ECLI:NL:RBLIM:2022:3133

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
03/260781-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, taakstraf en rijontzegging wegens zware mishandeling door verkeersruzie

Op 15 april 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 oktober 2020 in Grathem een verkeersruzie had met het slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer met zijn auto van achteren aangereden, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met vol opzet handelde, maar wel met voorwaardelijk opzet, omdat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer zou raken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 420 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast is er een rijontzegging van 9 maanden opgelegd. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 5.000,00 toegewezen gekregen als voorschot op immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/260781-20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.J.M. Houben, advocaat kantoorhoudende te Thorn.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 april 2022. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte met zijn auto een persoon van achteren heeft aangereden waardoor hij deze persoon zwaar heeft mishandeld, dan wel dat hij hierdoor heeft geprobeerd om hem zwaar te mishandelen dan wel dat hij hierdoor gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en dat dit primair dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet alle verhoren in deze zaak audiovisueel zijn vastgelegd terwijl de verdediging zich op het standpunt stelt dat uit de ‘Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachte’ volgt dat dit wel had gemoeten nu verdachte aanvankelijk werd verdacht van poging doodslag. Hierdoor is toetsing en verificatie van deze verhoren niet mogelijk. Volgens de raadsvrouw is daarom sprake van een schending van het recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) hetgeen primair tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en subsidiair tot bewijsuitsluiting van de desbetreffende verhoren dient te leiden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie enkel kan volgen indien sprake is van een vormverzuim waarbij de met opsporing belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Daarvan is volgens de officier van justitie in deze zaak geen sprake. Daarnaast is volgens de officier van justitie niet concreet gesteld welk nadeel de verdachte door het eventuele vormverzuim heeft gehad. De verdediging heeft bovendien bij de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris de gelegenheid gehad om hetgeen bij de politie is verklaard te toetsen. Volgens de officier van justitie zijn er ten slotte geen aanwijzingen dat de verhoren op een onjuiste manier hebben plaatsgevonden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat, voor zover al sprake zou zijn van een vormverzuim, niet is gebleken van enig nadeel dat de verdachte door dat vormverzuim zou hebben geleden. Meer in het bijzonder omdat alle drie de bij de politie gehoorde getuigen op verzoek van de verdediging nadien nogmaals bij de rechter-commissaris zijn gehoord, in het bijzijn van de verdediging en waarbij de verdediging in de gelegenheid is gesteld om nadere vragen te stellen. Er is daarom geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim dat tot enig rechtsgevolg als bedoeld in artikel 359a Sv zou kunnen leiden. Van een schending van het recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 van het EVRM is evenmin sprake. De rechtbank verwerpt deze door de verdediging gevoerde verweren.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde zware mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarbij heeft de officier van justitie zich primair op het standpunt gesteld dat bij de verdachte sprake was van vol opzet. De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op de verklaring van aangever die de verdachte heeft horen zeggen dat hij hem kapot zou rijden. Wat er vervolgens is gebeurd, is volgens de officier van justitie naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat de verdachte dat ook bedoeld moet hebben.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat bij de verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet. Uit algemene ervaringsregels volgt dat door het inrijden op een voetganger met een personenauto er een aanmerkelijke kans bestaat dat die voetganger door die aanrijding en/of bij zijn val zwaar lichamelijk letsel oploopt. Door zijn handelswijze, namelijk door vol gas te geven en accelererend weg te rijden terwijl aangever kort voor hem liep en er voldoende ruimte was om hem te passeren, heeft de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm bewust die aanmerkelijke kans aanvaard. Gelet op het hersenletsel dat aangever heeft opgelopen, is er volgens de officier van justitie sprake van zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de gehele tenlastelegging moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit aangevoerd dat de verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde feit heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat sprake was van het concreet scheppen van gevaar door de verdachte, waardoor niet is voldaan aan de minimumeis van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
Het bewijs – primair
Aangever [slachtoffer] [2] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 17 oktober 2020 was ik de bestuurder van mijn witte auto, merk Ford, type Fiesta. Ik reed vanuit Ell richting Heel. Ik zag via de spiegels dat een auto met hoge snelheid op mij af kwam gereden. Ik zag dat de auto hard moest remmen achter mijn auto. Ik heb de auto in de berm geparkeerd. Ik zag dat de auto die achter mij reed achter mijn auto werd geparkeerd. Dit was een donkere BMW. Ik ben vervolgens uitgestapt. De bestuurder van de BMW was ook uitgestapt. Ik hoorde de man zeggen: “Doe normaal”. Ik zei tegen de man dat hij normaal moest doen. Ik zag dat de man richting zijn auto liep. Ik liep met de man mee. Ik zag dat de man vervolgens zijn auto instapte. Ik heb mij hierop omgedraaid en liep richting mijn auto. Ik hoorde dat de auto volle gas naar achteren reed. Ik liep door naar mijn auto. Ik werd vervolgens van achteren aangereden.
Getuige [getuige 1] [3] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Mijn man stuurde ons voertuig, een witte Ford Fiesta, naar de rechterzijde van de weg. Ik zag dat de bestuurder achter ons ook besloot om te stoppen. Ik zag dat hij zijn voertuig, een BMW, achter ons voertuig stilzette. Ik zag dat de bestuurder uitstapte en op de weg bleef staan. Ik bleef in de auto zitten. Ik zag dat mijn man ook uit de auto stapte en naar de bestuurder toe liep. Ik hoorde niet wat er tegen elkaar werd gezegd. Echter zag en hoorde ik dat beiden hun stem verhieven en dat er een discussie gaande was. Ik zag de bestuurder terug naar zijn auto lopen en het portier openen en instappen. Ik verwachtte dat mijn man ook terug naar de auto zou lopen. Ik zag dat de bestuurder wegreed. Ik hoorde dat hij veel gas gaf en hard optrok. De bestuurder was onze auto nog niet voorbij gereden. Ik hoorde vervolgens een harde klap. Doordat ik deze klap hoorde, keek ik naar links door het raam van het linker portier. Ik zag toen mijn man door de lucht vliegen en achterover vallen. Ik zag en hoorde de BMW met hoge snelheid wegrijden. Ik zag mijn man op de weg liggen. Ik zag dat mijn man een hoofdwond achterop zijn hoofd had.
Getuige [getuige 2] [4] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik zag dat beide voertuigen die mij zojuist voorbij waren gereden, een lichtkleurige personenauto en een personenauto donkerder van kleur, iets verderop stilstonden. Ik zag twee personen druk gebaren naar elkaar. Ik zag dat dit twee mannen waren. Ik interpreteerde de drukke gebaren als boosheid. Toen ik weer voor mij keek, zag ik ineens dat de achterste auto wegreed. Ik zag dat de auto die wegreed de man raakte terwijl hij heel fors en behoorlijk snel optrekkend reed, met behoorlijke snelheid. Ik zag dat de man op het wegdek viel en bleef liggen. Ik zag dat de man met zijn hele lichaam van de grond loskwam. Ik zag dat de man die op de grond lag een behoorlijke hoofdwond had op de achterzijde van zijn hoofd. Er was meer dan voldoende ruimte om de auto en de man te passeren zonder de man te raken.
Neuroloog Alleman [5] rapporteerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Patiënt [slachtoffer] zagen wij op 18 januari 2021 op de afdeling neurologie. Conclusie: acuut chronische subdurale hematomen beiderzijds na ongeval op 17 oktober 2020.
Verbalisant [verbalisant 1] [6] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 17 februari 2021 heb ik telefonisch contact gehad met dhr. [slachtoffer] . Ik vroeg [slachtoffer] hoe het momenteel met hem ging. Ik hoorde dat hij mij het
volgende mededeelde: “Ik begon de laatste tijd steeds langzamer te praten en te lopen. Vorige week begon ik te slepen met mijn rechterbeen en mijn arm en schouders begonnen te hangen. Wij zijn vervolgens meteen naar het ziekenhuis gegaan. Ik heb hier een hersenscan gekregen. Hierop zagen ze dat er een bloedprop zat in mijn hersenen. Het bloed drukte tegen mijn hersenen, waardoor de genoemde complicaties zijn ontstaan. Ik ben met spoed geopereerd. Ze hebben twee gaatjes geboord om het bloed te verwijderen. Dit is vorige week gebeurd. Ik heb nu twee sneeën met hechtingen op mijn hoofd”.
De verdachteverklaarde ter terechtzitting van 1 april 2022 – zakelijk weergegeven – als volgt:
De aangever, de heer [slachtoffer] , liep toen ik wegreed midden op de weg, op twee tot drie meter afstand aan de voorzijde van mijn auto. Op dat moment wilde ik zo snel mogelijk weg, ik was door de woordenwisseling met hem in paniek. Hij had mij tijdens de woordenwisseling op de weg bij de auto’s ernstig bedreigd. Ik wilde daar weg. Ik heb opgetrokken en ik heb hem toen met mijn auto geraakt. Hij is gevallen en ik ben doorgereden. U, voorzitter, vraagt mij of ik niet op een andere manier weg had kunnen rijden zonder de heer [slachtoffer] de aangever te raken. Dat had gekund, maar dan had ik langer moeten blijven staan met mijn auto of door het gras moeten rijden. Ik heb de situatie verkeerd ingeschat.
De verdachte [7] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Toen de aangever uitstapte, kwam hij naar mij toe. Ik stond, denk ik, twee meter achter die auto. Ik heb mijn autodeur opengemaakt, zodat ik in kon stappen en weg kon rijden. De man pakte de deur van mijn auto vast. Hij praatte maar, van ik sla je dadelijk op je gezicht, ik geef je dadelijk een klap. Hij stond zo hard te schreeuwen dat zijn kunstgebit ervan uitging. Ik heb toen ook gezegd “doe normaal, ga terug naar je auto”. De man is ook weggelopen. Hij stond met de rug naar mij toe. Hij was terug aan het lopen. Vervolgens heb ik de auto in de versnelling gezet. Ik wilde om die man heen rijden, maar met het omheen rijden heb ik hem rechtsvoor geraakt. U, verbalisant, vraagt mij of ik het ongeval had kunnen voorkomen. Ja. U, verbalisant, vraagt mij waarom ik dat dan niet deed. Omdat ik blij was dat ik uit de situatie weg kon. U, verbalisant, vraagt mij waarom ik niet de keuze maakte om te wachten. Ik wilde weg.
Verbalisant [verbalisant 1] [8] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik heb het geluidsfragment van de 112-melding van verdachte [verdachte] ontvangen. VE is verdachte [verdachte] en MK is de meldkamer.
MK: Alarmcentrale politie. Wat is de locatie van uw noodgeval?
VE: Ik ben inmiddels doorgereden, uit schrik. Maar het is op de weg tussen Grathem en Kelpen.
(..)
VE: Onder het wegrijden liep die man eigenlijk midden op straat en ik dacht ik kan daar wel langs. Dus ja heb ik hem geraakt met de auto, met wegrijden. Die man is daar gevallen, maar ik ben eigenlijk doorgereden uit schrik.
(..)
MK: Oké en hoe lang geleden is dat gebeurd?
VE: Ik heb gelijk gebeld.
(..)
VE: Ik ga terug in de auto. Ik wel weg, ik wil weg hier. Dus ik ben weggereden. Het was echt niet mijn intentie om die man omver te rijden. Echt niet. Totaal niet.
Verbalisant [verbalisant 2] [9] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
De verdachte [verdachte] verklaarde dat het ongeval had plaatsgevonden ter hoogte van een inrit welke naar een weiland loopt. Getuige [getuige 2] sprak over de Grathemerweg met betrekking tot de plaats van het ongeval. Door middel van bovenstaande informatie kwam ik uit bij de locatie Geneijgen ter hoogte van [nummer] te Grathem. De weg Geneijgen was vijf meter en 20 centimeter breed. Het afzonderlijke fietspad gelegen naast Geneijgen was drie meter breed.
4.3.2
De overwegingen
Opzet
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte vol opzet had op het letsel dat aangever heeft opgelopen. Verdachte heeft namelijk telkens verklaard dat hij niet de bedoeling, het vol opzet, had om aangever aan te rijden. Deze verklaring vindt steun in de inhoud van het geluidsfragment van het gesprek van de verdachte met de alarmcentrale. Verdachte heeft meteen na de aanrijding vanuit zijn auto 112 gebeld. In dat gesprek herhaalt de verdachte meerdere malen tegen de alarmcentralist dat het niet zijn intentie was om het slachtoffer aan te rijden.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank acht opzet in deze vorm wel bewezen en stelt daarbij voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg – in dit geval het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffend gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk was en acht voor de beantwoording van die vraag van belang de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder die gedraging is begaan. Voorts ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de verdachte die aanmerkelijke kans op het letsel bewust heeft aanvaard.
Na een mondelinge verkeersruzie tussen verdachte en aangever, waarbij dreigementen zijn geuit, is verdachte in zijn auto gestapt. Verdachte was volgens zijn eigen verklaring op dat moment bang en in paniek en hij wilde zo snel mogelijk weg. In die gemoedstoestand is verdachte hard met zijn auto, een BMW, opgetrokken om weg te rijden. Dit terwijl aangever op dat moment midden op de weg liep, op twee tot drie meter afstand van de auto van verdachte. Daargelaten wat de bedoeling van verdachte was, staat vast dat hij op die korte afstand gezien de omstandigheden hard in de richting van aangever is opgetrokken en daarbij onvoldoende om aangever heen heeft gestuurd waardoor hij aangever met zijn auto met een harde klap heeft geraakt. Naar algemene ervaringsregels levert het op betrekkelijk korte afstand hard optrekken en met relatief hoge snelheid rakelings langs een voetganger rijden de aanmerkelijke kans op dat een voetganger daardoor geraakt wordt en zwaar lichamelijk letsel oploopt. Dat geldt in dit geval temeer nu aangever van achteren werd geraakt, als gevolg van de klap door de lucht vloog en hard met zijn hoofd op het wegdek terecht kwam.
Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer een voetganger van dichtbij door een hard optrekkende auto wordt aangereden, hij bij die aanrijding zwaar lichamelijk letsel op kan lopen en verdachte moet zich, als ieder mens en weggebruiker, van deze kans bewust zijn, ook als gebeurtenissen zoals in dit geval zich snel voordoen.
Het hard optrekken terwijl een voetganger in de directe nabijheid van de auto op korte afstand midden op de weg loopt, is verder naar de uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die voetganger, dat het niet anders kan dan dat de verdachte – minst genomen – de aanmerkelijke kans op het toebrengen van letsel heeft aanvaard. Van contra-indicaties is hier niet gebleken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] zou aanrijden en hem aldus zwaar lichamelijk letsel toe zou brengen en acht daarmee de primair ten laste gelegde zware mishandeling bewezen.
Zwaar lichamelijk letsel
Als gevolg van de aanrijding en de val op de grond zijn er bij aangever chronische subdurale hematomen ontstaan. Aangever is hieraan geopereerd nadat hij door de druk van het bloed op zijn hersenen moeite met praten en lopen kreeg en zijn arm en schouders gingen hangen. De rechtbank kwalificeert het letsel van aangever als zwaar lichamelijk letsel. Naar het oordeel van de rechtbank is het letsel dusdanig ernstig dat het naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
op 17 oktober 2020 te Grathem, in de gemeente Leudal, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een bilateraal chronisch subduraal hematoom, heeft toegebracht door met hoge snelheid met een personenauto die [slachtoffer] van achteren aan te rijden en vervolgens die [slachtoffer] met kracht met zijn voertuig te raken, waardoor die [slachtoffer] werd geschept en ten val werd gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Psycholoog P.C. Braun heeft over de geestvermogens van de verdachte op 10 januari 2021 een rapport uitgebracht. De psycholoog heeft vastgesteld dat bij verdachte geen sprake is van een psychische stoornis, een verstandelijke handicap of een psychogeriatrische aandoening. Er is dan ook geen sprake van enige doorwerking vanuit stoornissen of gebrekkige ontwikkeling ten tijde van het tenlastegelegde. De psycholoog heeft om deze reden geen behandeladvies gegeven of maatregel geadviseerd.
De rechtbank komt op basis van de in het rapport vervatte bevindingen niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel of gedeeltelijk uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen waarvan 485 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Aan de voorwaardelijke straf dient een proeftijd van 2 jaar te worden verbonden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uur en een rijontzegging voor de duur van 30 maanden op te leggen met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht in geval van een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de strafmaat. In dit verband heeft zij aangevoerd dat de verdachte na anderhalf jaar eindelijk weer werk heeft gevonden, voldoende inkomsten heeft opgebouwd en zijn situatie enigszins is gestabiliseerd. Mocht de rechtbank de eis van de officier van justitie volgen dan zal verdachte opnieuw in de problemen komen. Door het intrekken van zijn (chauffeurs)rijbewijs zal verdachte inkomsten verliezen en daarmee ook zijn huis. De raadsvrouw heeft daarnaast gewezen op de inhoud van het reclasseringsadvies van 28 maart 2022. Daaruit blijkt dat het recidiverisico en het risico op letselschade laag is en dat er contra-indicaties zijn voor het opleggen van een gevangenisstraf. Tot slot heeft de raadsvrouw opgemerkt dat er nog een civiele procedure zal volgen met alle gevolgen van dien voor de verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte is, na een mondeling verkeersconflict met het slachtoffer, met zijn auto weggereden en heeft daarbij het slachtoffer, die op dat moment terugliep naar zijn eigen auto, van achteren aangereden. Het slachtoffer heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De verdachte heeft met zijn gedrag geen respect getoond voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft welbewust het risico aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en dat valt hem te verwijten. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat de aanrijding grote impact heeft gehad en nog steeds heeft op het leven van het inmiddels 73-jarige slachtoffer en zijn gezin. Voor de aanrijding was het slachtoffer een echte “doe-het-zelver” en een fanatieke sporter. Na de aanrijding voelt hij zich twintig jaar ouder en heeft hij veel fysieke klachten. Kortom: er is sprake van gederfde levensvreugde bij het slachtoffer als gevolg van het letsel dat hem is toegebracht. Dit had kunnen worden voorkomen als verdachte als automobilist zijn emoties in bedwang had gehouden en zich had gedragen zoals in het verkeer van een normaal handelende weggebruiker wordt verwacht. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer aan. Naast de gevolgen voor het slachtoffer, draagt het handelen van verdachte bij aan gevoelens van onveiligheid onder medeweggebruikers in het algemeen.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Uit het strafblad d.d. 3 maart 2022 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat ook die veroordeling betrekking had op een verkeersruzie. Dit neemt de rechtbank in strafverzwarende zin mee. Wat de rechtbank ook in strafverzwarende zin meeweegt, is de omstandigheid dat verdachte beroepschauffeur is. Verdachte wordt geacht, mede door zijn opleiding en ervaring, als geen ander te weten wat de gevaren en gevolgen van onvoorzichtig rijgedrag in het verkeer kunnen zijn en had beter moeten weten.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met het reclasseringsrapport van 28 maart 2022. Uit dit rapport blijkt dat sprake is van een laag recidiverisico en dat ook het risico op letselschade wordt ingeschat als laag. Uit het rapport komt naar voren dat de reclassering zich aansluit bij de Pro Justitia rapportage, waarin geen psychische problemen worden geconstateerd en er geen interventies worden geadviseerd. De twee agressiedelicten waarvoor verdachte in beeld is gekomen, lijken volgens de reclassering “incidenten” die niet in verband staan met problemen op het gebied van agressieregulatie of beperkte coping. De reclassering schat in dat het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal leiden tot verlies van meerdere beschermfactoren waardoor de risico’s toenemen.
Zoals overwogen, is in beginsel gelet op de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. In de persoon van verdachte en het advies van de reclassering ziet de rechtbank echter aanleiding om een groot gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen. Daarbij speelt een rol dat de rechtbank heeft aangenomen dat verdachte niet de intentie heeft gehad om het slachtoffer aan te rijden, maar, zoals hij zelf heeft verklaard een taxatiefout, naar het oordeel van de rechtbank een ernstige taxatiefout. Het voorwaardelijke strafdeel dient als waarschuwing en moet verdachte ervan weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zal de rechtbank, om de ernst van het feit te benadrukken, aan de verdachte de maximale taakstraf opleggen. Om verdachte te doordringen van zijn verantwoordelijkheid als automobilist in het verkeer, acht de rechtbank het daarnaast van belang om aan verdachte een rijontzegging op te leggen. Om aan de andere kant te voorkomen dat verdachte daardoor zijn werk en inkomen en daarmee zijn beschermfactoren verliest, zal de rechtbank een rijontzegging gelijk aan de duur dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest, opleggen.
De rechtbank gaat er, anders dan de officier van justitie, niet vanuit dat de bedoeling van verdachte gericht was op het veroorzaken van een ongeval en komt mede daarom door tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 420 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uur en een rijontzegging voor de duur van 9 maanden opleggen, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een schadevergoeding van € 44.898,81 gevorderd, bestaande uit € 12.398,81 aan materiële schade en € 32.500,00 (€ 35.000,00 minus de reeds door het Schadefonds Geweldsmisdrijven vergoede € 2.500,00) aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit de posten: medische kosten ad € 770,00, ziekenhuis daggeldvergoeding ad € 186,00, reis- en parkeerkosten ad € 261,56 en huishoudelijke hulp ad € 11.181,25. De benadeelde partij heeft tevens verzocht om toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen en heeft de rechtbank verzocht om ten behoeve van het slachtoffer daarbij de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente op te leggen. Mocht de rechtbank oordelen dat de vordering te complex is, dan stelt de officier van justitie zich subsidiair op het standpunt dat de materiële schade kan worden toegewezen en de immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafproces oplevert en dat de vordering om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van de mishandeling.
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het staat vast dat [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit. Rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 5.000,00 als voorschot op de vergoeding van de door [slachtoffer] geleden immateriële schade redelijk en billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2020 tot aan de dag van volledige voldoening. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, gelet op het partijdebat over eventuele alternatieve causaliteit en het gegeven dat op dit moment nog geen medische eindtoestand is bereikt. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een
  • beveelt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179a van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 17 oktober 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.E.C. Pulles, voorzitter, mr. R.J.M.G. Rulkens en
mr. S.L.M. van Venrooij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.F. Stuurman, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 april 2022.
Buiten staat
mr. S.L.M. van Venrooij en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging – ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 oktober 2020 te Grathem, in de gemeente Leudal
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een
bilateraal chronisch subduraal hematoom heeft toegebracht door (met
hoge snelheid) met een voertuig (personenauto) die [slachtoffer] (van
achteren) aan te rijden, althans in de richting van die [slachtoffer] te
rijden en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) met zijn voertuig
te raken, waardoor die [slachtoffer] werd geschept en/of (vervolgens)
ten val werd gebracht;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 oktober 2020 te Grathem, in de gemeente Leudal,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan J.
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met
hoge snelheid) met een voertuig (personenauto) die [slachtoffer] (van
achteren) heeft aangereden, althans in de richting van die [slachtoffer]
is gereden en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) met zijn
voertuig heeft geraakt, waardoor die [slachtoffer] werd geschept en/of
(vervolgens) ten val werd gebracht, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 oktober 2020 te Grathem, in de gemeente Leudal,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto BMW, kenteken
[kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, Geneijgen en/of
Grathemerweg,
- gedurende enige tijd (met hoge snelheid) (tijdens een
inhaalmanoeuvre) (onnodig) op de linkerweghelft (naast het portier van
een andere bestuurder) is blijven rijden en/of (vervolgens) aan de zijkant
van die weg is gestopt en/of (vervolgens)
- een voetganger, te weten [slachtoffer] , (van achteren) heeft
aangereden, althans in de richting van die [slachtoffer] is gereden en/of
(vervolgens) die [slachtoffer] (met kracht) met zijn voertuig heeft
geraakt, waardoor die [slachtoffer] werd geschept en/of (vervolgens) ten
val werd gebracht,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg(en) werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art 5 Wegenverkeerswet 1994)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Weert, proces-verbaalnummer PL2300-2020167920, gesloten d.d. 24 oktober 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 67.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 18 oktober 2020 p. 25-27.
3.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 17 oktober 2020 p. 32-34.
4.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 17 oktober 2020 p. 30-31.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 februari 2021, proces-verbaal nummer PL2300-2023023885-4 met bijlagen.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 februari 2021, proces-verbaal nummer PL2300-2021023885-4 p. 11.
7.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 18 oktober 2020 p. 47-56.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 oktober 2020 p. 16-20.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2020 p. 12.