ECLI:NL:RBLIM:2022:3255

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/1346
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake naheffingsaanslag parkeerbelasting

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak AWB 21/1346, waarin eiser beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 17 juli 2020 was opgelegd. Eiser stelde dat verweerder niet tijdig had beslist op zijn bezwaar en heeft verweerder in gebreke gesteld. De rechtbank verklaarde het beroep eerder al niet-ontvankelijk, omdat verweerder op 21 december 2020 al op het bezwaar had beslist. Eiser heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, wat door de rechtbank gegrond werd verklaard, omdat hij niet in de gelegenheid was gesteld om te reageren op het verweerschrift.

Tijdens de zitting op 19 april 2022 werd de getuige van verweerder gehoord over de verzending van de beslissing op bezwaar. De rechtbank oordeelde dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat de beslissing op bezwaar tijdig was verzonden en dat eiser deze niet had ontvangen. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat het rechtsmiddel tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet meer kon worden aangewend zodra er een besluit was genomen. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd en heeft de uitspraak openbaar gedaan op 26 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 21/1346

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen, verweerder
(gemachtigde: J.M. Slijpen en D. de Haan).

Procesverloop

Eiser heeft bij schrijven van 30 april 2021 beroep ingesteld tegen het (gestelde) niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op eisers bezwaar tegen een aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
Verweerder heeft een verweerschrift en de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden. De griffier heeft deze stukken op 24 juni 2021 aan eiser doorgestuurd.
Bij uitspraak van 12 augustus 2021 heeft de rechtbank dat beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder volgens de rechtbank al op 21 december 2020 op het bezwaar had beslist.
Het door eiser tegen deze uitspraak ingestelde verzet heeft de rechtbank bij uitspraak van 3 januari 2022 gegrond verklaard, omdat eiser niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op het verweerschrift en het feit dat de rechtbank het daarin ingenomen standpunt heeft gevolgd.
Verweerder heeft in het kader van de onderhavige procedure desgevraagd nog onderdelen van zijn verzendadministratie overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2022. Verweerder en eiser hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden, met dien verstande dat mr. P. van den Aarsen heeft waargenomen voor de gemachtigde van eiser en via video-verbinding heeft deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiser op 17 juli 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 5 januari 2021 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens niet tijdig beslissen op dit bezwaar. Vervolgens heeft hij verweerder op 9 maart 2021 verzocht over te gaan tot betaling van verbeurde dwangsommen. Eiser heeft daarna op 30 april 2021 het onderhavige beroep “niet tijdig beslissing” ingediend bij de rechtbank.
1.1.
Inmiddels is gebleken verweerder op 21 december 2020 op het bezwaar van eiser heeft beslist en dat verweerder de naheffingsaanslag hierbij heeft ingetrokken. Eiser heeft niet betwist dat dit besluit is genomen, maar hij stelt dit niet te hebben ontvangen. Eiser stelt zich daarom op het standpunt dat verweerder moet aantonen dat het besluit daadwerkelijk is verzonden. Volgens eiser is verweerder daarin niet geslaagd, omdat zijn verzendadministratie hiertoe niet voldoende sluitend is.
2. D rechtbank overweegt allereest (ambtshalve) dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat verweerder een beslissing op het bezwaar van eiser heeft genomen en dat hierbij de naheffingsaanslag is ingetrokken. Op grond van vaste jurisprudentie heeft eiser echter nog procesbelang op grond van het feit dat hij recht kan hebben op door verweerder verbeurde dwangsommen, indien mocht blijken dat het genomen besluit niet, althans te laat, bekend is gemaakt.
3. Ten aanzien van de vraag of de beslissing op bezwaar te laat bekend is gemaakt overweegt de rechtbank het navolgende.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een te late bekendmaking. Verweerder stelt dit te hebben aangetoond via de door hem overgelegde onderdelen van zijn verzendadministratie. In het verweerschrift verwijst verweerder bovendien naar een telefoongesprek tussen verweerders medewerker [naam medewerker] en de gemachtigde van eiser, waarin de gemachtigde van eiser aan [naam medewerker] zou hebben laten weten dat hij alleen stukken als ontvangen beschouwt, indien hierop het kenmerk van de gemachtigde staat vermeld.
5. De rechtbank heeft [naam medewerker] ter zitting als getuige gehoord omtrent de inhoud van bedoeld telefoongesprek. [naam medewerker] heeft desgevraagd verklaard dat de gemachtigde van eiser inderdaad heeft gezegd dat hij post van verweerder, waarop verweerder het kenmerk van de gemachtigde niet heeft vermeld, als niet ontvangen beschouwt. Deze opmerking zag echter op brieven/stukken van verweerder in het algemeen en niet specifiek op de beslissing op bezwaar in de onderhavige zaak. [naam medewerker] heeft voorts verklaard dat hij de gemachtigde van eiser niet heeft horen zeggen dat hij de beslissing op bezwaar van 21 december 2020 heeft ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze getuigenverklaring niet kan worden vastgesteld dat eiser de beslissing op bezwaar heeft ontvangen, noch dat verweerder deze daadwerkelijk (tijdig) heeft verzonden.
6. Dit brengt de rechtbank bij de vraag of verweerder dan wel via zijn verzendadministratie heeft aangetoond dat hij de beslissing op bezwaar (tijdig) heeft verzonden.
7. De rechtbank is van oordeel dat uit de door verweerder overgelegde onderdelen van zijn verzendadministratie en de daarbij ter zitting gegeven toelichting voldoende aannemelijk is geworden dat de uitspraak op bezwaar van 21 december 2020 op die datum is “geslagen”, uitgeprint en vervolgens is afgegeven bij verweerders postkamer. De rechtbank baseert dit oordeel op het feit dat deze handelingen zijn uitgevoerd volgens de gegevens die te zien zijn op de screenprints die verweerder heeft overgelegd en dat zij ook gekoppeld kunnen worden aan het bezwaar van eiser. Verweerder heeft ter zitting voorts uitgelegd dat de stukken in verweerders postkamer een dag later worden opgehaald door het door verweerder ingeschakelde postbedrijf Business Post. Verweerder heeft aangegeven geen reden te hebben eraan te twijfelen dat ook eisers stuk is opgehaald.
8. Ook de rechtbank heeft hier geen reden toe. Zij onderkent dat het in theorie zo kan zijn dat een uitgeprinte beslissing op bezwaar die bij de postkamer is afgegeven op de een of andere manier kwijt kan raken, voordat ze door Business Post wordt opgehaald. Ook kan het in theorie zo zijn dat Business Post de beslissing wel heeft opgehaald, maar niet heeft bezorgd. Deze theoretische mogelijkheden maken echter niet dat verweerders verzendadministratie daardoor ontoereikend is. Verweerder heeft immers onweersproken gesteld dat hij nooit klachten krijgt over het niet ontvangen van stukken. Eiser heeft ook niets aangevoerd waaruit blijkt dat er wel (andere) klachten hierover zijn. Daar komt bij dat de rechtbank van oordeel is dat niet van verweerder verlangd kan worden dat hij alle post aangetekend verzendt, aangezien verweerder onweersproken heeft gesteld dat dit vanwege de grote hoeveelheid poststukken financieel niet haalbaar is.
9. Het feit dat verweerder op beslissingen op bezwaar geen kenmerken van de bezwaarmakers vermeld, doet hier niet aan af. Er is immers geen wettelijke bepaling die voorschrijft dat dit moet gebeuren. Daar komt bij dat verweerder op de beslissingen wel de naam van de betreffende bezwaarmaker vermeld, alsmede de datum van het gemaakte bezwaar en het unieke aanslagnummer. Op deze wijze is voor een bezwaarmaker (en dus ook voor eiser en diens gemachtigde) eenvoudig na te gaan om welke zaak het gaat.
10. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de beslissing op bezwaar (van 21 december 2021) niet alleen tijdig is genomen, maar tevens tijdig bekend is gemaakt via toezending aan (de gemachtigde van) eiser.
11. Nu het onderhavige beroep ziet op het niet tijdig nemen van een besluit – met als (primair) doel verweerder aan te zetten tot het nemen van een besluit – kan dit rechtsmiddel niet meer worden aangewend indien eenmaal een besluit is genomen. Aangezien dat hier aan de orde is, betekent dit dat het beroep niet-ontvankelijk is. Nu de beslissing op bezwaar tevens is genomen (en verzonden) vóórdat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld, heeft verweerder geen dwangsommen verbeurd.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van b, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022. .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 26 april 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof ‘sHertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.