ECLI:NL:RBLIM:2022:3238

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
C/03/287428 / HA ZA 21-35
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door esdoornbomen en de aansprakelijkheid van de gemeente

In deze zaak vordert eiser, die een perceel grond van zijn oma gebruikt voor het weiden van zijn paarden, de verwijdering van esdoornbomen die naast zijn weiland staan. Eiser stelt dat een van zijn veulens ziek is geworden na het eten van de vruchten van deze bomen en vordert schadevergoeding van de gemeente, die eigenaar is van het perceel met de esdoorns. De rechtbank weegt de belangen van de gemeente zwaarder dan die van eiser, onder andere omdat eiser op de hoogte was van de giftigheid van de esdoornvruchten en onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen. De rechtbank oordeelt dat de hinder die eiser ondervindt niet onrechtmatig is, omdat de esdoorn al lange tijd aanwezig is en de gemeente niet verplicht kan worden om de bomen te verwijderen. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/287428 / HA ZA 21-35
Vonnis van 9 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. P.M.H. Cruts te Simpelveld,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE GULPEN-WITTEM,
zetelend te Gulpen,
gedaagde,
advocaat mr. N.M.N.L. Janssen te Maastricht-Airport.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 7 producties;
  • de akte houdende vermeerdering van eis en de producties 8 en 9;
  • de conclusie van antwoord met 14 producties;
  • het tussenvonnis van 21 april 2021 houdende een bevel tot plaatsopneming en mondelinge
behandeling;
- de akte met de producties 15 tot en met 17 van de gemeente;
- de akte houdende de juiste productie 7 van de gemeente;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 januari 2022 met de daaraan
gehechte producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft sinds een aantal jaren een perceel grond in gebruik van zijn oma, [naam] . [eiser] gebruikt dit perceel als weiland voor zijn paarden. Voordat [eiser] het perceel in gebruik nam, werd dit niet gebruikt.
2.2.
De gemeente is eigenaar van het perceel grond naast voornoemd weiland. Op het perceel van de gemeente staat op circa 2,5 meter achter het weiland, een grote esdoorn, die onderdeel uitmaakt van de daargelegen houtopstand.
2.3.
Op 15 oktober 2020 constateert [eiser] dat een veulen van hem ziek is. Op
16 oktober 2020 wordt het veulen geopereerd in de Paardenkliniek Equitom. Blijkens de ter zitting door [eiser] overgelegde verklaring van de dierenkliniek “wijzen alle klinische symptomen en onderzochte parameters in de richting van een esdoorn vergiftiging, ook al kan dit enkel met zekerheid worden bevestigd door middel van een zeer specifiek bloed- of urineonderzoek (meten van hypoglicine a)”.
2.4.
[eiser] stelt de gemeente bij brief van 29 oktober 2020 aansprakelijk vanwege onrechtmatige hinder en vordert de schade voor de behandelingskosten van het veulen van vooralsnog € 6.780,26.
2.5.
De aansprakelijkheidsverzekeraar van de gemeente wijst bij e-mail van
10 november 2020 aansprakelijkheid vooralsnog af omdat zij het, gelet op de groeifase van esdoorn op dat moment, zeer onwaarschijnlijk acht dat het veulen blad heeft gegeten van deze esdoorn.
2.6.
Vervolgens stelt mr. Cruts de gemeente bij e-mail van 19 november 2020 namens [eiser] aansprakelijk. Hij vordert schadevergoeding en verwijdering van de esdoorns.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zoals vermeerderd bij eis:
- de gemeente te veroordelen aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting binnen 14
dagen na de betekening van het vonnis te betalen een schadevergoeding van € 48.916,78 althans een bedrag als door de rechtbank in goede justitie te bepalen, te
vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke handelsrente, vanaf de dag der
aansprakelijkheidstelling en anders vanaf de dag van de dagvaarding, tot aan de dag der
algehele voldoening;
- de gemeente te veroordelen om binnen 30 dagen na betekening van het vonnis de bomen te
(doen laten) verwijderen op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag, althans een
bedrag als door de rechtbank in goede justitie te bepalen, voor zolang de verwijdering
achterwege blijft;
- de gemeente te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] stelt dat de gemeente onrechtmatige hinder toebrengt aan het erf dat door hem als weiland wordt gebruikt. Hij stelt dat hij langdurige en ernstige overlast ondervindt van drie esdoornbomen die zich op het perceel van de gemeente bevinden. Gedurende negen maanden per jaar vormen (de giftige vruchten van) deze bomen een bedreiging voor de grazende paarden in de door hem gebruikte weide. Hij wil daarom dat deze verwijderd worden. Daarbij is een veulen van hem door het eten van deze vrucht ziek geworden en daardoor blijvend behept met gebreken. Hij vordert de schade die hij daardoor heeft geleden, die bestaat uit de behandelingskosten van het veulen en hij vordert kosten voor voer- en stallingskosten voor zijn andere paarden.
3.3.
De gemeente voert verweer. Allereerst beroept zij zich op niet-ontvankelijkheid van [eiser] omdat niet duidelijk is in welke hoedanigheid hij deze vordering instelt nu hij niet de eigenaar is van de grond. Daarnaast betwist zij dat sprake is van onrechtmatige hinder - volgens haar kan [eiser] de weide gewoon gebruiken - betwist zij dat zijn veulen is vergiftigd door esdoornzaken of -bladeren en doet zij een beroep op verjaring nu de esdoorn ter plaatse al ten minste 70 jaar aanwezig is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

de ontvankelijkheid

4.1.
Artikel 5:37 BW luidt als volgt:
De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun.
Artikel 5:37 is van overeenkomstige toepassing op gebruikers/niet-eigenaars (huurders, erfpachters), zowel waar het gaat om het toebrengen van hinder, als waar het gaat om het ondervinden van hinder (TM, Parl. Gesch. BW Boek 5, p. 4; HR 24 januari 1992, NJ 1992/280-1.
4.2.
Hoewel niet eenduidig is hoe het gebruik van het perceel door [eiser] rechtens moet worden gekwalificeerd – er zou sprake zijn van bruikleen of van mondelinge pacht – heeft [eiser] met de daartoe in het geding gebrachte stukken (aangehecht aan het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 januari 2022) in elk geval aangetoond dat hij gerechtigd is deze grond, eigendom van zijn oma, [naam] , te gebruiken, zodat hij kan worden ontvangen in zijn vordering.
onrechtmatige hinder
4.3.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of de gemeente onrechtmatige hinder toebrengt aan [eiser] doordat zij er niet voor zorgt dat het blad en de vruchten van de in haar eigendom toehorende esdoorn(s) niet op het door [eiser] gebruikte perceel terechtkomen.
4.4.
Dat [eiser] hinder kan ondervinden van het feit dat er bladeren en vruchten van de esdoorn op het door hem gebruikte perceel terechtkomen staat voldoende vast, nu het gevaar bestaat dat zijn paarden hiervan eten en ziek kunnen worden.
4.5.
Voor de vraag of de hinder onrechtmatig is, zijn de criteria van art. 6:162 BW bepalend. Artikel 5:37 BW moet dus altijd in samenhang met dit artikel worden bezien. Het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is blijkens vaste rechtspraak van de Hoge Raad afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval waaronder de plaatselijke omstandigheden.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat onweersproken is dat de esdoorn die het dichtst bij het perceel van [eiser] staat al 70 jaar onderdeel uitmaakt van een houtopstand in het buitengebied van de gemeente. De esdoorn stond er dus al lang voordat [eiser] dit perceel enkele jaren geleden als paardenweide ging gebruiken. Voordat [eiser] dit perceel als weide ging gebruiken, werd het perceel niet (als weide) gebruikt, noch door [eiser] noch door de eigenaar of een ander. In het licht hiervan heeft [eiser] een zekere mate van hinder eerder te dulden.
4.7.
Bij de vaststelling dat [eiser] een zekere mate van hinder eerder heeft te dulden, neemt de rechtbank vervolgens in aanmerking dat op het betreffende gebied het bestemmingsplan ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en Landschapswaarden’ van toepassing is en de betreffende houtopstand waar de esdoorns deel van uitmaken ecologische en landschappelijke waarde heeft, waarmee deze een algemeen belang dient. Daartegenover staat het belang van [eiser] om als gebruiker van het perceel paarden op de weide te kunnen houden.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank dient het belang van de gemeente zwaarder te wegen dan dat van [eiser] . Daarbij neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden in ogenschouw. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eiser] gesteld dat alleen veulens (en geen volwassen paarden) de vruchten en bladeren van de esdoorn(s) eten, omdat veulens daar nog geen “instinct” voor hebben ontwikkeld. Daarmee is het risico op vergiftigingen beperkt tot een (kleiner) gedeelte van de kudde. Dit blijkt ook uit het feit dat gedurende de jaren dat [eiser] de paarden in de weide heeft gehad er één ziektegeval is geweest – het veulen waar het in deze zaak om gaat – uitgaande van de stelling van [eiser] dat zijn veulen ziek is geworden doordat het heeft gegeten van de bladeren en vruchten van de esdoorn(s) (causaal verband). [eiser] heeft ook gesteld dat zijn moeder al in 2015 aan de gemeente heeft gevraagd de bomen te snoeien, wat de gemeente overigens betwist. [eiser] heeft ondanks die wetenschap van toen onvoldoende voorzorgsmaatregelen genomen om te voorkomen dat zijn paarden en veulens van de vruchten of bladeren zouden kunnen eten. Wel heeft hij ná het hiervoor bedoelde ziektegeval extra controles van de paarden en veulens uitgevoerd op indicaties van vergiftigingen en de kudde periodiek elders geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank had [eiser] de paarden en met name de veulens en hun moeder zonder dure of ingrijpende maatregelen op een ander deel van de weide kunnen onderbrengen, bijvoorbeeld op een van de door de gemeente in productie 11 gearceerde gedeeltes in het noorden of westen van het perceel. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de weide een aanzienlijke oppervlakte van 12.440 m2 heeft. Dat dit geen of een onvoldoende oplossing bood om schade te voorkomen, of niet van hem verwacht zou kunnen worden, heeft hij niet dan wel onvoldoende onderbouwd weersproken.
4.9.
Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de gebruiksmogelijkheden van [eiser] niet op onevenredige wijze of op een wijze die onrechtmatig is of wordt beperkt. De vordering wordt daarom afgewezen. De overige verweren van de gemeente kunnen daarmee buiten beschouwing blijven.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gemeente Gulpen-Wittem worden begroot op:
- griffierecht 2.076,00
- salaris advocaat
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 4.224,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente Gulpen-Wittem tot op heden begroot op € 4.304,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: TN