ECLI:NL:RBLIM:2022:3096

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
ROE 20/3010
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel integriteitsdriehoek en niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen dit oordeel

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een voormalig directeur van Stichting Topsport Limburg, en de Provinciale Staten van Limburg. Eiser had een melding gedaan over een vermeende integriteitsschending door twee gedeputeerden, welke melding door de Adviseur Integriteit (AI) was onderzocht en besproken in de integriteitsdriehoek. Deze driehoek, bestaande uit de Commissaris van de Koning, de griffier van verweerder en de AI, concludeerde dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor een integriteitsschending. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiser tegen dit oordeel niet-ontvankelijk, omdat het oordeel van de integriteitsdriehoek geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zou zijn.

De rechtbank heeft het standpunt van verweerder onderschreven en het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het oordeel van de integriteitsdriehoek geen rechtshandeling inhoudt, omdat het niet gericht is op rechtsgevolg. Dit betekent dat er geen sprake is van een besluit waartegen bezwaar kan worden gemaakt volgens artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Eiser had aangevoerd dat het oordeel wel degelijk rechtsgevolgen voor hem had, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om het oordeel als een besluit te kwalificeren.

De rechtbank concludeerde dat eiser weliswaar niet in een bestuursrechtelijke procedure tegen het oordeel van de integriteitsdriehoek kan opkomen, maar dat hij rechtsbescherming kan zoeken bij de civiele rechter. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/3010

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonende in [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.J. Dols),
en

Provinciale Staten van Limburg, verweerder

(gemachtigde: mr. D. van Tilborg).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.M.J.P. Penners, vervanger van gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam griffier] , griffier bij verweerder, en [naam adviseur integriteit] , Adviseur Integriteit. Gemachtigde van verweerder heeft via een beeldbelverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft als voormalig directeur van Stichting Topsport Limburg bij de Adviseur Integriteit (AI), een door het Presidium van verweerder aangestelde externe adviseur, melding gedaan over beweerdelijk handelen en nalaten van gedeputeerden [naam gedeputeerde 1] en [naam gedeputeerde 2] (hierna: gedeputeerden) in het kader van het faillissement van de Stichting Topsport Limburg. De AI heeft de melding met eiser besproken en de melding zelfstandig onderzocht. De melding is vervolgens in de integriteitsdriehoek, zijnde een overlegplatform tussen de Commissaris van de Koning, de griffier en de AI, besproken en gewogen. De integriteitsdriehoek is tot het oordeel gekomen dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om te constateren dat sprake is van een integriteitsschending door gedeputeerden. Bij e-mail van
8 juni 2020 heeft de AI het oordeel van de integriteitsdriehoek aan eiser bekendgemaakt. Tegen dit oordeel heeft eiser bezwaar gemaakt.
Het bestreden besluit
2. In navolging van het advies van de Adviescommissie Bezwaarschriften Provincie Limburg heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het oordeel van de integriteitsdriehoek geen besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt, zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder stelt zich op het standpunt dat van een dergelijk besluit geen sprake is, omdat het oordeel van de integriteitsdriehoek geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt, onder meer niet, omdat het oordeel niet op rechtsgevolg is gericht.
Het beroep
3. Eiser is het niet met verweerder eens. Hij voert (onder meer) aan dat het oordeel van de integriteitsdriehoek indirect op rechtsgevolg is gericht, omdat de gevolgen van het oordeel van de integriteitsdriehoek heel nadelig voor hem zijn in het kader van het verhalen van door hem -door toedoen van gedeputeerden- geleden schade. Ter zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat hij indirect belang heeft bij het oordeel van de integriteitsdriehoek, omdat hij belanghebbende is bij de uitkomst van het onderzoek over de door hem gemelde integriteitsschending.
De beoordeling van het beroep
4. De rechtbank moet aan de hand van de beroepsgronden beoordelen of verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat het oordeel van de integriteitsdriehoek waartegen het bezwaar is gericht geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De Rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op deze grond en zal daarom concluderen dat het beroep ongegrond is en het beroep ongegrond verklaren. Zij legt hierna uit waarom het beroep niet slaagt.
5. In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling die gericht is op rechtsgevolg. Onder rechtsgevolg wordt in de regel verstaan: het vaststellen (tot stand brengen), wijzigen of opheffen van een rechtsverhouding. Voor rechtsverhouding kan men lezen: rechten, aanspraken, verplichtingen, een bevoegdheid of een status. Is een handeling niet gericht op enig rechtsgevolg, dan is er geen sprake van een rechtshandeling en daarmee geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De handeling betreft in dat geval een feitelijke handeling.
5.1
Het oordeel van de integriteitsdriehoek houdt geen rechtshandeling in. Het oordeel doet een recht, een aanspraak, een verplichting, een bevoegdheid of een bepaalde status voor eiser ontstaan, wijzigen noch opheffen. De omstandigheid dat het oordeel voor eiser nadelig is bij het verhalen van schade die hij stelt te hebben geleden door beweerdelijk handelen en nalaten van gedeputeerden en het belang dat eiser als belanghebbende bij het onderzoek naar de beweerde integriteitsschending door gedeputeerden bij het oordeel heeft, verandert dat niet. Het oordeel laat daarom geen rechtsverhouding tussen eiser en verweerder ontstaan, wijzigen of opheffen. Het heeft dan ook geen rechtsgevolg. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is een handeling zonder rechtsgevolg geen rechtshandeling. In zoverre voldoet het oordeel van de integriteitsdriehoek dan ook niet aan de voorwaarden die artikel 1:3, eerste lid, van de Awb aan een besluit, waartegen bezwaar kan worden gemaakt, stelt, zodat het oordeel daarom al geen besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
6. De rechtbank laat onbesproken wat eiser verder nog heeft aangevoerd, omdat dit niet tot een ander oordeel kan leiden. Wat de rechtbank ook vindt van wat eiser verder nog heeft aangevoerd, de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser blijft terecht, omdat het oordeel van de integriteitsdriehoek niet op rechtsgevolg is gericht, daarom al geen rechtshandeling inhoudt en daarom al geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
7. Met het voorgaande is overigens niet gezegd dat eiser niet tegen het oordeel van de integriteitsdriehoek kan opkomen. Dat kan eiser wel, maar niet in een bestuursrechtelijke procedure. Tegen een feitelijke handeling, wat het oordeel van de integriteitsdriehoek is, staat rechtsbescherming open bij de civiele rechter.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken rechter, in aanwezigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2022
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 april 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.