1.1.Inmiddels is gebleken verweerder op 21 december 2020 op het bezwaar van eiser heeft beslist en dat verweerder de naheffingsaanslag hierbij heeft ingetrokken. Eiser heeft niet betwist dat dit besluit is genomen, maar hij stelt dit niet te hebben ontvangen. Eiser stelt zich daarom op het standpunt dat verweerder moet aantonen dat het besluit daadwerkelijk is verzonden. Volgens eiser is verweerder daarin niet geslaagd, omdat zijn verzendadministratie hiertoe niet voldoende sluitend is.
2. D rechtbank overweegt allereest (ambtshalve) dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat verweerder een beslissing op het bezwaar van eiser heeft genomen en dat hierbij de naheffingsaanslag is ingetrokken. Op grond van vaste jurisprudentie heeft eiser echter nog procesbelang op grond van het feit dat hij recht kan hebben op door verweerder verbeurde dwangsommen, indien mocht blijken dat het genomen besluit niet, althans te laat, bekend is gemaakt.
3. Ten aanzien van de vraag of de beslissing op bezwaar te laat bekend is gemaakt overweegt de rechtbank het navolgende.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een te late bekendmaking. Verweerder stelt dit te hebben aangetoond via de door hem overgelegde onderdelen van zijn verzendadministratie. In het verweerschrift verwijst verweerder bovendien naar een telefoongesprek tussen verweerders medewerker [naam medewerker] en de gemachtigde van eiser, waarin de gemachtigde van eiser aan [naam medewerker] zou hebben laten weten dat hij alleen stukken als ontvangen beschouwt, indien hierop het kenmerk van de gemachtigde staat vermeld.
5. De rechtbank heeft [naam medewerker] ter zitting als getuige gehoord omtrent de inhoud van bedoeld telefoongesprek. [naam medewerker] heeft desgevraagd verklaard dat de gemachtigde van eiser inderdaad heeft gezegd dat hij post van verweerder, waarop verweerder het kenmerk van de gemachtigde niet heeft vermeld, als niet ontvangen beschouwt. Deze opmerking zag echter op brieven/stukken van verweerder in het algemeen en niet specifiek op de beslissing op bezwaar in de onderhavige zaak. [naam medewerker] heeft voorts verklaard dat hij de gemachtigde van eiser niet heeft horen zeggen dat hij de beslissing op bezwaar van 21 december 2020 heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze getuigenverklaring niet kan worden vastgesteld dat eiser de beslissing op bezwaar heeft ontvangen, noch dat verweerder deze daadwerkelijk (tijdig) heeft verzonden.
6. Dit brengt de rechtbank bij de vraag of verweerder dan wel via zijn verzendadministratie heeft aangetoond dat hij de beslissing op bezwaar (tijdig) heeft verzonden.
7. De rechtbank is van oordeel dat uit de door verweerder overgelegde onderdelen van zijn verzendadministratie en de daarbij ter zitting gegeven toelichting voldoende aannemelijk is geworden dat de uitspraak op bezwaar van 21 december 2020 op die datum is “geslagen”, uitgeprint en vervolgens is afgegeven bij verweerders postkamer. De rechtbank baseert dit oordeel op het feit dat deze handelingen zijn uitgevoerd volgens de gegevens die te zien zijn op de screenprints die verweerder heeft overgelegd en dat zij ook gekoppeld kunnen worden aan het bezwaar van eiser. Verweerder heeft ter zitting voorts uitgelegd dat de stukken in verweerders postkamer een dag later worden opgehaald door het door verweerder ingeschakelde postbedrijf Business Post. Verweerder heeft aangegeven geen reden te hebben eraan te twijfelen dat ook eisers stuk is opgehaald.
8. Ook de rechtbank heeft hier geen reden toe. Zij onderkent dat het in theorie zo kan zijn dat een uitgeprinte beslissing op bezwaar die bij de postkamer is afgegeven op de een of andere manier kwijt kan raken, voordat ze door Business Post wordt opgehaald. Ook kan het in theorie zo zijn dat Business Post de beslissing wel heeft opgehaald, maar niet heeft bezorgd. Deze theoretische mogelijkheden maken echter niet dat verweerders verzendadministratie daardoor ontoereikend is. Verweerder heeft immers onweersproken gesteld dat hij nooit klachten krijgt over het niet ontvangen van stukken. Eiser heeft ook niets aangevoerd waaruit blijkt dat er wel (andere) klachten hierover zijn. Daar komt bij dat de rechtbank van oordeel is dat niet van verweerder verlangd kan worden dat hij alle post aangetekend verzendt, aangezien verweerder onweersproken heeft gesteld dat dit vanwege de grote hoeveelheid poststukken financieel niet haalbaar is.
9. Het feit dat verweerder op beslissingen op bezwaar geen kenmerken van de bezwaarmakers vermeld, doet hier niet aan af. Er is immers geen wettelijke bepaling die voorschrijft dat dit moet gebeuren. Daar komt bij dat verweerder op de beslissingen wel de naam van de betreffende bezwaarmaker vermeld, alsmede de datum van het gemaakte bezwaar en het unieke aanslagnummer. Op deze wijze is voor een bezwaarmaker (en dus ook voor eiser en diens gemachtigde) eenvoudig na te gaan om welke zaak het gaat.
10. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de beslissing op bezwaar (van 21 december 2021) niet alleen tijdig is genomen, maar tevens tijdig bekend is gemaakt via toezending aan (de gemachtigde van) eiser.
11. Nu het onderhavige beroep ziet op het niet tijdig nemen van een besluit – met als (primair) doel verweerder aan te zetten tot het nemen van een besluit – kan dit rechtsmiddel niet meer worden aangewend indien eenmaal een besluit is genomen. Aangezien dat hier aan de orde is, betekent dit dat het beroep niet-ontvankelijk is. Nu de beslissing op bezwaar tevens is genomen (en verzonden) vóórdat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld, heeft verweerder geen dwangsommen verbeurd.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.