangestraald. Op
10 oktober 2018 straalde de telefoon een mast aan in Nieuwstad (provincie Limburg) en op 11, 13 en 14 oktober 2018 diverse zendmasten in Sittard. [15]
Het telefoonnummer 0641715449 bleek op naam te staan van [verdachte] . [16] Uit analyse van telecomgegevens is gebleken dat dit telefoonnummer in de periode van 1 juni 2018 tot en met 15 oktober 2018 veelvuldig actief was buiten de provincie Limburg. In de periode van
28 september 2018 tot en met 15 oktober 2018 werd dit nummer meermaals actief in de provincie Limburg. Op 10, 11, 13, 14 en 15 oktober 2018 kan het nummer zich hebben bevonden op- of nabij het adres [adres] te Sittard. [17] Uit onderzoek is voorts gebleken dat met het telefoonnummer dat op naam staat van [verdachte] op 15 oktober 2018 omstreeks 18:07 pizza is besteld bij [naam bedrijf] . Het bonnetje van deze bestelling is aangetroffen in de achtertuin van de woning [adres] te Sittard en in de woonkamer van deze woning zijn twee pizzadozen van [naam bedrijf] aangetroffen. [18]
De verdachte heeft op de terechtzitting van 22 januari 2020 verklaard dat hij de Witte Volkswagen van zijn tante in die periode in zijn bezit had. [19]
De medeverdachte [medeverdachte] heeft in een door zijn raadsman opgestelde schriftelijke verklaring verklaard dat hij in de weken voorafgaand aan de brand en de explosie meermalen in het bewuste pand - waaronder in de kelder - aanwezig is geweest. Hij was chauffeur en hij heeft goederen verpakt en van en naar de kelder gebracht. Hij wist dat het om drugs ging. Op het moment van de explosie was hij in het pand aanwezig. [20]
Bewijsoverweging feiten 1 en 2
In de woonkamer van het pand zijn op een peuk en op de drinkrand van een glas DNA-sporen aangetroffen die afkomstig zijn van de verdachte. Uit de resultaten van de telecommunicatieonderzoeken blijkt voorts dat een telefoon met het telefoonnummer dat bij de verdachte in gebruik was zich in de week voorafgaand aan de explosie meermaals in de omgeving van het pand heeft bevonden. Bovendien stond op de oprit een auto van de tante van de verdachte die hij op dat moment in gebruik had. De verdachte heeft behoudens over het gebruik van de auto, over dit alles niet willen verklaren.
De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien een verdachte voor een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733,
NJ1997/584).
Op basis van de resultaten van de telecommunicatieonderzoeken, de aangetroffen DNA-sporen en de verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] stelt de rechtbank vast dat zowel de verdachte als de medeverdachte [medeverdachte] in de periode voorafgaand aan de brand en de explosie vaker op dezelfde dagen aanwezig waren in het pand terwijl in de cocaïnewasserij in de kelder cocaïne werd bewerkt. Bovendien werd de jas van [medeverdachte] aangetroffen in de kelder waar de cocaïne werd verwerkt en lag die jas op een open verhuisdoos waarin ballonnen en weegschalen werden aangetroffen die volgens de LFO worden gebruikt om de cocaïne te verpakken. De feiten en omstandigheden met betrekking tot deze cocaïnewasserij kunnen, bij gebreke van enige concrete en verifieerbare verklaring van verdachte, in dit concrete geval in onderlinge samenhang bezien tot geen andere conclusie luiden dan dat er sprake was van een gezamenlijke uitvoering van het opzettelijk bewerken van cocaïne en dat daarbij sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Dat houdt in dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over hetgeen zich in de kelder van het pand bevond. Daarmee acht de rechtbank het in de periode van 9 tot en met 15 oktober 2018 onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen van het bewerken van cocaïne en het onder feit 2 ten laste gelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen daartoe bewezen.
Vrijspraak feit 3
Aan de verdachte is onder feit 3 primair ten laste gelegd dat hij opzettelijk brand heeft gesticht door deel te nemen aan het proces van cocaïnevervaardiging, en subsidiair dat hij door deel te nemen aan het proces van cocaïnevervaardiging grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gehandeld, waardoor aan zijn schuld is te wijten dat brand is ontstaan. Het dossier bevat echter geen bewijsmateriaal op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte cocaïne heeft vervaardigd. In de cocaïnewasserij werd immers enkel cocaïne verwerkt. Nu het vervaardigen van cocaïne naar het oordeel van de rechtbank een essentieel onderdeel vormt van het onder de feiten 3 primair en subsidiair ten laste gelegde moet de verdachte van deze feiten worden vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
in de periode van 9 oktober 2018 tot en met 15 oktober 2018 te Sittard, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft bewerkt en aanwezig heeft gehad een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
in de periode van 9 oktober 2018 tot en met 15 oktober 2018 te Sittard, tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken van een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne
een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, een aantal voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waaronder
-een hoeveelheid snijplanken en tape en sealzakken en magnetrons en persen en crêpepapier en ballonnen en weegschalen en blenders en zakken en maatbekers en persmallen
-18 blikken met daarin een middel bevattende aceton, en
-16,7 kilogram van een middel bevattende levamisol en/of dexamisol, en
- een 20 kilogram pot met daarin een middel bevattende coffeïne, en
- een emmer met daarin een middel bevattende procaïne, en
- een hoeveelheid diepvrieszakken inhoudende ondermeer coffeïne en
levamisol en/of dexamisol,
waarvan verdachte en verdachtes mededader ernstige redenen hadden te vermoeden dat die goederen bestemd waren tot het plegen van dat feit.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2
medeplegen van het om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden. Gelet op de ernst van de feiten is naar haar oordeel enkel een gevangenisstraf passend die de duur van de ondergane voorlopige hechtenis overstijgt. De officier van justitie acht een voorwaardelijk strafdeel niet op zijn plaats. Zij heeft bij haar eis onder andere rekening gehouden met de toepasselijke richtlijnen voor strafvordering van het Openbaar Ministerie en met de omstandigheid dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat kan worden volstaan met een taakstraf omdat de eventuele rol van de verdachte bij het ten laste gelegde onduidelijk is gebleven en omdat sprake is van een forse overschrijving van de redelijke termijn. De omstandigheid dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en zijn leven in positieve zin vorm heeft gegeven sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis maakt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou deze positieve ontwikkelingen bovendien doorkruisen. De verdachte heeft zich steeds gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en is niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie. Ook dat rechtvaardigt een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft samen met een ander een hoeveelheid cocaïne bewerkt in een cocaïnewasserij die was gevestigd in de kelder van een pand in een woonwijk en hij heeft daartoe diverse voorwerpen en stoffen voorhanden gehad. Wanneer deze cocaïnewasserij niet door de politie zou zijn ontmanteld, zou de daarin aanwezige cocaïne waarschijnlijk in Nederland of elders in de wereld op de markt zijn gebracht met alle schadelijke gevolgen van dien.
Het bewerken (wassen) van cocaïne vormt een belangrijke en onmisbare schakel bij de handel en verkoop van cocaïne en gaat bovendien vaak gepaard met milieuschade, veroorzaakt door dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen die meestal in natuurgebieden plaatsvinden. Dergelijke dumpingen vinden zelfs in of in de buurt van woonwijken plaats. Deze dumpingen zijn, zeker in de zuidelijke provincies, aan de orde van de dag. Daarmee is dit een enorm maatschappelijk (milieu)probleem.
De productie van en de (internationale) handel in harddrugs, waaronder cocaïne, wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van (zware) criminaliteit en overlast, en kan dan ook leiden tot ernstige ontwrichting van de samenleving. Het gaat doorgaans om strafbare feiten zoals witwassen en geweldsdelicten. De verdachte maakte bovendien gebruik van een crypto telefoon waarmee versleutelde berichten kunnen worden verstuurd. Dergelijke communicatiediensten worden door veel criminelen gebruikt bij het beramen en begaan van strafbare feiten.
De rechtbank stelt vast dat de productie van en de (internationale) handel in harddrugs in Nederland niet afneemt en onvoldoende adequaat kan worden bestreden. De rechtbank doelt daarmee onder andere op het fenomeen van buitenlandse drugskartels die harddrugs (deels) in Nederland verhandelen dan wel produceren. Gelet daarop dienen daders van dergelijke strafbare feiten streng te worden bestraft, zodat daardoor een sterk signaal wordt afgegeven dat dit soort criminaliteit in Nederland niet wordt getolereerd. Daarnaast mag niet onvermeld blijven dat de handel in harddrugs de negatieve beeldvorming van Nederland in het buitenland op het gebied van haar drugsbeleid versterkt.
Het is voorts algemeen bekend dat verdovende middelen als cocaïne, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, zeer schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. Bovendien is het gebruik van cocaïne bezwarende voor de samenleving omdat veel gebruikers veelvuldig (vermogens)delicten plegen om zo hun verslaving te bekostigen. Dit is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Het verwerken van harddrugs dient dan ook zeer krachtig te worden bestreden.
Het voorgaande maakt dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan één die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt. Gelet op de ernst van de feiten en de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend. Dat is een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring is gekomen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een forse overschrijving van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Zij ziet in die omstandigheid aanleiding tot oplegging van een kortere gevangenisstraf. De verdachte is reeds geruime tijd op vrije voeten en heeft in de tussentijd zijn toekomst opgebouwd. Dat is in beginsel voor eigen rekening en risico van verdachte. Deze zaak is echter zeer laat aangebracht, waardoor de verdachte zijn berechting gedurende zeer lange tijd in onzekerheid heeft moeten afwachten. Daarnaast is de verdachte sinds zijn invrijheidstelling niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie. De rechtbank ziet ook in deze omstandigheden aanleiding om een lagere straf op te leggen.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 22 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. H.E.G. Peters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Hoelbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 april 2022.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij in of omstreeks de periode van 9 oktober 2018 tot en met 15 oktober
2018 te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval binnen het
arrondissement Limburg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt
en/of aanwezig heeft gehad een hoeveelheid cocaïne, althans een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond D Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub
1. Wetboek van Strafrecht )
2
Hij in of omstreeks de periode van 9 oktober 2018 tot en met 15 oktober
2018 te Sittard, Gemeente Sittard-Geleen, in elk geval binnen het
arrondissement Limburg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken,
verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het
grondgebied van
Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een
materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
een aantal voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad,
(waaronder ondermeer)
-een hoeveelheid snijplanken en/of tape en/os sealzakken en/of
magnetrons en/of persen en/of crêpepapier en/of ballonnen en/of
weegschalen en/of blenders en/of zakken en/of maatbekers en/of
persmallen en/of logoblokken en/of
-18 blikken, althans een hoeveelheid, met daarin een middel bevattende
aceton, en/of
-16,7 kilogram, althans een hoeveelheid, van een middel bevattende
levamisol en/of dexamisol, en/of
-een 20 kilogram pot met daarin een middel bevattende coffeïne, en/of
-een emmer met daarin een middel bevattende (vermoedelijk) procaïne,
en/of
-een hoeveelheid diepvrieszakken inhoudende ondermeer coffeïne en/of
levamisol en/of dexamisol
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige
redenen
had(den) te vermoeden dat die goederen bestemd was/waren tot het
plegen van
dat/die feit(en);
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 1
alinea Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 15 oktober 2018 te Sittard, gemeente Sittard-
Geleen, in elk geval binnen het arrondissement Limburg, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een pand (gelegen aan het adres
[adres] te Sittard),
immers heeft/hebben verdachte en/of diens mededader(s) toen aldaar
opzettelijk
-tijdens het proces van cocaïnevervaardiging, althans
voorbereidingshandelingen daartoe, gebruik gemaakt van (licht)
ontvlambare oplosmiddelen in open kannen en/of kommen,
waarbij/waardoor een brandbare damp is ontstaan, en/of
-waarbij (vervolgens) in combinatie met het gebruikmaken van een
aantal magnetrons in voornoemd proces (vermoedelijk) brand is
ontstaan,
gevolgd door brand in voornoemd pand en/of een explosie,
terwijl daarvan/daarbij/waarbij
- gemeen gevaar voor dat pand en/of voor zich in dat pand bevindende
(andere) goederen en/of voor (de inboedel van) belendende panden
en/of woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten
was en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in
voornoemd pand aanwezige perso(o)n(en) en/of voor de in die
belendende pand(en) en/of woningen aanwezige perso(o)n(en), in elk
geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of
anderen te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1
Wetboek van Strafrecht )
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 oktober 2018 te Sittard, gemeente Sittard-
Geleen, in elk geval binnen het arrondissement Limburg, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
in/aan een pand gelegen aan het adres [adres] te Sittard
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of
onachtzaam heeft/hebben gehandeld, door
-tijdens het proces van cocaïnevervaardiging, althans
voorbereidingshandelingen daartoe, gebruik te maken van (licht)
ontvlambare oplosmiddelen in open kannen en/of kommen,
waarbij/waardoor een brandbare damp is ontstaan, en/of
-waarbij (vervolgens) in combinatie met het gebruikmaken van een
aantal magnetrons in voornoemd proces (vermoedelijk) brand is
ontstaan,
waarbij/waarvan/waardoor het aan zijn/hun schuld te wijten is geweest
dat die brand is ontstaan en/of een explosie heeft plaatsgevonden,
terwijl daarvan/daarbij/waarbij
- gemeen gevaar voor dat pand en/of voor zich in dat pand bevindende
(andere) goederen en/of voor (de inboedel van) belendende panden
en/of woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten
was en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in
voornoemd pand aanwezige perso(o)n(en) en/of voor de in die
belendende pand(en) en/of woningen aanwezige perso(o)n(en), in elk
geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of
anderen te duchten was;
( art 157 / 158 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, districtsrecherche Zuid-West-Limburg, onderzoeksnummer LB3R018203, ondezoeksnaam Buick, gesloten d.d. 30 augustus 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 812 en op paginanummers uit het aanvullend proces-verbaal van politie, districtsrecherche Zuid-West-Limburg, onderzoeksnummer LB3R018203, ondezoeksnaam Buick, gesloten d.d. 15 november 2019, doorgenummerd van pagina 813 tot en met pagina 920.
2.Proces-verbaal d.d. 16 oktober 2018, pagina’s 261 en 262.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2018, pagina’s 34 en 35, in onderlinge samenhang bezien met het proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 24 september 2019, pagina 855 en het schriftelijk bescheid, zijnde een rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een maatwerkonderzoek gepleegd in Sittard op 15 oktober 2018 d.d. 6 november 2019, pagina 914.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2018, pagina’s 34 en 35, in onderlinge samenhang bezien met het proces-verbaal d.d. 29 augustus 2019, pagina 68, het proces verbaal van bevindingen d.d. 15 november 2019, pagina 818 en het schriftelijk bescheid, zijnde een Deskundigenrapportage
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2018, pagina’s 34 en 35, in onderlinge samenhang bezien met het schriftelijk bescheid, zijnde een inventarisatielijst, pagina 32.
6.Stamproces-verbaal van politie, districtsrecherche Zuid-West-Limburg, onderzoeksnummer LB3R018203, ondezoeksnaam Buick, gesloten d.d. 30 augustus 2019, pagina 8.
7.Proces-verbaal d.d. 5 februari 2019, pagina’s 398 tot en met 401, in onderlinge samenhang bezien met het schriftelijk bescheid, zijnde een rapport drugsonderzoek aan materialen aangetroffen op de locatie [adres] te Sittard d.d. 7 december 2018, pagina 422.
8.Het schriftelijk bescheid, zijnde een rapport drugsonderzoek aan materialen aangetroffen op de locatie [adres] te Sittard d.d. 7 december 2018, pagina 423.
9.Proces-verbaal d.d. 5 februari 2019, pagina 401.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 oktober 2018, pagina 490.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 oktober 2018, pagina 506.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 oktober 2018, pagina’s 386 en 387.
13.Proces-verbaal van bevindingen tactisch onderzoek aan Nokia 105 en identificatie gebruiker d.d. 11 februari 2019, pagina’s 457 tot en met 459.
14.Proces-verbaal van bevindingen verzoek analyse telecommunicatie d.d. 27 februari 2019, pagina’s 586, 587 en 591.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 april 2019, pagina 599.
16.Proces-verbaal van bevindingen whatsappinformatie d.d. 30 oktober 2018, pagina 308.
17.Proces-verbaal van bevindingen verzoek analyse telecommunicatie d.d. 27 februari 2019, pagina’s 554, 556 en 558.
18.Proces-verbaal van bevindingen [naam bedrijf] Sittard d.d. 19 oktober 2018, pagina 537.
19.Pagina 4 van het proces-verbaal van de terechtzitting van 22 januari 2020.
20.Het schriftelijke bescheid, zijnde een verklaring van [medeverdachte] d.d. 2 januari 2020.