ECLI:NL:RBLIM:2022:3305

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
ROE 20/2613
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde bewindvoerdersubsidie en de bevoegdheid tot verrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig bewindvoerder, en de Minister van Justitie en Veiligheid. De Minister had op 25 februari 2020 een besluit genomen om de aan eiser verleende voorschotten op grond van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering terug te vorderen, omdat deze onverschuldigd waren betaald. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit onbevoegd was genomen, maar dat dit gebrek is hersteld door een later besluit. De rechtbank oordeelde dat de terugvordering van de bewindvoerdersubsidie van € 134.400,00 rechtmatig was, omdat de intrekking van de subsidie in rechte vaststond. Eiser had geen rechtsmiddel ingesteld tegen de intrekking, waardoor de rechtbank niet kon oordelen over de rechtmatigheid daarvan.

Eiser voerde aan dat de terugvordering niet in overeenstemming was met de belangenafweging die de Minister had moeten maken. De rechtbank oordeelde echter dat er geen onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor eiser waren en dat de Minister in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid tot terugvordering. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en droeg de Minister op het griffierecht en de proceskosten van eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2613

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2022

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M.F. Starmans),
en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: I. Kersten en G. Hennissen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende voorschotten op grond van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering (het Besluit) met een totaal bedrag van € 134.400,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 1 september 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 3 november 2020 (het bestreden besluit 2) is het bestreden besluit 1 bekrachtigd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft opgetreden als bewindvoerder in zaken met betrekking tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp). Op 19 april 2018 is eiser ontslagen als Wsnp-bewindvoerder. De in totaal 168 Wsnp-zaken van eiser zijn vervolgens overgedragen aan opvolgend bewindvoerders. Op 20 juli 2018 is eisers inschrijving in het bewindvoerderregister beëindigd.
2. Bij besluit van 5 augustus 2019 heeft verweerder op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang gelezen met artikel 1, aanhef en onder a, b en c en artikel 2 van de Nadere regeling ontzegging bewindvoerdersubsidie Wsnp de aan eiser verleende bewindvoerdersubsidie (€ 800,00 per zaak x 168 zaken) ingetrokken en op nihil gesteld. Verweerder heeft bij besluit van 17 december 2019 de bezwaren van eiser tegen voornoemd besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddel ingesteld, waardoor dit besluit in rechte vast is komen te staan.
3. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen en de onverschuldigd aan eiser betaalde bewindvoerdersubsidie teruggevorderd. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
4. Hierop heeft verweerder het bestreden besluit 1 genomen en de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Volgens verweerder ziet het primaire besluit alleen op de vordering inzake de teveel uitgekeerde voorschotten aan eiser. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voldoende vast is komen te staan dat hij de verleende voorschotten terecht en op goede gronden heeft teruggevorderd. Verder is verweerder de mening toegedaan dat hij inzichtelijk heeft gemaakt welke bedragen staan op de tussenrekeningen, die door hem zijn geopend en waarop enerzijds bedragen zijn gestort door de opvolgend Wsnp-bewindvoerders met betrekking tot nabetaling van salaris voor verrichte werkzaamheden door eiser als voormalig Wsnp-bewindvoerder en anderzijds bedragen zijn gestort door hem voor de opvolgend bewindvoerders, omdat eiser in een aantal overgenomen Wsnp-zaken teveel salaris heeft opgenomen en er te weinig boedelsaldo was aan het einde van de Wsnp-zaak. Verweerder heeft voorts aangegeven dat pas op het moment dat alle 168 (oud) Wsnp-zaken van eiser zijn afgewikkeld, kan worden vastgesteld waar eiser recht op heeft inzake het salaris en hoeveel teveel door hem is opgenomen.
5. Vervolgens heeft verweerder bij bestreden besluit 2 in aanvulling op het bestreden besluit 1 een bevoegdheidsgebrek hersteld door het bestreden besluit 1 te bekrachtigen door de manager Dienstverlening van de Raad voor Rechtsbijstand.
6. Eiser heeft zich ook met het bestreden besluit 1 niet kunnen verenigen en heeft hiertegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. In beroep heeft eiser in twijfel getrokken of met het bestreden besluit 2 het bevoegdheidsgebrek in het bestreden besluit 1 is hersteld. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de besluitvorming niet zorgvuldig is geweest en verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder bij de terugvordering van het verleende voorschot aan subsidie rekening had moeten houden met het bedrag aan salaris waar hij stelt nog recht op te hebben. Naar de mening van eiser heeft verweerder onvoldoende inzicht gegeven in de hoogte van dit bedrag, hetgeen volgens eiser wel had gemoeten, zodat dit bedrag met het terug te vorderen bedrag kon worden verrekend.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestreden besluit 1 onbevoegd is genomen. Met de bekrachtiging in het bestreden besluit 2 heeft verweerder het bestreden besluit 1 vervangen. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, richt het beroep van eiser zich daarom mede tegen de bekrachtiging. Omdat eiser niet benadeeld is door het feit dat het bestreden besluit 1 onbevoegd is genomen, zal de rechtbank dat gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Herstel van dit gebrek kan niet leiden tot een andere uitkomst. Wel is er aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken.
9. Op grond van artikel 4:57, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
10. De rechtbank overweegt voorts dat de intrekking van de aan eiser verstrekte bewindvoerdersubsidie (een bedrag groot € 134.400,00) in rechte vast staat. Het bezwaar van eiser in die intrekkingsprocedure is ongegrond verklaard en eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddel ingesteld. De rechtbank kan dan ook geen oordeel meer geven of de intrekking van de bewindvoerdersubsidie al dan niet terecht is. Het vorenstaande betekent dat verweerder aan eiser onverschuldigd bewindvoerdersubsidie heeft verstrekt en verweerder op grond van artikel 4:57, eerste lid, bevoegd is om de onverschuldigd betaalde bewindvoerdersubsidie van eiser terug te vorderen.
11. Voor zover eiser een beroep heeft gedaan om te verrekenen, overweegt de rechtbank het volgende.
12. Op grond van artikel 4:93, eerste lid, van de Awb geschiedt de verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering slechts voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien. In dit artikel is een specifieke regeling opgenomen, die enkel ziet op verrekening van bestuursrechtelijke vorderingen. Uit de plaatsing in titel 4.4 kan al worden afgeleid dat artikel 4:93 van de Awb alleen betrekking heeft op de onderlinge verrekening van bestuursrechtelijke schulden. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar een uitspraak van de Afdeling van bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1146). Verder valt op te maken uit artikel 4:93, eerste lid, van de Awb dat verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering slechts mogelijk is voor zover in de bevoegdheid daartoe bij wettelijke voorschrift is voorzien.
13. De rechtbank overweegt allereerst dat het recht op bewindvoerderssalaris in beginsel onmiskenbaar een civielrechtelijke aangelegenheid is. Het kan zijn dat in de toekomst blijkt dat eiser nog recht heeft op een bewindvoerderssalaris en, als dat het geval is, dit salaris niet uit de desbetreffende boedel kan worden voldaan, omdat er niet genoeg geld in de boedel zit. Het lijkt in dat geval mogelijk dat eiser dan alsnog voor subsidie in aanmerking komt (zie in dit verband artikel 5, tweede lid, van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering). De rechtbank gaat ervan uit dat als dat het geval is deze subsidie opnieuw bij een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 4:86 van de Awb. De rechtbank overweegt verder dat er ook geen wettelijke grondslag is, die in het onderhavige geval voorziet in de bevoegdheid om te kunnen verrekenen.
14. Gezien het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het bedrag op de tussenrekening dat eventueel aan eiser toekomt in verband met nabetaling van achterstallig salaris, niet kan worden aangewend ter aflossing van de terugvordering c.q. niet in mindering kan worden gebracht op de terugvordering, zoals door eiser gewenst. Verweerder is immers niet bevoegd om tot verrekening over te gaan.
15. Verweerder dient bij de uitoefening van de bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde bewindvoerdersubsidie rekening te houden met de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. Gesteld noch gebleken is dat de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor eiser heeft. Gelet op het vorenstaande, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot terugvordering en daarvan geheel of gedeeltelijk had moeten afzien.
16. De rechtbank zal verder de overige gronden van beroep over de vraag op hoeveel achterstallig salaris in Wsnp-zaken eiser aanspraak zou kunnen maken en de gestelde aanspraak op de bedragen, die op de tussenrekening staan, niet beoordelen. Dit valt buiten de omvang van dit geding en de rechtbank kan in deze procedure (die alleen gaat over de terugvordering) dan ook geen inhoudelijk oordeel hierover geven. Verweerder heeft dan ook terecht gesteld dat de bedragen waar eiser nog recht op zou hebben in verband met achterstallig salaris in Wsnp-zaken los staan van de bestreden besluiten.
17. Het beroep van eiser is ongegrond.
18. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het griffierecht en de proceskosten vergoedt. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1). De door eiser verzochte vergoeding van de reiskosten stelt de rechtbank vast op een bedrag van € 17,66 op basis van openbaar vervoer 2e klas ( [woonplaats] -Roermond). De verletkosten van eiser stelt de voorzieningenrechter op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Brp) vast op € 16,88 wegens het bijwonen van de zitting, zoals is aangegeven op het formulier proceskosten. De verletkosten voor het door eiser opgegeven tijdsverzuim wegens voorbereidende handelingen, zoals een bespreking met zijn gemachtigde, komt niet voor vergoeding is aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.552,54.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 april 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.