ECLI:NL:RBLIM:2022:324

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
C/03/297985 / HA ZA 21-549
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenten ex art. 223 Rv en art. 843a Rv in erfrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in een incident dat voortkwam uit een erfrechtelijke procedure. De eiser, in zijn hoedanigheid van erfgenaam van wijlen [erflater], vorderde onder andere een voorschot van € 29.667,02 op zijn erfdeel en informatie over de nalatenschap van erflater. De gedaagde, die als vereffenaar van de nalatenschap van wijlen [erflaatster] optrad, heeft verweer gevoerd en betoogd dat zij niet over de gevraagde informatie beschikte. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser afgewezen, onder verwijzing naar de artikelen 223 en 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken, gezien het tijdsverloop sinds het overlijden van erflater en de gebruikelijke bewaartermijnen van documenten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uitkomst van de bodemprocedure niet kon afwachten, en dat het onduidelijk was of het saldo van de nalatenschap voldoende zou zijn om aan alle crediteuren te voldoen. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagde, en de rechtbank heeft de hoofdzaak voortgezet in de stand waarin deze zich bevond.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/297985 / HA ZA 21-549
Vonnis in incident van 12 januari 2022
in de zaak van
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN ERFGENAAM VAN WIJLEN [erflater] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. M.D. Mers,
tegen
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] PRO SÉ EN IN HOEDANIGHEID VAN VEREFFENAAR VAN DE NALATENSCHAP VAN WIJLEN
[erflaatster],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.G. Hees.
Partijen zullen hierna [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 26 tevens houdende drie incidentele
vorderingen (kort gezegd) tot het
( i) treffen van een voorlopige voorziening, namelijk het uitbetalen van een
voorschotbedrag van € 29.667,02 te vermeerderen met de rente,
  • ii) verstrekken van diverse afschriften, zulks op verbeurte van een dwangsom,
  • iii) verstrekken van een volmacht aan [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] , zulks op verbeurte van een dwangsom,
- de incidentele conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 28.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 24 december 2020 (producties 1 en 8 dagvaarding) van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (zaaknummer: 200.254.134/01) is het vaderschap vastgesteld van wijlen [erflater] (hierna: erflater) als vader van [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] . Erflater heeft drie kinderen gekregen: [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] , [naam zoon erflater] (hierna: [naam zoon erflater] ) en een in 1998 vooroverleden zoon (hierna: [naam vooroverleden zoon erflater] ), die twee kinderen had, te weten [naam (klein)kind 1] en [naam (klein)kind 2] .
2.2.
Op 21 maart 1996 heeft erflater een testament opgemaakt (productie 3 dagvaarding). Tot erfgenamen heeft erflater voor gelijke delen en bij aanwas – behoudens plaatsvervulling als bij de Nederlandse wet geregeld – benoemd zijn echtgenote en zijn kinderen, waarbij hij het erfdeel van zijn kinderen beperkte tot de legitieme portie. Verder was in zijn testament een ouderlijke boedelverdeling opgenomen.
2.3.
Erflater is op [overlijdensdatum 1] 2001 overleden.
2.4.
Ten tijde van het overlijden was erflater in wettelijke gemeenschap gehuwd met [erflaatster] (hierna: erflaatster), de moeder van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] . Erflater was de stiefvader van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] .
2.5.
In mei 2002 heeft erflaatster betreffende de nalatenschap van erflater aangifte (recht van successie) gedaan (productie 4 dagvaarding). Hierin is een vordering van de (klein)kinderen opgenomen voor een bedrag van hfl. 87.170,00 (voor [naam zoon erflater] ) en hfl. 87.170,00 (voor [naam (klein)kind 1] en [naam (klein)kind 2] ).
2.6.
Erflaatster is op [overlijdensdatum 2] 2020 overleden. Op 21 maart 1996 heeft erflaatster een testament opgemaakt, waarin zij haar enige dochter, [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] , als enig erfgenaam heeft benoemd. Uit de akte van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, blijkt dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] de nalatenschap op 25 augustus 2020 beneficiair heeft aanvaard (productie 17 conclusie van antwoord). Uit de verklaring van erfrecht van 7 september 2020 (productie 7 dagvaarding) blijkt voorts dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] wettelijk vereffenaar is.
2.7.
Bij brief van 6 april 2021 (productie 9 dagvaarding) heeft [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] – kort gezegd – [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] laten weten dat juridisch onherroepelijk is komen vast te staan dat hij de biologische zoon van erflater is, en dat hij zijn erfdeel opeist. Hierop heeft [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] niet gereageerd.
2.8.
Bij brief van 6 april 2021 (productie 10 dagvaarding) heeft [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] – kort gezegd – hetzelfde (zie onder 2.7.) aan [naam zoon erflater] laten weten. Bij brief van 12 april 2021 (productie 11 dagvaarding) heeft [naam zoon erflater] – kort gezegd – aan [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] laten weten niets uit de nalatenschap van erflater te hebben ontvangen en geen deel te hebben gehad aan enige berekening of afhandeling ervan.
2.9.
Bij brief van 14 april 2021 heeft [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] notaris [naam notaris] benaderd (productie 12 dagvaarding). Bij brief van 15 juni 2021 (productie 13 dagvaarding) heeft notaris [naam notaris] aan [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] – kort gezegd – laten weten dat de vordering van [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] uit hoofde van de nalatenschap van erflater omgerekend € 29.667,02 bedraagt.
2.10.
Bij brief van 8 juli 2021 heeft (de advocaat van) [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] zowel notaris [naam notaris] als [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] (producties 15 en 16 dagvaarding) – kort gezegd – verzocht om nadere (in die brief gespecificeerde) informatie.
2.11.
Bij brief van 15 juli 2021 (productie 17 dagvaarding) heeft (de advocaat van) [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] – kort gezegd – aan (de advocaat van) [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] gevraagd of de beschikking van het gerechtshof van 24 december 2020 al dan niet onherroepelijk is en dat [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] pas bij gebleken onherroepelijkheid als juridisch kind van erflater geldt, als erfgenaam kan worden beschouwd en hij zijn erfdeel (de legitieme portie) kan opeisen.
2.12.
Bij e-mailberichten van 17 en 22 juli 2021 (productie 18 dagvaarding) heeft (de advocaat van) [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] – kort gezegd – aan (de advocaat van) [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] laten weten binnen drie maanden na de beschikking geen cassatiedagvaarding te hebben ontvangen en dat de beschikking onherroepelijk is geworden. [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] is doende de beschikking te laten inschrijven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Maastricht, maar hij is nog in afwachting van een beslissing op zijn verzoek tot naamswijziging, zoals ingediend bij het kabinet van de koning.
2.13.
Bij brief van 9 september 2021 (productie 19 dagvaarding en productie 14 conclusie van antwoord in incident) heeft (de advocaat van) [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] – kort gezegd – aan (de advocaat van) [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] laten weten dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] al sinds 6 april 2021 [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] kon informeren over de nalatenschap, maar dat zij dat tot dan toe niet heeft gedaan. Onder toevoeging van een conceptdagvaarding heeft hij [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] een laatste keer in de gelegenheid gesteld om binnen vijf dagen de verzochte informatie en volmacht te geven. Hierop heeft [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] niet gereageerd. Tevens was bijgevoegd een verklaring van de griffier van de Hoge Raad van 26 augustus 2021 dat tot dan toe niet is gebleken dat cassatie is aangetekend tegen de beschikking van het gerechtshof van 24 december 2020.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert dat het de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, moge behage, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Voorschot
I. gedaagde te veroordelen om binnen 14 dagen na een door de rechtbank te wijzen (tussen)vonnis aan eiser een voorschot op zijn vordering uit de nalatenschap van wijlen [erflater] , overleden te [overlijdensplaats] op [overlijdensdatum 1] 2001, uit te betalen ter grootte van een bedrag ad € 29.667,02 (
zegge: negenentwintig duizend zeshonderdzevenenzestig euro en twee eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na 8 juli 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
Informatie
II. gedaagde te veroordelen aan eiser afschriften te verstrekken van:
 De verklaring van erfrecht in de nalatenschap van erflater;
 De verklaring van executele in de nalatenschap van erflater;
 Verklaring van aanvaarding/verwerping van de nalatenschap van erflater door de benoemde erfgenamen;
 Alle overige (notariële) akten die zijn verleden met betrekking tot de nalatenschap, zoals notariële akten waarbij erfdelen zijn vastgesteld;
 Alle stukken die de bedragen in de aangifte erfbelasting onderbouwen;
 De bijlage bij de aangifte erfbelasting waarnaar wordt verwezen op pagina 23 onder 6b van de aangifte erfbelasting;
 Alle pagina's van de aangifte erfbelasting: de nummering loopt tot en met pagina 24 maar er zijn slechts 12 pagina's overgelegd;
 De boedelbeschrijving die is opgesteld in de nalatenschap van erflater met onderliggende stukken;
 Het bedrag aan contant geld dat (in de kluis) aanwezig was ten tijde van het overlijden van erflater;
 Een opgave van de sieraden, schilderijen en het antiek dat in het bezit van erflaters was ten tijde van het overlijden van erflater en een taxatierapport van de waarde daarvan ten tijde van het overlijden van erflater;
 De rekening en verantwoording die erflaatster als executeur heeft opgesteld;
 De aanslag erfbelasting in de nalatenschap van erflater;
 Alle aanwezige bankafschriften van erflaters van vijf jaar voor het overlijden van erflater tot aan het moment waarop de executele/afwikkeling nalatenschap van erflater is geëindigd;
 Jaaroverzichten van de SNS bank vanaf vijf jaar voor het overlijden tot en met 2001;
 Een antwoord op de vraag wat er met het bankrekeningnummer is gebeurd dat aan erflater is toegedeeld in 1994 met nummer [bankrekeningnummer] ;
 De aangiften en aanslagen inkomstenbelasting van erflaters van 2000 en 2001;
 Alle taxatierapporten die zijn opgemaakt voor of rond 2001 van de activa waaronder taxatierapporten van de kenteken houdende voertuigen;
 Alle verzekeringspolissen van de auto/motor/voertuigen-, inboedel- en opstalverzekeringen en uitvaartverzekeringen en levensverzekeringen e.d. die erflaters aanhielden, alsmede de correspondentie over de uitkering daarvan rond het overlijden van erflater;
 Alle (notariële) stukken die betrekking hebben op [naam vof] en waaruit volgt wat de activa en passiva van de v.o.f waren ten tijde van het overlijden van erflater;
 De vennootschapsovereenkomst van [naam vof] zoals die bestond tussen erflater en [naam zoon erflater] op de datum van overlijden van erflater;
 Stukken waaruit blijkt voor welke prijs [naam zoon erflater] in december 2001 erflaatster heeft uitgekocht uit de vennootschap die erflater met [naam zoon erflater] dreef;
 De overeenkomst die [naam zoon erflater] en erflaatster hebben gesloten betreffende de financiële afwikkeling van de verblijving van het aandeel van erflater in de vennootschap aan [naam zoon erflater] ;
 Stukken waaruit blijkt hoe de adviseurs van erflaatster en de accountant van [naam zoon erflater] de prijs hebben bepaald;
 Een overzicht van de inboedelgoederen die erflaters bezaten met een taxatie daarvan;
 Een overzicht van de giften die erflater heeft gedaan en tevens een overzicht van de giften waarbij erflater heeft bepaald dat deze moeten worden ingebracht in zijn nalatenschap;
 Een overzicht van de aandelen die erflater bezat op het moment van overlijden;
 Antwoord op de vraag wat de opbrengst was van de onverdeelde helft van het winkel/woonhuis [adres 1] [plaats] en wat daarmee is gebeurd;
 Antwoord op de vraag wat de opbrengst was van de garage met parkeerterrein aan de [adres 2] [plaats] en wat daarmee is gebeurd;
 Alle stukken die betrekking hebben op de kentekenhoudende voertuigen die tot de huwelijksgemeenschap dan wel nalatenschap van erflater behoorden, waaronder stukken waaruit de waardering blijkt op de datum van overlijden van erflater indien taxatierapporten ontbreken;
 Alle stukken waaruit blijkt waarvoor de hypotheek is afgesloten die nog bestond ten tijde van het overlijden van erflater, zoals de onderliggende geldlening;
 Alle stukken die betrekking hebben op de uitkering door de pensioen B.V., zoals de correspondentie daarover, de statuten, het afschrift waarbij de uitbetaling is gedaan, een overzicht van de aandeelhouders en de besluiten tot uitkering die zijn genomen;
alles binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen (tussen)vonnis en onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dan wel gedeelte van een dag dat gedaagde in gebreke blijft met het verstrekken van de informatie waartoe gedaagde door de rechtbank zal zijn veroordeeld;
III. gedaagde te gebieden om binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen (tussen)vonnis en onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dan wel gedeelte van een dag, de volmacht te tekenen waarmee eiser zelf informatie bij banken kan opvragen.
3.2.
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] heeft – kort gezegd – het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd. Hij heeft een vordering ter hoogte van zijn erfdeel (de legitieme portie) verkregen op grond van de ouderlijke boedelverdeling, die met het overlijden van erflaatster opeisbaar is geworden. Als erfgenaam van erflater heeft hij recht op informatie om de hoogte van zijn vordering te kunnen berekenen. Hij beroept zich hierbij op artt. 4:148 BW jo. 4:16 lid 4 BW jo. 4:146 BW, daarbij verwijzend naar ECLI:NL:RBOBR:2018:241. Aangezien [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] erflaatster is opgevolgd onder algemene titel, rust op haar de plicht om [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] te informeren en om zijn vordering te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] in verzuim is geraakt. Uit de aangifte erfbelasting volgt welke goederen en schulden er op de datum van het overlijden van erflater waren, maar tot op heden heeft [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] geweigerd nadere informatie daaromtrent over te leggen.
3.3.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft zich ten eerste verweerd door te zeggen dat [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] in zijn vorderingen jegens haar pro se niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de vereffenaar in deze privatief bevoegd is. Wat hier ook van zij, dit verweer treft geen doel, nu [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] tegenover [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] als enig erfgenaam in de nalatenschap van erflaatster – die op haar beurt weer erfgenaam was van erflater – immers (ook) aanspraak kan maken op inzage en afschriften van bescheiden nodig voor de berekening van de hoogte van zijn legitieme portie in de nalatenschap van erflater.
4.2.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft verder – kort gezegd – als verweer aangevoerd geen enkele betrokkenheid te hebben gehad bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater, nu zij geen kind van hem was en geen erfrechtelijke aanspraak jegens die nalatenschap had. Als erfgenaam en vereffenaar van de nalatenschap van erflaatster werd zij geconfronteerd met aanspraken op erflaatster uit hoofde van de nalatenschap van erflater. [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] erkent die aanspraken “an sich” (conclusie van antwoord sub 29) en stelt naar beste eer en geweten en op basis van hetgeen haar bekend was daar invulling aan te hebben gegeven. Wat zij niet weet en niet heeft, kan zij niet verstrekken. Erflater is inmiddels meer dan twintig jaar geleden overleden en gelet op de gebruikelijke bewaartermijn van instanties is het volgens haar een utopie te verwachten en te vorderen dat nog relevante stukken opvraagbaar zijn. Nu erflater het erfdeel van zijn kinderen bij testament heeft beperkt tot de legitieme portie, komt dat naar oud erfrecht neer op 3/16e deel per kind. Bovendien bevat het testament een ouderlijke boedelverdeling, inhoudende dat de gehele nalatenschap van erflater, bestaande uit de helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap, is toebedeeld aan erflaatster en hebben de kinderen van erflater een niet-opeisbare, renteloze vordering in geld ter grootte van hun erfdeel op erflaatster verkregen, die niet eerder opeisbaar is dan bij overlijden van erflaatster. Omdat [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] in 2002 nog niet in beeld was, is bij de aangifte erfbelasting (productie 19) rekening gehouden met twee kinderen (waarbij de plaats van [naam vooroverleden zoon erflater] door plaatsvervulling is ingenomen door zijn twee kinderen [naam (klein)kind 1] en [naam (klein)kind 2] ). De aangifte vermeldt (overigens onjuist) dat [naam zoon erflater] , [naam (klein)kind 1] en [naam (klein)kind 2] ieder 1/3e deel toekomt. Rekening houdend met [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] komt ieder kind een erfdeel van 3/16e deel toe en erflaatster (het resterende deel van) 7/16e deel. Uitgaande van de aangifte erfbelasting (sub 35) resteert een zuiver saldo van de nalatenschap van hfl. 261.510,00. Meer of andere gegevens met betrekking tot de nalatenschap van erflater zijn [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] niet bekend en zijn ook niet door haar aangetroffen in de administratie van erflaatster. De aangifte erfbelasting was ook de insteek van notaris [naam notaris] , die dit in gelijkluidende brieven van 15 juni 2021 aan [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] , [naam zoon erflater] , [naam (klein)kind 1] en [naam (klein)kind 2] heeft meegedeeld. Desverzocht hebben [naam zoon erflater] , [naam (klein)kind 1] en [naam (klein)kind 2] het door de notaris bijgevoegde formulier waarbij zij verklaren te vorderen te hebben van erflaatster uit hoofde van de nalatenschap van erflater een bedrag van € 29.667,02 ( [naam zoon erflater] ) en twee keer een bedrag van € 14.833,51 ( [naam (klein)kind 1] resp. [naam (klein)kind 2] ) en na betaling daarvan niets meer te vorderen te hebben van de erfgenaam van erflaatster (productie 21). [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] merkt hierbij op dat [naam zoon erflater] , [naam (klein)kind 1] en [naam (klein)kind 2] wel betrokken waren bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflater althans bekend waren of bekend werden verondersteld met de omvang en waarde van de nalatenschap van erflater. Uitgaande van het voornoemde zuivere saldo van de nalatenschap van erflater (hfl. 261.510 = € 118.668,06) komt [naam zoon erflater] en [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] ieder toe (3/16e x € 118.668,06 =) een bedrag van € 22.250,26 en [naam (klein)kind 1] en [naam (klein)kind 2] ieder (€ 22.250,26 / 2 =) een bedrag van € 11.125,13, derhalve in totaal € 66.750,78. [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft dit totaalbedrag opgenomen ter verificatie op de voorlopige lijst van erkende concurrente crediteuren en zij heeft [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] en de overige erfgenamen van erflater hiervan bij brief van 23 november 2021 (productie 22) in kennis gesteld. [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft een voorlopige boedelbeschrijving (productie 23) opgesteld, waarin deze vordering is opgenomen en waaruit blijkt dat het saldo van de nalatenschap van erflaatster € 24.963,00 + PM bedraagt. Bij e-mailbericht van 23 november 2021 (productie 25) aan notaris [naam notaris] heeft (de advocaat van) [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] de voorlopige boedelbeschrijving ter deponering en ter inzage ingediend.
Ter zake uitbetaling van het voorschotbedrag
4.3.
Nog daargelaten dat [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] in het geheel niet heeft gesteld dat en waarom hij de uitkomst van de bodemprocedure niet kan afwachten, maar dat hij bij wijze van voorlopige voorziening ex art. 223 Rv hangende de bodemzaak al een voorschotbedrag van € 29.667,02 uitbetaald dient te krijgen, is – gelet op het door [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] gevoerde verweer – daarnaast onduidelijk of en zo ja hoe hoog het saldo van de nalatenschap van erflaatster zal zijn en welke crediteur welk bedrag uitgekeerd zal (kunnen) krijgen, nu aannemelijk is dat het saldo onvoldoende is om alle crediteuren het volledige bedrag van hun vorderingen uit te keren, terwijl gesteld noch gebleken is dat [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] preferente crediteur is. Dit deel van het gevorderde ligt dan ook voor afwijzing gereed.
Ter zake afschriften nadere stukken
4.4.
Gelet op het bepaalde in art. 843a Rv, slaagt het verweer van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] . Aannemelijk is dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] de verlangde stukken niet voorhanden heeft of heeft gehad. En dat wat zij niet heeft en waar zij niet aan kan komen, kan zij ook niet verstrekken. [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] weet niet of een boedelbeschrijving destijds is opgesteld en zij heeft geen boedelbeschrijving ten tijde van het overlijden van erflater aangetroffen in de administratie van erflaatster. [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft voorafgaand aan deze procedure de haar bekende informatie en stukken aangaande de omvang en samenstelling van de nalatenschap van erflater gedeeld: zij verwijst hierbij naar de brieven van de notaris van 14 december 2020 (productie 9), 22 maart 2021 (productie 10), 15 juni 2021 (productie 11) en de aangifte erfbelasting (er ontbreken hierbij volgens haar geen bijlagen). [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft aangegeven meer informatie of stukken niet te hebben. Van haar kan niet worden verlangd dat zij stukken inbrengt die zij niet heeft.
4.5.
Ten slotte merkte de rechtbank op dat [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] terecht heeft aangevoerd dat het voor haar, niet zijnde erfgenaam van erflater, onmogelijk is om circa twintig jaar na zijn overlijden uitsluitsel te geven over een aantal zaken, zoals het bedrag aan contant geld in de kluis, opgave van sieraden, schilderijen en antiek, rekening en verantwoording van erflaatster als executeur, bankafschriften van erflater, jaaroverzichten SNS bank, wat er gebeurd is met een bankrekening, aangiften en aanslagen IB 2000 en 2001, alle verzekeringspolissen incl. uitkeringsbewijzen, alle (notariële) stukken van [naam vof] , de vennootschapsovereenkomst [erflater] en [naam zoon erflater] , stukken ter zake de uitkoop van erflaatster uit de vof, overeenkomst financiële afwikkeling verblijvensbeding, stukken adviseurs van erflaatster, overzicht van inboedel en taxatie en giften en aandelen, opbrengst garage, stukken ter zake motorvoertuigen en taxatierapporten, stukken ter zake hypotheek en stukken ter zake uitkering pensioen B.V.
4.6.
Gelet op het vooroverwogene zal dit deel van het gevorderde eveneens worden afgewezen.
Ter zake de volmacht
4.7.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft terecht aangevoerd dat de gevorderde onherroepelijke volmacht (productie 25 dagvaarding) die het recht zou geven om
“alle informatie, waaronder doch niet alleen bankafschriften, overeenkomsten, informatie over kluizen, op te vragen (en te ontvangen) bij alle banken in en buiten Nederland betreffende het vermogen”
van wijlen erflater en wijlen erflaatster veel te breed en daarom te onbepaald is geformuleerd en niet is beperkt tot de datum van overlijden van erflater. De volmacht zoals nu geformuleerd behelst een ‘carte blanche’ voor [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] ten aanzien van informatie over vermogen van zowel erflater als erflaatster, hetgeen echter niet aan de orde is. Daarbij komt, zo overweegt de rechtbank andermaal, dat erflater inmiddels meer dan twintig jaar geleden is overleden en het, gelet op de gebruikelijke bewaartermijn van instanties, niet aannemelijk is dat daar nog relevante stukken opvraagbaar zijn. Gelet hierop zal ook dit deel van het gevorderde worden afgewezen.
Proceskosten
4.8.
De rechtbank ziet geen aanleiding, zoals [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] heeft verzocht, [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] te veroordelen tot betaling van de reële proceskosten. In dit incident is, anders dan [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] meent, geen sprake van dusdanige buitengewone omstandigheden die dat rechtvaardigen. Dit zal dan ook worden afgewezen.
4.9.
Nu de hoofdzaak wordt voortgezet, is er vooralsnog geen aanleiding [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] te veroordelen in betaling van de door [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident] betaalde griffierechten. Daarover zal in de hoofdzaak worden beslist.
4.10.
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van dit incident te dragen, tot op heden begroot op € 563,00 (zijnde 1 punt voor salaris advocaat van de toepasselijke liquidatietariefgroep II), te vermeerderen met de rente daarover als hierna is vermeld.
in de hoofdzaak
4.11.
De rechtbank zet de hoofzaak voort in de stand waarin deze zich bevindt.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] gevallen en tot op heden begroot op € 563,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
zet de zaak voort in de stand waarin deze zich bevindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: JC