Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[eiser sub 1] ,
[eiseres sub 2],
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 12,
- de conclusie van antwoord met producties met producties 1 tot en met 11,
- het vonnis van 7 juli 2021 waarbij de mondelinge behandeling is bevolen,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 februari 2022,
- de spreeknotities van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ,
- de spreekaantekeningen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
2.De feiten
€ 850.000,00. De juridische levering, onbezwaard en vrij van huur, is door partijen bepaald op 30 december 2020. Bij addendum van gelijke datum als de koopovereenkomst is vastgelegd dat de feitelijke levering zal plaatsvinden op 30 maart 2021. Eventuele huurinkomsten uit verhuur van (delen van) het verkochte vallen na de juridische levering toe aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
3.Het geschil
28 december 2020. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben tijdens de mondelinge behandeling opgemerkt dat de schade inmiddels bekend is en € 89.529,13 bedraagt. Het verkochte is in oktober 2021 tegen een lagere prijs aan andere kopers verkocht. Verwijzing naar de schadestaat wordt daarom niet langer gevorderd. Zij maken naast de boete aanspraak op een bedrag van € 4.529,19. Dat betreft het verschil tussen de boete en de werkelijke schade.