ECLI:NL:RBLIM:2022:3158

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
9771575 CV EXPL 22-1558
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijzing in pensioengeschil afgewezen

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door dr. mr. F.J. van der Vaart, een vordering ingesteld tegen de Stichting Pensioenfonds ABP, vertegenwoordigd door prof. dr. E. Lutjens. De eiser vordert onder andere nakoming van de pensioenovereenkomst en betaling van een bedrag van € 78.009,50, alsook vergoeding van buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Daarnaast heeft eiser in het incident verzocht om verwijzing van de hoofdzaak naar de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, om deze te voegen met een aanhangige zaak daar.

De kantonrechter heeft de incidentele vordering tot verwijzing afgewezen. De rechter oordeelde dat, hoewel artikel 220 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verwijzing naar een andere rechter mogelijk maakt, er bijzondere regels gelden voor pensioengeschillen. De kantonrechter is exclusief bevoegd in dergelijke geschillen, en de aard van de vordering maakt dat verwijzing naar een niet-kantonrechter niet is toegestaan. De rechter heeft ook bepaald dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Tevens is bepaald dat er tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld tegen dit vonnis.

Het vonnis is op 20 april 2022 uitgesproken door mr. P.H.M. Kuster en de zaak zal op 18 mei 2022 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: 9771575 CV EXPL 22-1558
Vonnis in incident van de kantonrechter van 20 april 2022
in de zaak van
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
gemachtigde dr. mr. F.J. van der Vaart,
tegen
de stichting
STICHTING PENSIOENFONDS ABP,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
gemachtigde prof. dr. E. Lutjens.
Partijen zullen hierna [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] en ABP genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot voeging en verwijzing met producties 1 t/m 14,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil

in de hoofdzaak
2.1.
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert in de hoofdzaak dat de kantonrechter bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het ABP zal veroordelen tot nakoming van de pensioenovereenkomst c.q. om aan [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] te betalen € 78.009,50, althans subsidiair € 56.412,86 vermeerderd
met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, vanaf 1 augustus 2021, althans vanaf de dag van deze dagvaarding, tot aan de dag van volledige betaling;
II. het ABP zal veroordelen in de buitengerechtelijke (incasso)kosten van € 1.555,10 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van deze dagvaarding, althans vanaf de dag van uitspraak, tot aan de dag van volledige betaling;
III. het ABP zal veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede de het ABP te veroordelen tot betaling van de nakosten tot € 163,00, dan wel indien betekening van het vonnis plaatsvindt, tot € 257,00, waarbij betaling dient te geschieden binnen veertien dagen
na dagtekening van het vonnis respectievelijk binnen veertien dagen na dagtekening van de
betekening, bij gebreke waarvan het ABP de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd is over de proceskosten en nakosten tot aan de dag van volledige betaling;
IV. het ABP zal veroordelen om aan [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] een bedrag te betalen nader te bepalen door een deskundige althans nader op te maken bij staat,
V. zodanig uitspraak zal doen als de kantonrechter juist acht.
in het incident
2.2.
[eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert dat de hoofdzaak wordt verwezen naar de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, team kanton, om te worden gevoegd met de bij die rechtbank aanhangige zaak met het zaaknummer / rolnummer C/08/269736 rolnummer: 21/329 . ABP refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Artikel 220 lid 1 Rv bepaalt dat in zaken die al eerder bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig zijn gemaakt tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp, of in geval een zaak verknocht is aan een zaak die al bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is, de verwijzing naar die andere rechter kan worden gevorderd.
3.2.
In zaak C/08/269736 rolnummer: 21/329 tussen eisende partij [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] en de Gemeente Almelo stelt [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] primair dat de gemeente tekort schiet in de nakoming van haar verplichtingen bestaande uit het tijdig en volledig voldoen van de overeengekomen premieafdrachten aan het ABP ten behoeve van de bijspaarregeling voor het aanvullend pensioen.
3.3.
Uit de dagvaarding in zaak C/08/269736, die als productie 11 bij de dagvaarding in onderhavige zaak is gevoegd, blijkt dat de zaak niet is aangebracht bij de kantonrechter te Almelo – zoals [eiser in de hoofdzaak, eiser in het incident] stelt – maar bij de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo.
3.4.
Onderhavige zaak betreft een pensioengeschil. Op grond van art. 216 Pensioenwet is de kantonrechter exclusief bevoegd in pensioengeschillen.
3.5.
Hoewel op grond van art. 220 Rv verwezen kan worden van de kantonrechter naar een kamer van de rechtbank die advocaatzaken behandelt, gelden er bijzondere regels voor het geval de kantonzaak een aardvordering betreft. In dat geval is het uitgangspunt dat verwijzing wegens litispendentie of connexiteit er niet toe mag leiden dat een aardvordering terecht komt bij een niet-kantonrechter. De incidentele vordering zal derhalve worden afgewezen. Partijen kunnen er desgewenst voor kiezen verwijzing te vragen van de advocaatzaak, ook al is dit de oudere zaak, naar de kantonrechter.
3.6.
De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.7.
De kantonrechter zal bepalen dat van dit vonnis tussentijds hoger beroep zal kunnen worden ingesteld.

4.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
4.1.
wijst de incidentele vordering af,
4.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.3.
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 mei 2022voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022. [1]

Voetnoten

1.type: AH