ECLI:NL:RBLIM:2022:3132

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
8882260 CV EXPL 20-5718
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering mede-eigenaar pand tegen privéborg met ongerechtvaardigde verrijking als rechtsgrond

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, een mede-eigenaar van een pand, en een gedaagde, die zich privé had borg gesteld voor de schulden van een vennootschap. De eiser vorderde regres van de gedaagde op basis van ongerechtvaardigde verrijking, omdat de Rabobank het pand had verkocht en de opbrengst had verrekend met openstaande schulden. De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiser moesten worden afgewezen. De rechter stelde vast dat niet kon worden aangetoond dat de eiser was verarmd door het niet uitwinnen van de privéborgstelling van de gedaagde, noch dat de gedaagde was verrijkt door de verkoop van het pand. De Rabobank had de vrijheid om te bepalen welke zekerheden zij uitwint en in welke volgorde, en het was niet zeker dat de uitwinning van het pand niet zou hebben plaatsgevonden als de gedaagde als borg was aangesproken. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde waren gemaakt, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8882260 CV EXPL 20-5718
Vonnis van de kantonrechter van 20 april 2022
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.H.J.M. Stassen,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. A.L. Stegeman.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure na het tussenvonnis van 1 december 2021 blijkt uit:
  • de akte uitlaten na tussenvonnis aan de zijde van [eiser] met drie producties,
  • de antwoordakte na tussenvonnis van [gedaagde] met aanvullende productie nr. 23.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Dit eindvonnis wordt gewezen door een andere kantonrechter dan de kantonrechter die het tussenvonnis heeft gewezen, omdat deze inmiddels werkzaam is bij een andere afdeling. De kantonrechter die dit eindvonnis wijst, is degene ten overstaan van wie de mondelinge behandeling van 15 april 2021 heeft plaatsgevonden en die na sluiting van die mondelinge behandeling in conventie en in reconventie mondeling (tussen)vonnis heeft gewezen.

2.De verdere beoordeling

Het tussenvonnis
2.1.
Bij het tussenvonnis van 1 december 2021 heeft de kantonrechter haar voornemen kenbaar gemaakt de vordering van [eiser] binnen de sleutel van de ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW) te beoordelen en partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. Voorts zijn partijen in de gelegenheid gesteld hun stellingen en verweren binnen het kader van artikel 6:212 BW te plaatsen en een gemotiveerd standpunt in te nemen – voor zover mogelijk aan de hand van verifieerbare bescheiden – omtrent de vraag of de borgtochten van [gedaagde] en [naam] wel of niet zijn uitgewonnen. Hierbij dienden partijen uitdrukkelijk in te gaan op de vraag of het aan de Rabobank verstrekte recht van hypotheek op het pand als zekerheid uitsluitend via de route van de borgtochten van [gedaagde] en [naam] voor hun holdingvennootschappen of ook anderszins strekt tot zekerheid voor de nakoming van de financiële verplichtingen van de vof aan de Rabobank. Partijen hebben zich hieromtrent in hun respectieve aktes uitgelaten.
Ongerechtvaardigde verrijking?
2.2.
In beginsel had [eiser] , als mede-eigenaar, recht op 1/3e deel van de verkoopopbrengst van het pand. Vast staat dat hij zijn deel niet heeft ontvangen, omdat die door de Rabobank in mindering is gebracht op openstaande schulden waarvoor [gedaagde] zich in privé borg had gesteld. Desondanks is er geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde] ten kosten van [eiser] . Ten eerste omdat niet vast staat dat [eiser] is verarmd doordat de privéborgstelling van [gedaagde] niet is uitgewonnen. Immers is het aan de Rabobank om te beslissen welke zekerheden zij wel en niet uitwint en in welke volgorde, dus wellicht had zij ervoor gekozen om het pand ook uit te winnen als zij [gedaagde] wel had aangesproken als borg. Ten tweede omdat niet vast staat dat [gedaagde] is verrijkt door uitwinning van het pand. Er waren immers nog andere zekerheden die de Rabobank had kunnen uitwinnen als zij het pand waarvan [eiser] mede-eigenaar was niet had uitgewonnen, zoals het pandrecht op de debiteurenvorderingen van de vof. Uit de stukken van de curator (producties 6a en b en productie 7 bij conclusie van antwoord) blijkt dat de vof een vordering had op [naam] van € 297.730,- en dat die na verkoop van het pand is uitgewonnen voor de restantschuld van € 15.272,35. Zou het pand niet uitgewonnen zijn, dan had de Rabobank er wellicht voor gekozen [naam] aan te spreken uit hoofde van de verpande debiteurenvordering of de privéwoning van [naam] ten gelde gemaakt, in plaats van [gedaagde] aan te spreken uit hoofde van de borgstelling. Nu niet in rechte kan worden vastgesteld dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, zal het door [eiser] gevorderde worden afgewezen.
2.3.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot vandaag begroot op € 1.119,00
(3 x tarief € 373,00) aan salaris gemachtigde.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst het door [eiser] gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot vandaag begroot op € 1.119,00 aan salaris gemachtigde,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
NZ