ECLI:NL:RBLIM:2022:3210

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
ROE 21/2623
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van vervoersvoorzieningen op basis van de Wmo 2015 met betrekking tot de persoonlijke situatie van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen over de toekenning van vervoersvoorzieningen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een specifieke rolstoel en een kofferbaklift, maar kreeg in plaats daarvan een elektrische rolstoel en collectief vervoer via Omnibuzz toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de persoonlijke leefsituatie van eiseres, waaronder het bezit van een eigen auto en de centrale rol van haar honden in haar leven, onvoldoende was meegewogen. De rechtbank concludeerde dat het toekennen van individueel vervoer per busje via Omnibuzz niet passend en adequaat was voor eiseres, en dat er onduidelijkheid bestond over de geschiktheid van de elektrische rolstoel. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door verweerder onzorgvuldig was en dat de gebreken in het bestreden besluit niet waren hersteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op het griffierecht en de proceskosten aan eiseres te vergoeden. De rechtbank benadrukte dat er onvoldoende inzicht was in de mogelijkheden voor een passende rolstoel en dat er nader onderzoek nodig was om te bepalen welke voorzieningen adequaat zouden zijn voor eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2623

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2022

in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Hoogendonk),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigde: mr. V.H.J.M. van den Heuvel).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) – voor een TSN #One handbewogen rolstoel met specifieke rugleuning, losse elektrische ondersteuning en E-handbike met tetrastuur en een kofferbaklift – afgewezen en aan eiseres een elektrische rolstoel in combinatie met collectief vervoer via Omnibuzz toegekend.
Bij besluit van 16 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat aan eiseres individueel, in plaats van collectief, vervoer per busje via Omnibuzz wordt toegekend. Voor het overige handhaaft verweerder het primaire besluit. Tevens is daarbij aan eiseres een proceskostenvergoeding toegekend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar ergotherapeut [naam ergotherapeut] , allen via Skype. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 18 januari 2022 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat de persoonlijke leefsituatie van eiseres, gelegen in het feit dat zij over een eigen auto beschikt en het feit dat de honden en de labradorclub een centrale positie in haar (sociale) leven innemen, zo bijzonder zijn dat op grond daarvan geconcludeerd moet worden dat in dit concrete geval het toekennen van individueel vervoer per busje via Omnibuzz geen passende en adequate voorziening is voor eiseres. In het busje van Omnibuzz mogen namelijk niet beide honden van eiseres mee. De rechtbank is verder van oordeel dat het, gelet op de aspecten die de ergotherapeut van eiseres ter zitting naar voren heeft gebracht, onduidelijk is of een elektrische rolstoel wel een passende en adequate voorziening is voor eiseres. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder nader moet motiveren of de elektrische rolstoel een adequate voorziening is voor eiseres. Van belang is dat – middels een passing – wordt onderzocht of de rolstoel voldoende afgestemd kan worden op de lichaamsmaten van eiseres en de vering niet veroorzaakt dat eiseres niet stabiel kan zitten in de rolstoel. Tevens zal verweerder, indien de elektrische rolstoel wel adequaat wordt geacht, nader moeten toelichten hoe de elektrische rolstoel vervoerd kan worden. Dat betekent dat onderzocht en gemotiveerd moet worden of/dat het mogelijk is deze rolstoel mee te nemen in de auto van eiseres, aangezien door de rechtbank is geoordeeld dat het individueel vervoer per busje voor eiseres geen passende en adequate voorziening is. Tot slot is nog van belang dat door verweerder wordt bekeken of de elektrische rolstoel gestald kan worden in de woning van eiseres of dat hiervoor door verweerder een voorziening getroffen moet worden. Naar het oordeel van de rechtbank hoort een dergelijke stallingsvoorziening bij de gevraagde vervoersvoorziening, die niet kan worden afgewezen om de reden dat het een woningaanpassing zou betreffen na een inadequate verhuizing.
2.1.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank ook overwogen dat, indien verweerder na nader onderzoek concludeert dat een elektrische rolstoel niet adequaat is, hij zal moeten motiveren welke voorziening dan wel adequaat is voor eiseres gelet op haar beperkingen. In dat kader heeft de rechtbank geoordeeld dat niet vaststaat dat de TSN #One rolstoel die eiseres heeft aangevraagd geen passende en adequate voorziening kan zijn, omdat de vering van een handbewogen rolstoel altijd minder goed is dan van een elektrische rolstoel. Het is aan verweerder onderzoek te doen naar en gemotiveerd in te gaan op het betoog van de ergotherapeut van eiseres ter zitting dat de TSN #One beter aangepast kan worden op de (afwijkende) lichaamsmaten van eiseres (ten gevolge van lip- en lymfoedeem) en dat de TSN #One betere armleggers heeft, waardoor eiseres hier stabieler in kan zitten, waardoor het feit dat de vering minder goed is dan van een elektrische rolstoel van ondergeschikt belang is. Daarbij moet ook worden betrokken of door het aankoppelen van de gevraagde E-handbike met tetrastuur (toch) meer vering ontstaat, zoals door de ergotherapeut van eiseres ter zitting naar voren is gebracht.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak opnieuw onderzoek gedaan
naar de vraag welke (vervoers-) voorzieningen als goedkoopst adequaat kunnen worden aangemerkt, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Bij dat onderzoek heeft verweerder zich laten bijstaan door de ergonomisch adviseur van de GGD die eerder ook al meermaals in deze kwestie heeft geadviseerd.
Stallingsvoorziening
3.1.
Verweerder handhaaft zijn standpunt dat eiseres de behoefte aan een stallingsvoorziening had kunnen voorzien en met haar beslissing om te verhuizen had kunnen voorkomen. Verweerder is van mening dat ze niet gehouden zijn om een stallingsvoorziening te creëren (zo eiseres al gebruik zou wensen te maken van een elektrische rolstoel).
TNS #One
3.2.
Ten aanzien van de door eiseres gevraagde TNS #One stelt verweerder zich op het standpunt dat deze rolstoel ten opzichte van andere handbewogen rolstoelen weliswaar beter passend kan worden gemaakt qua zitvoorziening, maar dat deze de door eiseres benoemde klachten tijdens het rijden - zeker op de langere stukken — niet kan wegnemen vanwege het gebrek aan een geveerd onderstel. Deze voorziening weegt dan ook niet op tegen het comfort en vering van een elektrische rolstoel en kan daarmee niet als adequaat worden beschouwd. Het koppelen van een E-handbike met tetrastuur aan de TNS #One maakt het voorgaande niet anders. De vering van de voorvork wordt in dat geval namelijk op gevangen door de E-handbike. Op de achteras bevindt zich echter geen vering, terwijl het zwaartepunt bij een aankoppelfiets juist grotendeels op de achteras ligt.
Elektrische rolstoel
3.3.
Op een elektrische rolstoel is volgens verweerder— anders dan ter zitting werd gesuggereerd / beweerd door de ergotherapeut — ieder gewenst zitsysteem te realiseren (dus ook passend voor eiseres). Verweerder geeft aan dat het niet tot een passing is gekomen, omdat eiseres weigerde daaraan medewerking te verlenen, omdat zij zich niet kon verenigen met het toekennen van een elektrische rolstoel. Daarnaast wijst verweerder er op dat niet uit het oog moet worden verloren dat eiseres niet rolstoel gebonden is, maar kan lopen. De elektrische rolstoel kan dan ook buiten blijven staan bij het bezoeken van vrienden/familie (en bij regen kan deze zo nodig afgedekt worden). Verweerder stelt dat meer dan voldoende vaststaat dat de elektrische rolstoel als uitgangspunt heeft te gelden voor de verstrekking van (vervoers-) voorzieningen.
Individueel vervoer Omnibuzz versus gebruik eigen auto
3.4.
Verweerder volgt de conclusie in de tussenuitspraak niet dat onvoldoende aandacht is besteed aan de mogelijkheid om de eigen auto te gebruiken . Juist omdat eiseres een eigen auto heeft, is in eerste instantie besloten een handbewogen rolstoel met elektrische aankoppelunit te verstrekken. Vanwege klachten die eiseres, naar zij meermaals heeft aangegeven, onder het rijden ervoer diende evenwel te worden uitgeweken naar een andere voorziening. Verweerder is van mening dat met de verstrekking van een elektrische rolstoel — in combinatie met individueel vervoer via Omnibuzz — kan worden voorzien in de vervoersbehoefte van eiseres zoals zij die zelf heeft beschreven. Met gebruikmaking van de elektrische rolstoel kan eiseres ook haar honden in het bosrijke gebied in de omgeving van haar woning uitlaten. Dat de elektrische rolstoel niet in de eigen auto kan worden meegenomen, is een gegeven, maar maakt volgens verweerder niet dat eiseres daardoor niet in staat kan worden geacht tot een aanvaardbare mate van maatschappelijke participatie. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat eiseres enkel de assistentiehond kan meenemen indien zij gebruikmaakt van het vervoer via Omnibuzz. Volgens verweerder hoeft vanuit de Wmo niet tegemoet te worden gekomen aan de wens om met beide honden te reizen. De Wmo is er voor bedoeld om eenieder in staat te stellen om in aanvaardbare mate deel te nemen aan het leven van alledag en niet om tegemoet te komen aan ieders specifieke wensen. Niet is gebleken dat in dit concrete geval de beperkingen bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie niet anders zouden kunnen worden gecompenseerd dan door toekenning van een voorziening, waarbij het mogelijk is met beide honden te reizen.
Standpunt eiseres
4. Eiseres voert in de zienswijze aan dat de reactie van verweerder geen herstel bevat maar een herhaling van het ingenomen standpunt van verweerder en verweer tegen hetgeen eiseres ter zitting naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft de mogelijkheid om het gebrek te herstellen misbruikt door nogmaals verweer te voeren en door te uiten het niet eens te zijn met de overwegingen in de tussenuitspraak. Kostbare tijd gaat verloren doordat verweerder zegt het gebrek te gaan herstellen en het vervolgens niet doet. Inhoudelijk voert eiseres aan dat het financieel niet mogelijk is voor haar om haar eigen auto te behouden naast de kosten voor de Omnibuzz. Daarnaast merkt eiseres op dat ingevolge artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 juist de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de persoon waar het om gaat onderzocht dienen te worden en moeten worden betrokken bij de besluitvorming omtrent een maatwerkvoorziening. Verder geeft eiseres aan dat de klachten die zij heeft niets te maken hebben met de vering, maar met het niet passend kunnen maken van de stoel/ zitting zelf. Bij de door verweerder voorgestelde passing werd gezegd dat het ging om een tijdelijke voorziening en dat enkel wat basisinstellingen konden worden afgesteld. De passing was dus niet gericht op het zoveel mogelijk aanpassen aan haar lichaam. Eiseres heeft toen besloten om haar beperkte energie niet te steken in een passing die per definitie niet zou voldoen. Verweerder heeft in het geheel geen nader onderzoek gedaan naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van eiseres. Ook heeft er geen gesprek met eiseres plaatsgevonden. Tot slot verzoekt eiseres gelet op de onnodige vertraging in het proces om zo snel mogelijk definitief uitspraak te doen.
De beoordeling
5. Verweerder heeft de rechtbank bij zijn poging om de geconstateerde gebreken in de tussenuitspraak te herstellen meegedeeld dat hij het niet eens is met de tussenuitspraak op twee punten. Het eerste punt is dat de rechtbank oordeelt dat een stallingsvoorziening hoort bij de gevraagde vervoersvoorziening en niet kan worden afgewezen om de reden dat het een woningaanpassing zou betreffen na een inadequate verhuizing. Ten tweede dat de rechtbank oordeelt dat individueel vervoer per busje via Omnibuzz geen passende en adequate voorziening is voor eiseres. De rechtbank kan, zoals al overwogen onder 1 en anders dan verweerder kennelijk meent, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen, niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Uit wat verweerder in dit verband heeft opgemerkt in zijn reactie op de tussenuitspraak volgt niet dat zich hier zo een zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar tussenuitspraak. Indien verweerder het niet eens is met de rechtbank op deze punten kan hij hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met zijn nadere motivering van
25 februari 2022, de gebreken die in de tussenuitspraak zijn geconstateerd, niet heeft hersteld. Verweerder heeft niet afdoende onderzocht en ontoereikend gemotiveerd dat een elektrische rolstoel passend is voor eiseres. De motivering van verweerder dat op een elektrische rolstoel ieder gewenst zitsysteem te realiseren is en dat een elektrische rolstoel daardoor ook passend is voor eiseres is daartoe onvoldoende. De rechtbank betrekt hierbij dat er geen passing heeft plaatsgevonden waarbij is onderzocht of de rolstoel voldoende afgestemd kan worden op de lichaamsmaten van eiseres en de vering niet veroorzaakt dat eiseres niet stabiel kan zitten in de rolstoel. Ondanks dat dit mede aan eiseres ligt, omdat zij de passing heeft geweigerd, kan de rechtbank nog steeds niet vaststellen of een elektrische rolstoel passend is. Door verweerder is verder in het geheel niet gemotiveerd hoe de elektrische rolstoel vervoerd moet worden, omdat verweerder vasthoudt aan zijn standpunt dat de elektrisch rolstoel in combinatie met Omnibuzz een adequate vervoersvoorziening is. De rechtbank is echter van oordeel dat het vervoer met Omnibuzz voor eiseres niet passend is en tussen partijen is niet in geschil dat de elektrische rolstoel niet in de auto van eiseres past. Verder is door verweerder wel gemotiveerd dat de TNS #One geen optimale keuze is voor eiseres, vanwege het gebrek aan een geveerd onderstel. De rechtbank overweegt dat daarmee echter onduidelijk blijft of er wel een optimaal alternatief bestaat voor de elektrische rolstoel, die afvalt als mogelijkheid omdat deze niet vervoerd kan worden. Het feit dat aan eiseres een rolstoel verstrekt zal moeten worden die kan worden vervoerd in haar auto, heeft tot gevolg dat ook de suboptimale mogelijkheden in beeld moeten worden gebracht. Dat is onvoldoende onderzocht en gemotiveerd. Verweerder heeft immers niet onderzocht of er andere alternatieven zijn, maar slechts toegelicht dat de TNS #One niet optimaal is voor eiseres.
Conclusie
7. Uit voorgaande overwegingen volgt dat het bestreden besluit met de nadere motivering geen standhoudt, omdat het onderzoek onzorgvuldig is en het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van verweerder. De rechtbank ziet geen mogelijkheden voor finale geschilbeslechting, omdat, zonder nader onderzoek, onvoldoende inzicht bestaat of de
TNS #One de enige (zij het suboptimale) optie is voor eiseres of dat er nog passendere alternatieven zijn. Gelet op het verzoek van eiseres om spoedig uitspraak te doen en gelet op de houding van verweerder, die zich niet wil neerleggen bij het oordeel van de rechtbank dat de Omnibuzz geen passende en adequate voorziening is voor eiseres, zal de rechtbank verweerder geen opdracht geven tot een nader onderzoek.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1. Eiseres heeft voorts verzocht de kosten van de door haar ingeschakelde deskundige, ergotherapeut [naam ergotherapeut] , te vergoeden. Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb, komen kosten van een deskundige die door een partij is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, voor vergoeding in aanmerking. Volgens vaste jurisprudentie komen de kosten van inschakeling van een deskundige voor vergoeding in aanmerking als deze inschakeling redelijk was en de kosten zelf redelijk zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is aan die dubbele redelijkheidstoets voldaan. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen aan eiseres de kosten van het inschakelen van ergotherapeut [naam ergotherapeut] , ten bedrage van € 426,57,-, te vergoeden. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat eiseres een declaratie van Van den Eertwegh in het geding heeft gebracht ten bedrage van € 853,13. Deze declaratie betreft werkzaamheden die zijn verricht in twee beroepsprocedures van eiseres, waar de onderhavige procedure er één van is. Beide beroepen zijn ter zitting gevoegd behandeld. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat meer dan de helft van de kosten aan de onderhavige procedure moeten worden toegeschreven en zal verweerder daarom opdragen tot vergoeding van de helft van de gedeclareerde kosten, te weten
€ 426,57.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond.
- vernietigt het bestreden besluit.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.324,07.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.K.M. Bohnen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 26 april 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.