ECLI:NL:RBLIM:2022:3174

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
04 9536982/21-5651
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij schade door verhuisovereenkomst en eigen schuld van eiser

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een gedaagde, die een verhuisovereenkomst hadden gesloten. De eiser vorderde schadevergoeding van de gedaagde, omdat een medewerker van de gedaagde tijdens de uitvoering van de verhuisovereenkomst schade had veroorzaakt aan de zoldervloer van de eiser. De eiser stelde dat de gedaagde aansprakelijk was voor de schade, omdat deze niet zorgvuldig had gehandeld. De gedaagde verweerde zich door te stellen dat zij niet op de hoogte was van de ongeschiktheid van de zoldervloer en dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor het verzoek om dozen op de zolder te plaatsen.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vraag of de gedaagde aansprakelijk is, in het midden kan blijven. De rechter oordeelde dat de eiser zelf een belangrijke rol had gespeeld in het ontstaan van de schade door het verzoek om de dozen op de zolder te plaatsen, terwijl zij op de hoogte had moeten zijn van de staat van de zolder. De kantonrechter concludeerde dat er sprake was van eigen schuld aan de zijde van de eiser, op basis van artikel 6:101 BW, en dat de vordering tot schadevergoeding daarom niet voor toewijzing in aanmerking kwam.

De eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde partij zijn begroot op € 436,00. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de kosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.M.P. Brouns.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9536982 \ CV EXPL 21-5651
Vonnis van de kantonrechter van 20 april 2022
in de zaak van:
[eiser],
wonend [straatnaam eiser] ,
[postcode eiser] [woonplaats eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. P.N. Meijer, DAS Rechtsbijstand,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. B.M. Stroetinga.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een verhuisovereenkomst gesloten voor een verhuizing in juni 2021. Aan deze overeenkomst ligt een offerte d.d. 26 mei 2021 ten grondslag.
2.2.
Een medewerker van gedaagde partij heeft een kledingrekje, een koffer en een sporttas de zolder opgeschoven, zonder dat daarbij de zolder is betreden. Later is de medewerker door eisende partij gevraagd om ook enkele dozen op zolder te zetten. Bij het betreden van de zolder hoorde de medewerker een krakend geluid en is de vloer bezweken/ontwricht. Hiervan is een schadeformulier opgemaakt.
2.3.
Gedaagde partij heeft de schade bij haar verzekeraar gemeld. Deze heeft de schade afgewezen bij brief van 28 juli 2021. Als reden hiervoor geeft de verzekeraar aan dat gedaagde partij niet kon en behoefde te weten dat een gedeelte van de zolder niet dragend was. Dat de vloer op de zolder een gevaarlijke situatie opleverde, kon gedaagde partij niet weten volgens de verzekeraar.
2.4.
Eisende partij heeft de schade door een aannemer laten opnemen. De herstelkosten bedragen € 2.613,60.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert - samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 2.613,60 aan hoofdsom en de rente daarover, € 386,36 aan buitengerechtelijke kosten, de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Eisende partij stelt dat gedaagde partij aansprakelijk is voor de ontstane schade omdat zij niet zorgvuldig is geweest. Als grondslag geldt daarom 6:74 BW of 6:162 BW. Onrechtmatig schade veroorzaken bij het uitvoeren van een overeenkomst is een tekortkoming.
3.3.
Gedaagde partij voert verweer en stelt zich op het standpunt dat in de dagvaarding geen rechtsgrond voor de vordering is genoemd. Verder was het gedaagde partij niet bekend dat de zolder niet begaanbaar was. Eisende partij heeft daarover geen opmerking gemaakt of waarschuwing geuit. Dit was ook niet duidelijk kenbaar. Gedaagde partij is daarom van mening op basis van artikel 8:1170 BW noch op basis van artikel 6:74 BW juncto 6:76 BW aansprakelijk te zijn.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eisende partij vordert betaling van de door haar geleden schade die is ontstaan omdat de medewerker van gedaagde partij op de vloer van de zolder is gestapt waardoor deze is ontwricht/bezweken.
4.2.
De kantonrechter zal de door partijen mede opgeworpen vraag naar een zich aandienende aansprakelijkheidsgrond in het midden laten. Er kan overigens sprake zijn van zowel een contractuele grond voor aansprakelijkheid (artikel 8:1173 BW, foute plaatsing verhuisde goederen ter bestemde plaatse, en dan: door hulppersoon, artikel 6:76 BW) ofwel ook een buitencontractuele grond (artikel 6: 162 BW, zaaksbeschadiging, in verband gezien met artikel 6:170 BW, de fout van een ondergeschikte).
4.3.
In beide gevallen en ook al uitgaand van aansprakelijkheid van gedaagde partij dient vervolgens nog bepaald te worden of er sprake is van - door gedaagde partij subsidiair opgeworpen – eigen schuld van eisende partij (artikel 6:101 BW). Te dien aanzien is de kantonrechter hoe dan ook al van oordeel dat het verzoek van eisende partij om de dozen op de kennelijk niet zonder meer daartoe geschikte zolder te plaatsen primair oorzakelijk is geweest voor het optreden van de schade. Niet valt immers in te zien dat deze plaatsing ook zonder verzoek/aanwijzing van eisende partij hoe dan ook al door gedaagde partij c.q. haar medewerkers op deze concrete wijze ter hand zou zijn genomen. Voor een billijkheidscorrectie, zoals vervolgens in artikel 6:101 BW voorzien, is verder geen goede grond aanwezig. Eisende partij mag immers (zeker vanwege de kennelijk reeds op de vliering aanwezige opslag c.q. de daar aanwezige, door eisende partij te ontsteken lamp) bekend worden verondersteld met de staat en toestand van haar eigen vliering, zodat het op haar weg heeft gelegen de medewerkers van gedaagde partij daarmee bekend te maken in het kader van haar verzoek (toch) spullen op de vliering te plaatsen.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt, terwijl de afhankelijke nevenvorderingen dit lot hebben te delen.
4.4.
Eisende partij wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van gedaagde partij worden begroot op € 436,00 (2 x tarief € 218,00) als salaris voor de gemachtigde.
De gevorderde nakosten worden, met inachtneming van de richtlijnen van het LOVCK, toegewezen op de hierna in het dictum te vermelden wijze.
4.2.
De kantonrechter zal dit vonnis enkel ten aanzien van de kosten uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt eisende partij in de proceskosten aan de zijde van gedaagde partij gevallen en tot op heden begroot op € 436,00,
5.3.
veroordeelt eisende partij onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door gedaagde partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 109,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de kosten uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns en in het openbaar uitgesproken.
type: PLG
coll: