Overwegingen
1. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend na toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het primaire besluit is bij brief van 24 september 2019, verzonden op 25 september 2019, aan vergunninghouder bekend gemaakt. Op 3 oktober 2019 is van de omgevingsvergunning mededeling gedaan in het huis-aan-huis-blad ViaLimburg.
2. Eiseres heeft bij brief van 2 januari 2020, door verweerder ontvangen op 3 januari 2020, tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
3. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld aan te geven waarom het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn is verzonden. Eiseres heeft door middel van een e-mailbericht van 16 januari 2020 hierop geantwoord. Tijdens een hoorzitting op 12 maart 2020 heeft eiseres haar bezwaren verder toegelicht aan verweerder.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres te laat bezwaar heeft gemaakt en dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is.
5. Eiseres kan zich daarmee niet verenigen. Zij voert in beroep onder meer aan dat zij naar aanleiding van de publicatie van de aanvraag om omgevingsvergunning aan verweerder een brief, gedateerd 27 november 2018, heeft gestuurd waarin zij heeft verzocht om zorgvuldigheid in de procedure met betrekking tot de toetsing ruimtelijke ordening en berichtgeving over de vervolgstappen. Eiseres zag geen reden om in verband met de omgevingsvergunningaanvraag de berichtgeving in ViaLimburg te volgen. Eiseres kreeg op een gegeven moment kennis van een plan voor huisvesting van primair onderwijs en kinderopvang/BSO waaruit bleek dat de locatie [adres] nog in aanmerking kwam voor vestiging van een BSO. Zij heeft de gemeente toen, per e-mail, gevraagd om antwoord op haar brief van 27 november 2018. Op 2 december 2019 ontving eiseres van een medewerker van de gemeente per e-mail bericht dat de omgevingsvergunning op 25 september 2019 was verleend en dat deze op 3 oktober 2019 was gepubliceerd in ViaLimburg. Zij heeft vervolgens bij brief van 2 januari 2020 bezwaar gemaakt. Eiseres vindt dat verweerder haar meteen, gelet op de brief van 27 november 2018, van het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning op de hoogte had moeten brengen. Het besluit diende immers volgens de wet aan alle belanghebbenden, dus niet alleen aan de aanvrager, te worden toegezonden en eiseres had al met de brief van 27 november 2018 aangegeven dat zij in het kader van de omgevingsvergunningprocedure als belanghebbende moest worden aangemerkt. Nu verweerder het besluit niet aan eiseres heeft toegezonden, is het bezwaar volgens eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
6. De vraag die ter beoordeling voorligt is of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Ingevolge art. 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar of beroepschrift zes weken. Ingevolge artikel 6:8 van de Awb vangt de bezwaartermijn van zes weken aan met ingang van de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
8. Ingevolge artikel 3:41 van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Het besluit van 24 september 2019 betreft een op aanvraag genomen en tot de aanvrager gericht besluit. Een dergelijk besluit dient op grond van artikel 3:41 van de Awb bekend gemaakt te worden door toezending aan de aanvrager, waarbij deze toezending de bekendmaking vormt die ingevolge artikel 6:8 van de Awb bepalend is voor de aanvang van de bezwaartermijn. Voor de bekendmaking van dit besluit is niet vereist dit besluit aan derden als eiseres te verzenden, nu zij niet de aanvrager is van dit besluit en zij evenmin behoort tot de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bedoelde belanghebbenden. Het besluit is namelijk niet tot haar gericht.
9. Gelet op het voorgaande is de bezwaartermijn gaan lopen de dag na de bekendmaking van het besluit aan vergunninghouder en liep dus van 26 september tot en met 6 november 2019. Het bezwaarschrift van eiseres is op 3 januari 2020 ingekomen bij verweerder, derhalve na de bezwaartermijn.
10. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
11. Ingevolge artikel 3.9 van de Wabo diende tegelijkertijd of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning van dit besluit mededeling te worden gedaan op de wijze waarop kennis is gegeven van de aanvraag om omgevingsvergunning. In dit geval is kennis gegeven van de aanvraag in het huis-aan-huisblad ViaLimburg. Op 3 oktober 2019 is in dat blad kennis gegeven van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning.
12. Bij de beantwoording van de vraag of krachtens art. 6:11 van de Awb aan de termijnoverschrijding kan worden voorbijgegaan, is van belang dat verweerder artikel 3.9 van de Wabo in acht heeft genomen. Eiseres heeft ondanks de mededeling op 3 oktober 2019 in ViaLimburg pas na ommekomst van de bezwaartermijn bezwaar gemaakt. De overschrijding van de bezwaartermijn is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet verschoonbaar. Ten overvloede voegt de rechtbank hieraan toe dat, ook indien wordt uitgegaan van eerdervermeld e-mailbericht van 2 december 2019 als datum waarop aan eiseres mededeling werd gedaan van de omgevingsvergunning, de termijnoverschrijding niet verschoonbaar zou zijn geweest, nu eiseres niet zo spoedig als mogelijk (volgens vaste jurisprudentie is dit binnen twee weken) na 2 december 2019 bezwaar heeft gemaakt.
13. De brief van 27 november 2018 leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover eiseres daarmee heeft beoogd door verweerder op de hoogte te worden gehouden van de besluitvorming rond de omgevingsvergunningaanvraag, overweegt de rechtbank dat verweerder geenszins gehouden was aan die wens te voldoen nu de Awb noch de Wabo een dergelijke handelwijze voorschrijven. Van toezeggingen op dit punt is ook niet gebleken.
14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan de gronden in beroep die gaan over de vraag of de omgevingsvergunning terecht is verleend komt de rechtbank daarom niet toe.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2022.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 april 2022