ECLI:NL:RBLIM:2022:3229

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
03/702824-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens deelname aan een criminele organisatie en drugshandel

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het bezit en de handel in hard- en softdrugs. De verdachte, geboren in 1980, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.J. Bussink. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 15 maart 2022, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde raadsman wel. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van meerdere feiten, waaronder de handel in harddrugs en softdrugs in de periode van 1 november 2019 tot en met 20 december 2019, en het aanwezig hebben van amfetamineolie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen handelde in verdovende middelen en dat er sprake was van een criminele organisatie. De rechtbank achtte alle ten laste gelegde feiten bewezen, met uitzondering van het medeplegen van het aanwezig hebben van amfetamineolie, waarvoor de verdachte gedeeltelijk werd vrijgesproken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 720 dagen, waarvan 675 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een onmisbare schakel was in de drugshandel, ondanks dat hij geen leidinggevende rol had. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de openheid van zaken die de verdachte had gegeven tijdens het onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/702824-19
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. H.J. Bussink, advocaat kantoorhoudende te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 maart 2022. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is formeel gesloten op 12 april 2022.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:zich in de periode van 1 november 2019 tot en met 20 december 2019 bezig heeft gehouden met de handel in en de uitvoer van harddrugs;
Feit 2:zich in de periode van 1 november 2019 tot en met 20 december 2019 bezig heeft gehouden met de handel in en de uitvoer van softdrugs;
Feit 3: ongeveer een liter amfetamineolie aanwezig heeft gehad;
Feit 4: in de periode van 1 november 2019 tot en met 20 december 2019 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die gericht was op (de voorbereiding van) de handel, productie en/of in- en uitvoer van verdovende middelen.
Aan de verdachte wordt verweten dat hij al deze feiten samen met een of meer anderen, althans alleen, heeft gepleegd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten bewezen. Uit de verklaring van de verdachte, de tapgesprekken en de telefoongegevens volgt dat de verdachte zich in ieder geval in de ten laste gelegde periode heeft bezig gehouden met de handel in en de uitvoer van hard- en softdrugs naar Duitsland. De verdachte maakte hierbij deel uit van een criminele organisatie samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . De verdachte had binnen deze organisatie de rol van chauffeur.
Verder heeft de verdachte een fles met daarin ongeveer een liter amfetamineolie aanwezig gehad.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak moet volgen voor feit 1, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte zich ook bezighield met de handel in en uitvoer van harddrugs. De verdachte heeft hierover geen bekennende verklaring afgelegd bij de politie. Om diezelfde reden moet ook partiële vrijspraak volgen voor feit 4, namelijk voor zover deze verdenking betrekking heeft op harddrugs.
Ten aanzien van de pleegperiode bij de feiten 1, 2 en 4 dient volgens de verdediging uitgegaan te worden van de startdatum 26 november 2019. Op deze datum werd de verdachte namelijk gebeld door [medeverdachte 1] met de vraag of hij voor hem wilde komen werken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Aan de verdachte zijn verschillende strafbare feiten ten laste gelegd. De rechtbank is van oordeel dat alle feiten bewezen kunnen worden verklaard. Zij zal hierna eerst de bewijsmiddelen weergeven en vervolgens, voor zover nodig, motiveren hoe zij tot haar conclusies is gekomen.
Bewijsmiddelen
Tapgesprekken
In het onderzoek WAVER, dat zich richtte tegen medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), is de telecommunicatie van een vijftal telefoonnummers getapt, te weten:
- twee telefoonnummers die worden gekoppeld aan [medeverdachte 1] , te weten de telefoonnummers [telefoonnummer 1] [2] en [telefoonnummer 2] ;
- twee telefoonnummers die worden gekoppeld aan de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), te weten de telefoonnummers [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] ;
- een telefoonnummer dat wordt gekoppeld aan de verdachte, te weten het telefoonnummer [telefoonnummer 5] [3] . [4]
De politie beschrijft in haar proces-verbaal een aantal gesprekken met het telefoonnummer
- [telefoonnummer 1] ( [medeverdachte 1] ) die kunnen worden gekoppeld aan de handel in verdovende middelen. In deze gesprekken heeft [medeverdachte 1] ook regelmatig contact met zijn zoon [medeverdachte 2] . Zo wordt o.a. een gesprek van 16 december 2019 getapt waarin [medeverdachte 1] belt naar [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] zegt dat hij de ballen verstand heeft van die rotzooi. [medeverdachte 2] zegt dat hijzelf dat ook heeft; “Het moet gewoon een beetje kneedbaar zijn, niet steenhard”. [5] Op 11 december 2019 vraagt [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] hem een kleine steen komt brengen. [medeverdachte 2] heeft niks bij zich, maar [medeverdachte 1] moet volgens hem sowieso nog iets doen waar [medeverdachte 2] niet openlijk over kan spreken. [6] Ook wordt door de politie beschreven dat [medeverdachte 1] op 27 november 2019 wordt gebeld door [naam 1] . [naam 1] vraagt of hij nog iets kan gebruiken. [medeverdachte 1] vraagt of het mooie is en zegt dat hij tussen 14 en 15 uur langsrijdt. [7]
Verder beschrijft de politie gesprekken die [medeverdachte 2] gevoerd heeft en die gezien de inhoud (het noemen van cijfers en termen als natte, seals, gram, amfi, AM, hasj en geld) kunnen worden gerelateerd aan de handel in verdovende middelen. Ook blijkt [medeverdachte 2] regelmatig telefoongesprekken met zijn vader [medeverdachte 1] en andere medeverdachten te hebben gevoerd, waarvan de inhoud, in het bijzonder de gebruikte termen, bij de lezer van de gespreksverslagen verwondering kunnen wekken en volgens de politie betrekking hebben op drugs. Zo vraagt [medeverdachte 2] op 30 november 2019 of [medeverdachte 1] ‘nog wil hebben”. [medeverdachte 1] zegt “nee”. [medeverdachte 2] zegt dat hij zo “dat ene gaat doen en dat dan komt brengen”. [8]
Op 16 december 2019 wordt [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 3] ) gebeld door [naam 2] . [naam 2] vraagt of [medeverdachte 2] er wat kan gebruiken, want hij heeft kanonnen voor 42. [medeverdachte 2] zegt dat hij er zelf genoeg heeft. ‘We hebben er 14 en er komen straks nog 30, natte’. [naam 2] vraagt of [medeverdachte 2] niet die van hem kan doorstoten. [medeverdachte 2] gaat eens bellen. [9]
Op 16 december 2019 wordt [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 3] ) gebeld door een onbekende met de vraag of [medeverdachte 2] iets kan brengen. [medeverdachte 2] zegt: ‘hoeveel? 3 seals of 3 gram’. [10]
Op 5 december 2019 belt [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 3] ) naar medeverdachte [medeverdachte 3] en vraagt hij wat [medeverdachte 3] moest geven voor die amfi, 32 of 34. [medeverdachte 3] zegt 32 en [medeverdachte 2] zegt dat hij dat klaarmaakt. [11]
Op 7 december 2019 wordt [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 3] ) gebeld door [naam 3] . [medeverdachte 2] vraagt of hij 1 of 2 rondjes wit wil. [12]
Op 5 december 2019 belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 3] . [medeverdachte 2] vraagt of [medeverdachte 3] ‘die chocola’ moet hebben. [medeverdachte 3] zegt nee, ‘100 van die ene’. [medeverdachte 2] zegt ‘passie’. [medeverdachte 3] ‘die 600’. [medeverdachte 2] zegt dat hij daar toevallig wat van heeft en dat hij 3 ruggen papieren heeft. [13]
Op 29 november 2019 wordt [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 3] ) gebeld door een onbekend persoon die vraagt of [medeverdachte 2] interesse heeft in mindere AM. Mooie AM heeft hij ook. Hij moet 45 geven en 46 hebben. [14]
Op 25 november 2019 belt [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 3] ) een onbekende en zegt dat hij voor 720 euro 2 gram heeft gemaakt en dat hij voor 500 wel even 20 minuten rijdt. [15]
Op 14 november 2019 wordt [medeverdachte 2] (- [telefoonnummer 3] ) gebeld door [naam 4] ’, die vraagt wat [medeverdachte 2] kan met ‘1tje super’. [medeverdachte 2] zegt ’42,5 max’. [naam 4] zegt dat [medeverdachte 2] zijn vader moet vragen of die dat voor 43 kwijt moet. [16]
Ook beschrijft de politie tapgesprekken tussen [medeverdachte 1] en de verdachte, waaruit volgens de politie kan worden afgeleid dat de verdachte ritten maakte voor [medeverdachte 1] . Zo vraagt [medeverdachte 1] op 26 november 2019 aan hem: “Heb je zin om je job terug te hebben, of niet?”. De verdachte antwoordt hier direct op “Eh ja, kom ik voor praten”, waarna de politie beschrijft dat de verdachte op dat moment ook naar de woning van [medeverdachte 1] is gereden. In de periode hierna tot aan de actiedag op 20 december 2019 worden gesprekken tussen de verdachte en [medeverdachte 1] getapt, waarin [medeverdachte 1] adressen in Duitsland doorgeeft aan de verdachte, aangeeft dat de verdachte nog ergens naartoe moet voor hem en waarin de verdachte aan [medeverdachte 1] vraagt of hij nog ergens naartoe moet. [17]
Zo wordt door de politie beschreven hoe [medeverdachte 1] (- [telefoonnummer 2] ) op 14 december 2019 instructies aan de verdachte (- [telefoonnummer 5] ) geeft, terwijl uit de bakengegevens van de Mercedes Viano blijkt dat de Mercedes op dat moment onderweg was naar Bielefeld in Duitsland en ondertussen meerdere korte stops maakte. Op dat moment belde [medeverdachte 1] (- [telefoonnummer 2] ) ook naar Duitse telefoonnummers om te vragen of diegene al daar is. De verdachte (- [telefoonnummer 5] ) zegt onder andere tegen [medeverdachte 1] (- [telefoonnummer 2] ) dat hij eerst ‘naar die, die zo ver weg ligt’ gaat, want ‘dan is hij alles kwijt’. [medeverdachte 1] vindt dit goed en zegt: “Je krijgt 400 terug he?’ waarop de verdachte antwoordt “ff naar binnen met hem, ff wegen”. [18]
Op 13 december 2019 geeft [medeverdachte 1] (- [telefoonnummer 2] ) wederom aan dat de verdachte (- [telefoonnummer 5] ) ergens voor hem naartoe moet rijden, waarna [medeverdachte 1] naar een Duits nummer stuurt ‘wird morgen das ehr kommt, 100%’. Op 7 december 2019 geeft [medeverdachte 1] wederom adressen in Bielefeld in Duitsland door aan de verdachte, terwijl uit de bakengegevens van de Mercedes Viano blijkt dat de Mercedes op dat moment onderweg was naar Bielefeld in Duitsland. [19]
Ook geeft [medeverdachte 1] in de tapgesprekken aan dat de verdachte over de N300 moet rijden omdat daar nooit iemand wordt aangehouden. [20]
Telefoongegevens
In de woning van [medeverdachte 1] werd een Samsung-telefoon in beslag genomen, waarin een simkaart zat met telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Ook dit betrof een van de telefoonnummers die door de politie is getapt. In dit toestel werd sms-verkeer aangetroffen dat door de politie wordt gelinkt aan de levering in verdovende middelen en deels bestaat uit berichten in de Duitse taal. [21] Zo worden o.a. de volgende inkomende sms-berichten gevonden op het toestel:
- een sms van 16 november 2019 met de inhoud “Hey heb 15 gr nodig 10 en 5”. [22]
- een sms van 18 oktober 2019 met de inhoud “5 gr nodig”. [23]
- een sms van 12 oktober 2019 met de inhoud “Heb je nog want was magertjes hè en dezelfde kwaliteit?”. [24]
Verder werd in de woning van [medeverdachte 1] een PGP-telefoon (telefoon voor versleutelde berichtgeving) in beslag genomen. Op deze telefoon waren uitsluitend chatgesprekken aanwezig uit de periode 13 tot en met 20 december 2019. De chatberichten zijn veelal in de Duitse taal, en hebben volgens de verbalisanten voor het grootste deel betrekking op de handel in verdovende middelen: zo worden in de chatgesprekken onder andere prijzen genoemd, die te relateren zijn aan de straatwaarde van verdovende middelen, en wordt onder andere gesproken over seals, blokken, ammi / ammetje, zwavel, folie, blokken, coca en diamond. Termen die volgens de verbalisanten te relateren zijn aan de handel in verdovende middelen. [25]
Verder werden op het PGP-toestel afbeeldingen van verdovende middelen aangetroffen.
De politie beschrijft meerdere chatgesprekken die op het toestel werden aangetroffen:
- Een van de contactpersonen die opviel was het contact genaamd ‘ [contactnaam 1] ’ met de nickname [alias] . In het politieonderzoek Asbroek wordt [naam 5] genoemd als gebruiker van deze nickname. Op voornoemd PGP-toestel dat in de woning van [medeverdachte 1] in beslag genomen, werden chatgesprekken met ‘ [alias] ’ aangetroffen, waaronder een chat van 19 dec 2019 waarin [alias] vraagt om 8 of 10 kilo ammi. De gebruiker van het PGP-toestel zegt dat hij dit heeft en 45 kost. 10 kost rond de 20. [alias] vraagt of de gebruiker van het PGP-toestel een beetje aan hem denkt als hij een jongen brengt die 20-30 per week pakt. Verder zegt [alias] dat hij net toppers heeft gepakt; 7 stuks voor 43. [alias] vraagt of de gebruiker van het PGP-toestel geen brokken moet, kost 31. Er zit een foto bij. [26]
- Verder wordt op het toestel een chat van 15 en 16 december 2019 met contactpersoon ‘ [contactnaam 2] ’ aangetroffen. De gebruiker van het PGP-toestel vraagt aan ‘ [contactnaam 2] ’ om een leuke partij en ‘ [contactnaam 2] ’ zegt dat hij vandaag 2 krijgt, licht van kleur, maar ook weer veel kleinere toppen. De gebruiker van het PGP-toestel stuurt vervolgens een foto van een kofferbak vol henneptoppen naar ‘ [contactnaam 2] ’. Verbalisanten herkennen dat deze foto is gemaakt in de tuin van de woning van [medeverdachte 1] . [27]
- Op het toestel werd een chatgesprek aangetroffen met het Duitse contact ‘ [contactnaam 3] ’. De gebruiker van het PGP-toestel stuurt op 17 december 2019 twee foto’s van hennep met de mededeling dat er een nieuwe lading is. [28]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte 1] eind november 2019 aan hem vroeg of hij voor hem wilde werken. De verdachte is toen drugstransporten voor [medeverdachte 1] gaan doen in Nederland en Duitsland. De verdachte heeft wiet en cocaïne gezien bij [medeverdachte 1] thuis, in de garage of binnen op tafel. [medeverdachte 1] belde als de verdachte een drugstransport voor hem moest doen. Dan stonden de drugs al klaar in de Mercedes-bus met Duits kenteken [kenteken] en vertelde [medeverdachte 1] naar welk adres de verdachte moest rijden. De verdachte wist niet altijd wat hij moest vervoeren, maar het was wiet of cocaïne. De verdachte kreeg hier ongeveer € 3.000,00 per maand voor.
De amfetamineolie die bij de verdachte in de auto werd aangetroffen, had de verdachte van iemand gekregen. De verdachte wist dat de inhoud van de fles illegaal was. De verdachte wilde kijken of [medeverdachte 1] iets met deze fles kon doen. [29]
Bewijsoverwegingen
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank alle ten laste gelegde feiten bewezen (het handelen in en de uitvoer van hard- en softdrugs, het aanwezig hebben van een liter amfetamineolie en de deelname aan een criminele organisatie). De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs in het bijzonder het volgende.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich samen met anderen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , gedurende een langere periode bezig hield met de handel in en de uitvoer van hard- en softdrugs (de feiten 1 en 2). De verdachte heeft erkend dat hij drugstransporten voor [medeverdachte 1] verzorgde. Dat de verdachte zich ook als medepleger bezighield met de handel en in het uitvoeren van harddrugs, acht de rechtbank bewezen op grond van de verklaring van de verdachte, zoals die hiervoor bij de bewijsmiddelen is weergegeven. Hieruit volgt dat de verdachte cocaïne heeft gezien in de woning van [medeverdachte 1] , dat de verdachte naar eigen zeggen wist dat [medeverdachte 1] zich ook bezighield met harddrugs en dat de verdachte dacht dat hij wiet dan wel cocaïne moest vervoeren voor [medeverdachte 1] . Onder die omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij ook voor [medeverdachte 1] pakketjes vervoerde die harddrugs bevatten en dat hij dus heeft gehandeld met het (voorwaardelijk) opzet op de handel in en uitvoer van harddrugs, zodat de rechtbank feit 2 bewezen acht zoals dit ten laste is gelegd.
Vormden zij samen een criminele organisatie? (feit 4)
Aan de verdachte wordt ook verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van – kort gezegd – druggerelateerde feiten. De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet slechts sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot een samenwerkingsverband én een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk, te weten het plegen van misdrijven uit de Opiumwet.
Voor de bewezenverklaring van 'een organisatie' als bedoeld in art. 11b van de Opiumwet is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134).
Er is sprake van deelneming aan een dergelijk samenwerkingsverband indien de persoon daartoe behoort en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk. Voor het bewijs van dat oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan de misdrijven die al in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op het gemeenschappelijk doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Zoals reeds hiervoor is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode vanaf 26 november 2019 tot en met 20 december 2019 samen met anderen heeft gehandeld in hard- en softdrugs. Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank eveneens af dat er hierbij sprake was van een samenwerkingsverband met een zekere structuur en duurzaamheid. Dit samenwerkingsverband bestond naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval uit de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De structuur van de organisatie blijkt uit de rolverdeling tussen de verdachten, zoals die blijkt uit de afgeluisterde telefoongesprekken, uit de telefoongegevens en uit de verklaringen die [verdachte] heeft afgelegd. [medeverdachte 1] vervulde binnen deze organisatie de leidinggevende rol: hij onderhield telefonisch contact met afnemers en onderhandelde over de prijs. Onder hem stond [medeverdachte 2] , die orders van zijn vader opvolgde en zelf ook onderhandelde met afnemers. [medeverdachte 1] was ook degene die de verdachte aanstuurde. De verdachte was de chauffeur die onder andere zorgde voor de uitvoer van de drugs naar Duitsland. De duurzaamheid van de organisatie blijkt uit de intensiteit waarin blijkens de telefoongegevens en tapgesprekken contact werd onderhouden. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het samenwerkingsverband tussen de verdachte en zijn medeverdachten een gestructureerd en duurzaam karakter had, zodat aan de vereisten voor het aannemen van een criminele organisatie is voldaan.
De rechtbank gaat bij de feiten 1, 2 en 4 uit van een pleegperiode die begint op 26 november 2019, zijnde de datum waarop de verdachte volgens de tapgesprekken en de verklaring van [verdachte] zelf in ieder geval weer is gaan werken voor [medeverdachte 1] . Dat de verdachte zich ook eerder in de ten laste gelegde periode heeft bezig gehouden met deze strafbare feiten, volgt niet uit het dossier, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de amfetamineolie (feit 3)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een fles amfetamineolie aanwezig heeft gehad. De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte dit feit samen met een of meer anderen heeft gepleegd, zodat de verdachte voor het ten laste gelegde medeplegen (partieel) wordt vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
in de periode van 26 november 2019 tot en met 20 december 2019 vanuit de provincie Limburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA, zijnde cocaïne en amfetamine en/of MDMA middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 26 november 2019 tot en met 20 december 2019 vanuit de provincie Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of verwerkt, hoeveelheden hennep en/of wiet, zijnde hennep en/of wiet middelen als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
3.
op 20 december 2019 in de gemeente Landgraaf, opzettelijk aanwezig heeft gehad 1030 gram van een materiaal bevattende amfetamineolie, zijnde amfetamineolie een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
in de periode van 26 november 2019 tot en met 20 december 2019 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en 10a eerste lid en artikel 11 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, namelijk:
- het aanwezig hebben en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en
-het verrichten van voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht op het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en
- het in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van middelen als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of
- van het (van grote hoeveelheden) buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1: het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verboden, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 2: het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de in artikel 3 onder A en B van de Opiumwet gegeven verboden, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 3: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
t.a.v. feit 4: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde of vijfde lid of artikel 11, derde, vierde of vijfde lid van de Opiumwet
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen eren gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 22,5 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring moet worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis. Daarnaast kan volgens de raadsman aan de verdachte eventueel een taakstraf opgelegd worden. Bij de strafoplegging moet rekening gehouden worden met de overschrijding van de redelijke termijn en met de inhoud van het reclasseringsrapport van 23 februari 2022.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de handel in en de uitvoer van verdovende middelen. Verder heeft de verdachte een liter amfetamineolie in zijn bezit gehad. De verdachte heeft door zijn handelen ervoor gezorgd dat de drugshandel in stand wordt gehouden, met alle daaraan verbonden negatieve effecten. Het gebruik van drugs werkt verslavend en is zeer schadelijk voor de gezondheid. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat drugsgebruik leidt tot (vermogens)criminaliteit en dat het zorgt voor veel schade en onrust in de samenleving. Aan dat alles heeft de verdachte zich niets gelegen laten liggen en dit rekent de rechtbank hem aan.
Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte geen leidinggevende rol had in het drugsnetwerk. Hij had geen inspraak, maar trad enkel op als chauffeur. Dit is weliswaar een kleinere rol dan de rollen van de medeverdachten, maar wel een onmisbare schakel in het geheel; zonder chauffeur kunnen de verdovende middelen immers niet vervoerd en geëxporteerd worden. De rechtbank houdt er verder rekening mee dat de verdachte relatief kort bij de criminele organisatie betrokken is geweest, namelijk zo’n kleine vier weken. In deze periode heeft hij meerdere drugstransporten verzorgd. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven. Hij heeft bij de politie open kaart gespeeld en niet alleen verteld over zijn eigen rol, maar ook over de rollen van de medeverdachten. Hiermee heeft de verdachte ook een persoonlijk risico gelopen en gekozen voor openheid van zaken ten koste van zijn eigen veiligheid. Dit weegt de rechtbank bij de strafbepaling ten gunste van de verdachte mee.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, waaraan de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een taakstraf is bij handel en uitvoer van drugs op een dergelijk grote schaal en in georganiseerde verband niet aan de orde.
De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de inhoud van het reclasseringsrapport dat op 23 februari 2022 over de verdachte is opgesteld. De reclassering schat de kans op recidive klein in, omdat de verdachte een
first offenderis, een bekennend is, hij goed beseft wat hij gedaan heeft, afstand heeft genomen van mensen uit het drugsmilieu, zijn financiën op orde heeft en zijn in opbouw zijnde toekomst niet wil vernietigen. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat interventies of toezicht niet nodig worden geacht.
De rechtbank heeft geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM. Uitgangspunt is namelijk dat een strafzaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan deze redelijkerwijs de verwachting kan ontlenen dat tegen hem strafvervolging kan worden ingesteld. De redelijke termijn is in deze zaak overschreden met enkele maanden. Gelet op de geringe overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Alle feiten en omstandigheden bezien, vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie
passend, zodat de rechtbank deze eis zal volgen. Dit betekent dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 720 dagen (= 24 maanden), waarvan 675 dagen ( = 22,5 maand) voorwaardelijk, wordt opgelegd. Door een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, wil de rechtbank enerzijds de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds de verdachte ervan weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport ziet de rechtbank geen aanleiding om bijzondere voorwaarden te koppelen aan het voorwaardelijk strafdeel. Aan het voorwaardelijk strafdeel wordt een proeftijd voor de duur van 2 jaar gekoppeld.

7.Het beslag

In het dossier bevindt zich een beslaglijst met daarop een geldbedrag van € 11.900,00, twee telefoons en een ploertendoder.
Het geldbedrag wordt verbeurd verklaard, omdat dit bedrag uit baten van de strafbare feiten zijn verkregen. De mobiele telefoons worden eveneens verbeurd verklaard, omdat met behulp hiervan de strafbare feiten zijn begaan.
De ploertendoder wordt onttrokken aan het verkeer, omdat het bezit hiervan in strijd is met de wet.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 en 11b van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf van 720 dagen, waarvan 675 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Beslag
  • onttrekt aan het verkeer de in beslag genomen ploertendoder (G1272920):
  • verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • een geldbedrag van € 11.900,00 (ibn 20-12-2019, Gl272992);
  • 1 Samsung telefoon (G1272988);
  • 1 Samsung J510 Ds telefoon (G1272982).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Beije, voorzitter, mr. M.B. Bax en mr. C. Reijntjes-Wendenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2022.
Buiten staat
mr. C. Reijntjes-Wendenburg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 20 december 2019 in/vanuit de provincie Limburg en/of in/vanuit de Bondsrepubliek Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk buiten/binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
(telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne en/of
(telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of
(telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA,
zijnde heroïne en/of cocaïne en/of amfetamine en/of MDMA (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 20 december 2019 in/vanuit de provincie Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of verwerkt,
(telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of wiet, zijnde hennep en/of wiet (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 20 december 2019 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) een liter (=1030 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamineolie, zijnde amfetamineolie een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2019 tot en met 20 december 2019 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk heeft/had het plegen van één of meer misdrij(f)(ven), als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en/of 10a eerste lid en/of artikel 11 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet,
namelijk:
- het aanwezig hebben en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en/of
-het verrichten van voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht op het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet en/of
- het in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of
- van het (van grote hoeveelheden) binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) middel(en) als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van districtsrecherche Parkstad-Limburg, onderzoek WAVER (LB2R19145), doorgenummerd van pagina 1 t/m 1615.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 472 e.v..
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina’s 274 en 277.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 493 t/m 499.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 493, en de bijlage, pagina 510.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 494, en de bijlage, pagina 508.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 493, 494 en 503.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 494, en de bijlage, pagina 506.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 495, en de bijlage, pagina 532.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 495, en de bijlage, pagina 531.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 495, en de bijlage, pagina 528.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 495, en de bijlage, pagina 529.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 495, en de bijlage, pagina 527.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 496, en de bijlage, pagina 524.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 496.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 497, en de bijlage, pagina 511.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 558 t/m 560.
18.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 493 en 498 en de bijlage, pagina 553.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 493, 498 en 499, en de bijlage, pagina 537.
20.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 560.
21.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 761-762, en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 763.
22.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 761-762, en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 763, met de bijlage, pagina 788.
23.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 761-762, en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 763, met de bijlage, pagina 805.
24.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 761-762, en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 763, met de bijlage, pagina 807.
25.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 679 t/m 684.
26.Het proces-verbaal van aanvullend onderzoek, pagina 1543 e.v., met de bijlage op pagina 1572 e.v..
27.Het proces-verbaal van aanvullend onderzoek, pagina 1543 e.v., met de bijlage op pagina 1604.
28.Het proces-verbaal van aanvullend onderzoek, pagina 1543 e.v., met de bijlage op pagina 1562.
29.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina 302-312.