In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door dr. mr. F.J. van der Vaart, een vordering ingesteld tegen de Stichting Pensioenfonds ABP, vertegenwoordigd door prof. dr. E. Lutjens. De eiser vordert onder andere nakoming van de pensioenovereenkomst en betaling van een bedrag van € 78.009,50, alsook vergoeding van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Daarnaast heeft eiser in het incident verzocht om verwijzing van de hoofdzaak naar de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, om deze te voegen met een aanhangige zaak daar.
De kantonrechter heeft de incidentele vordering tot verwijzing afgewezen. De rechter oordeelde dat, hoewel artikel 220 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verwijzing naar een andere rechter mogelijk maakt, er bijzondere regels gelden voor pensioengeschillen. De kantonrechter is exclusief bevoegd in dergelijke geschillen, en de aard van de vordering maakt dat verwijzing naar een niet-kantonrechter niet is toegestaan. De rechter heeft ook bepaald dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Tevens is bepaald dat er tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld tegen dit vonnis.
Het vonnis is op 20 april 2022 uitgesproken door mr. P.H.M. Kuster en de zaak zal op 18 mei 2022 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.