ECLI:NL:RBLIM:2022:3088

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
9593232 \ CV EXPL 21-6400
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling voor ophalen en verwerken van restafval en papier/karton

In deze zaak vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RENEWI NEDERLAND B.V. betaling van gedaagde partij voor het ophalen en verwerken van restafval en papier/karton. De overeenkomst tussen partijen dateert van 17 juni 2013 en is per 1 oktober 2018 voortgezet. Gedaagde heeft de overeenkomst in mei 2020 telefonisch beëindigd, maar eisende partij stelt dat de beëindiging niet rechtsgeldig is omdat er nooit schriftelijke bezwaren zijn geuit tegen de facturering. De kantonrechter oordeelt dat de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst te gering is om ontbinding te rechtvaardigen. De vordering van eisende partij tot betaling van € 1.664,41 aan factuurbedragen, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten, wordt toegewezen. Gedaagde partij wordt ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9593232 \ CV EXPL 21-6400
Vonnis van de kantonrechter van 20 april 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RENEWI NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Maarheeze,
eisende partij,
gemachtigde Flanderijn Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonend [straatnaam gedaagde] ,
[postcode gedaagde] [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek ook inhoudende een eisvermeerdering
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde partij heeft op 17 juni 2013 met de rechtsvoorgangster van eisende partij een overeenkomst gesloten voor het ophalen en verwerken van restafval en papier/karton.
Op de schriftelijke overeenkomst staat het volgende vermeld: “Elke maand factuur sturen!”.
2.2.
Per 1 oktober 2018 heeft eisende partij de overeenkomst met gedaagde partij voortgezet.
2.3.
Eind mei 2020 heeft gedaagde partij telefonisch de overeenkomst beëindigd in verband met de wijze van factureren.
2.4.
Bij brief van 21 juli 2020 is de beëindiging per 16 juni 2021 bevestigd.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert - samengevat en na vermeerdering van eis - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 1.664,41 aan factuurbedragen te vermeerderen met rente, een bedrag van € 181,05 aan buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
3.2.
Eisende partij stelt dat gedaagde partij een aantal facturen met een totaalbedrag van € 1.664,41 niet heeft betaald. Er is altijd achteraf gefactureerd. Wijziging van de facturatie was alleen mogelijk als er een abonnementstarief zou worden overeengekomen, maar dit is nooit gebeurd. Eisende partij heeft geen (schriftelijke) bezwaren ontvangen tegen de wijze van factureren. De opzegging van gedaagde partij is tegen het einde van de looptijd per 16 juni 2021 geaccepteerd.
Verder stelt eisende partij dat abusievelijk de verkeerde algemene voorwaarden zijn overgelegd. Deze zijn niet van toepassing op de overeenkomst.
3.3.
Gedaagde partij voert verweer en stelt diverse malen telefonisch te hebben gevraagd om facturatie per maand of per kwartaal. In mei 2020 heeft gedaagde partij aangegeven beëindiging van het contract te willen omdat eisende partij zich niet aan de contractvoorwaarden hield. Elke container en elke lediging werd immers steeds apart gefactureerd, terwijl was afgesproken dat er per maand gefactureerd zou worden. Gedaagde partij verwijst naar de handgeschreven notitie op het contract. Na de opzegging is er ook geen service meer verleend door eisende partij.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eisende partij vordert betaling van de facturen d.d. 11 december 2020, 8 januari 2021, 16 april 2021 en van 20 april 2021. Tegen deze facturen voert gedaagde partij enkel aan dat er na de beëindiging geen service meer is verleend. Dit verweer is echter niet onderbouwd of aangetoond, terwijl ook niet duidelijk is wat gedaagde partij met dit verweer bedoelt. Is er na de opzegging in mei 2020 geen service meer verleend, of na de beëindiging op 16 juni 2021? Bij gebrek aan weerlegging door gedaagde partij gaat de kantonrechter ervan uit dat de werkzaamheden die bij voornoemde facturen in rekening zijn gebracht, ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Gedaagde partij moet daarom daarvoor betalen.
4.2.
Voor zover de opzegging in mei 2020 moet worden opgevat als een ontbinding van de overeenkomst omdat eisende partij haar verplichtingen uit die overeenkomst niet of niet goed is nagekomen, geldt het volgende. Een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst kan een reden zijn voor een ontbinding van een overeenkomst. Echter, als de tekortkoming te gering is, is ontbinding niet toegestaan. Gedaagde partij stelt dat eisende partij de overeenkomst niet is nagekomen omdat er telkens bij iedere lediging en bij iedere container werd gefactureerd, terwijl was afgesproken dat er maandelijks zou worden gefactureerd. Zij betwist echter niet de stelling van eisende partij dat vanaf het begin van de overeenkomst in 2013 tot aan het verzoek om wijziging er steeds op dezelfde wijze is gefactureerd. Kennelijk was dit voor gedaagde partij geen probleem. In elk geval staat niet vast dat gedaagde partij tegen de wijze van factureren geprotesteerd heeft. Mocht dit overigens al wel zo zijn, dan is deze tekortkoming te gering en is ontbinding met onmiddellijke ingang niet gerechtvaardigd. Dit verweer treft daarom ook geen doel.
4.3.
Gedaagde partij heeft evenmin betwist dat de overeenkomst telkens met twee jaar werd verlengd en dat deze daarom pas eerst per 16 juni 2021 beëindigd kon worden. De kantonrechter gaat daarom uit van een beëindiging per die datum. Omdat, zoals hiervoor al is aangegeven, gedaagde partij moet betalen voor de werkzaamheden die bij de facturen zoals in 4.1. zijn genoemd in rekening zijn gebracht, wordt de vordering van eisende partij toegewezen. Over de factuurbedragen is gedaagde partij de wettelijke handelsrente verschuldigd, zodat ook deze wordt toegewezen.
4.4.
Eisende partij vordert nog betaling van buitengerechtelijke incassokosten ad € 181,05. De kantonrechter stelt vast dat gedaagde partij hiertegen geen verweer voert, zodat de stellingen van eisende partij op dit punt als niet weersproken vast staan. Dit deel van de vordering wordt daarom ook toegewezen.
4.5.
Gedaagde partij wordt tot slot als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 102,15
  • griffierecht 507,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 850,15
4.6.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen:
  • een bedrag van € 1.664,41 aan factuurbedragen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de factuurbedragen vanaf de vervaldatum van die facturen tot de dag van volledige betaling,
  • een bedrag van € 181,05 aan buitengerechtelijke kosten.
5.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 850,15,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: PLG