ECLI:NL:RBLIM:2022:3071

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
ROE 20/3082
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschade en normaal maatschappelijk risico bij omgevingsvergunning voor woningen op semi-inbreidingslocatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 14 april 2022 uitspraak gedaan over een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van het college, waarbij een tegemoetkoming in planschade werd toegekend aan een derde-partij als gevolg van een omgevingsvergunning die aan de eiser was verleend voor de bouw van twee woningen. De eiser was van mening dat de tegemoetkoming te laag was en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het normale maatschappelijke risico op 3,5% moet worden gesteld, in plaats van de eerder toegepaste 3%. Dit leidde tot een herberekening van de tegemoetkoming in planschade, die nu op € 1.300,- is vastgesteld, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het griffierecht van € 178,- aan de eiser moet vergoeden en dat de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 2.600,- door het college moeten worden vergoed. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de verschijningsvorm van de woningen niet relevant is voor de vraag of deze passen binnen de ruimtelijke structuur, en dat de planologische ontwikkeling als normaal maatschappelijk moet worden beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/3082
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser (gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ),enhet college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder (gemachtigde: mr. P.J.J. Lenders).Als derde-partij neemt aan het geding deel [naam derdepartij] , uit [plaats 2] (gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een tegemoetkoming aan planschade toegekend (onder meer) als gevolg van de aan eiser verleende omgevingsvergunning.
Bij besluit van 9 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar van eiser alsnog gegrond en herroept het primaire besluit, voor zover dat ziet op de tegemoetkoming in planschade als gevolg van de omgevingsvergunning, wat betreft het percentage van het normale maatschappelijke risico en dus wat betreft de hoogte van de toe te kennen tegemoetkoming in planschade;
  • bepaalt het normale maatschappelijke risico op 3,5% en bepaalt dat het bedrag van tegemoetkoming in planschade als gevolg daarvan € 1.300,- bedraagt (te vermeerderen met wettelijke rente);
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.600,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering, welke motivering zoals in de mondelinge uitspraak al is aangekondigd, in dit proces-verbaal verder is uitgewerkt en voorzien is van een inleiding.

Waar gaat deze zaak over?

2. Op 8 mei 2017 heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van twee woningen aan de [adres 1] in [plaats 3] [1] , waarbij is afgeweken van het geldende bestemmingsplan ‘Herten’. [2] Deze omgevingsvergunning is op 29 juni 2017 in werking getreden. Verweerder en eiser hebben een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten op grond waarvan eiser aan verweerder de door verweerder toe te kennen planschadetegemoetkomingen als gevolg van deze omgevingsvergunning vergoedt. [3]
3. De derde-partij woont aan de [adres 2] in [plaats 4] , schuin tegenover voornoemd perceel aan de [adres 1] . Op 4 oktober 2019 heeft de derde-partij een verzoek ingediend om tegemoetkoming in planschade [4] , als gevolg van de hiervoor genoemde omgevingsvergunning en het op 19 december 2013 vastgestelde bestemmingsplan “De Rosslag”. Met dit bestemmingsplan is de bouw van 68 woningen mogelijk gemaakt, aan de andere zijde schuin tegenover het perceel van de derde-partij.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan de derde-partij op basis van een advies van Tog Nederland Zuid B.V. (hierna: Tog) van 3 maart 2020 een bedrag van € 2.400,- toegekend als tegemoetkoming in planschade als gevolg van de omgevingsvergunning. Tevens heeft verweerder bij het primaire besluit aan de derde-partij een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 2.000,- als gevolg van het bestemmingsplan “De Rosslag”. De planschade als gevolg van dit bestemmingsplan is niet in geschil. Tog is wat betreft de beoordeling van planschade als gevolg van de omgevingsvergunning uitgegaan van een waarde van eisers woning (en wat daarbij hoort) van € 220.000,- direct voor de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning. De waardevermindering als gevolg van de omgevingsvergunning bedraagt volgens Tog € 9.000,-, omdat de waarde van de woning c.a. na inwerkingtreding van de omgevingsvergunning € 211.000,- bedraagt. Uitgaande van een normaal maatschappelijk risico van 3% van € 220.000,- (= € 6.600,-) resteert een bedrag van € 2.400,- aan te vergoeden planschade.
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, voor zover dit ziet op zijn omgevingsvergunning, omdat hij vindt dat een lager bedrag aan tegemoetkoming in planschade moet worden toegekend als gevolg van de omgevingsvergunning. Eisers bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
6. Eiser voert in beroep het volgende aan.
6.1.
Gezien de afstand van 17 respectievelijk 34 meter tussen de nieuwe woningen en de woning van de derde-partij en gezien de ligging van diens woning grotendeels ingesloten door bestaande bebouwing, is er geen uitzichtschade. Door deze onderlinge afstand en de oriëntatie van de nieuwe woningen kan er evenmin een relevante aantasting van privacy zijn. Omdat het voorheen geldende bestemmingsplan ook ‘wonen’ toestond (zonder bouwmogelijkheden) kan de verkeersintensiteit nooit toenemen. Dat geldt ook voor overlast. Omdat de woning van de derde-partij al is ingesloten door andere woningen, kan ook van situeringsschade geen sprake zijn.
6.2.
De inschatting en weging van de taxateur van Tog van de voornoemde schade-componenten (als middelzware schade) is subjectief en dus onjuist.
6.3.
Het schadepercentage als gevolg van de omgevingsvergunning (twee woningen op 17 respectievelijk 34 meter afstand aan de voorzijde) bedraagt 4,1%, terwijl dat percentage als gevolg van het bestemmingsplan (68 woningen op 9 meter afstand aan de achterzijde) slechts 3% bedraagt. Gelet op de nauwe verwevenheid tussen deze beide planologische maatregelen, kunnen deze met elkaar worden vergeleken. De planschade die het bestemmingsplan veroorzaakt, moet groter zijn dan de planschade die de omgevingsvergunning veroorzaakt. Het gaat in het laatste geval immers om meer woningen op kortere afstand.
6.4.
Het normale maatschappelijke risico had niet op 3% maar op 5% moeten worden gesteld omdat de woningen op een inbreidingslocatie liggen en beleidsmatig in de lijn der verwachtingen lagen.
Uitgangspunten voor beoordeling
7. Voor het juridische kader verwijst de rechtbank naar de overzichtsuitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over planschade [5] en over het normale maatschappelijke risico. [6] Hieronder worden enkele voor deze zaak relevante onderdelen uit deze uitspraken weergegeven, toegespitst op deze zaak.
7.1.
Niet in geschil is dat Tog is aan te merken als een onafhankelijke en onpartijdige deskundige. Dat betekent dat verweerder in beginsel van het advies van Tog mag uitgaan, als daarin op objectieve wijze verslag is gedaan van het verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn. Dat geldt niet als concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies naar voren zijn gebracht. Het feit dat bij een taxatie de kennis, ervaring en intuïtie van de deskundige een rol spelen, maakt dat de rechtbank slechts kan toetsen of verweerder zich bij de besluitvorming in redelijkheid op het advies van die deskundige heeft kunnen baseren.
7.2.
De vaststelling van de omvang van het normale maatschappelijke risico is in de eerste plaats aan het bestuursorgaan, dat daarbij beoordelingsruimte toekomt. Verweerder moet deze vaststelling voldoende motiveren. Indien de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, toetst de rechtbank deze motivering en kan hij, indien de gegeven motivering niet volstaat, in het kader van de definitieve beslechting van het geschil de omvang van het normale maatschappelijke risico zelf vaststellen.
7.3.
Voor het antwoord op de vraag of schade binnen het normale maatschappelijke risico valt, is onder meer van belang of de desbetreffende planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd, waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen. Bij de beantwoording van de vraag of de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, komt in ieder geval betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past.
7.4.
Bij waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een normale maatschappelijke ontwikkeling, zoals woningbouw op een inbreidingslocatie in een woonkern, waarbij die woningbouw in de lijn der verwachtingen lag, is een waardevermindering tot vijf procent van de waarde van de onroerende zaak, in verhouding tot de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade, substantieel, maar niet zodanig zwaar dat deze schade niet voor rekening van de aanvrager kan worden gelaten. Dit betekent dat een waardevermindering tot vijf procent van de waarde van de onroerende zaak in deze categorie gevallen in beginsel tot het normale maatschappelijke risico van de aanvrager behoort.
7.5.
In de overzichtsuitspraak over het normale maatschappelijke risico heeft de Afdeling voor het bepalen voor de hoogte van de drempel vanwege het normale maatschappelijke risico de volgende handvatten gegeven. Indien de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past, mag het bestuursorgaan een drempel van 5 procent van de waarde van de onroerende zaak toepassen. Indien aan één van beide indicatoren maar voor een deel wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 4 procent in beginsel aangewezen. Indien aan één van beide indicatoren in zijn geheel niet wordt voldaan of indien aan beide indicatoren deels wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 3 procent in beginsel aangewezen. Indien slechts aan één van beide indicatoren voor een deel wordt voldaan, of indien aan beide indicatoren in het geheel niet wordt voldaan, is in beginsel het toepassen van het minimumforfait van 2 procent aangewezen.
Planvergelijking
8. Eiser stelt dat de planschade die het bestemmingsplan veroorzaakt, groter moet zijn dan de planschade die de omgevingsvergunning veroorzaakt omdat het bestemmingsplan meer woningen op kortere afstand mogelijk maakt. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
8.1.
Eisers stelling miskent dat niet een feitelijke, maar een planologische vergelijking moet worden gemaakt, waarbij relevant is wat voorheen reeds planologisch toegestaan was (reële maximale invulling). Op de locatie van de 68 woningen gold voorheen onder meer de bestemming “Recreatieve doeleinden intensief” (waar onder meer evenementen waren toegestaan en recreatiewoningen), [7] terwijl op de locatie van de omgevingsvergunning een woonbestemming gold (en nog steeds geldt) waar de bouw van één woning was toegestaan. [8] Dit betekent dat sprake is van sterk uiteenlopende planologische vergelijkingen, waarbij conclusies over de uitkomst van de ene vergelijking niet zonder meer ook hebben te gelden voor de andere vergelijking. De enkele stelling dat het schadepercentage dat volgt uit de ene vergelijking niet hoger kan zijn dan die uit de andere vergelijking omdat sprake is van een ander aantal woningen, is gelet op het voorgaande onvoldoende. Bovendien betekent een groter aantal woningen niet per definitie een hogere planschade, omdat dit ook afhangt van de situering van de woningen en de onderlinge afstanden. Terzijde merkt de rechtbank in dit verband op dat de stelling van eiser dat zijn woningen op afstanden van 17 en 34 meter liggen, terwijl de 68 woningen op 9 meter afstand liggen, een vertekend beeld geeft. Het voor wonen bestemde perceel van de van deze 68 woningen dichtstbij gelegen woning ligt weliswaar op een afstand van circa 12 meter van het perceel van de derde-partij, maar de overige woningen liggen op (veel) grotere afstanden. Diezelfde afstand gemeten tussen de percelen van de derde-partij en het perceel waarop de omgevingsvergunning ziet, bedraagt circa 7 meter.
8.2.
In het advies van Tog staat dat geen sprake is van een wijziging van het toegestane gebruik omdat de percelen voorheen ook voor woondoeleinden konden worden gebruikt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat, gelet op dit onderdeel van het advies van Tog, er dus in die zin geen sprake is van een planologisch nadelige wijziging. Dat in enge zin zowel in de oude als in de nieuwe situatie sprake is van een gebruik voor wonen, betekent immers niet dat geen sprake is van intensivering van gebruik en van (gebruik van de grond voor) nieuwe bebouwing. In de nieuwe situatie zijn drie woningen toegestaan waar voorheen slechts één woning was toegestaan. Tog stelt dit ook met zoveel woorden in het advies (“
de planologische wijziging leidt tot intensivering van het gebruik en een verruiming van de bouwmogelijkheden”).
De schadefactoren (uitzicht, privacy, verkeer, overlast, situering) en weging daarvan
9. Eiser is het niet eens met de door Tog genoemde schadefactoren, waarbij volgens eiser sprake is van een subjectieve beoordeling, en met de conclusie dat deze factoren samen leiden tot middelzware planschade (in dit geval 4,1% van de waarde van de woning c.a.). De rechtbank overweegt hierover als volgt.
9.1.
In hetgeen eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder het oordeel van de deskundige niet mocht volgen. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen hiervoor onder 7.1 is overwogen. Dat Tog een subjectieve beoordeling heeft gemaakt, volgt de rechtbank niet. In het advies is Tog gemotiveerd ingegaan op de verschillende schadefactoren in relatie tot de woning van de derde-partij. Hoewel elke schadefactor op zich als (zeer) licht wordt beoordeeld, maken de factoren samen een schadepercentage van 4,1 niet onbegrijpelijk. Ter controle van de inschatting van de taxateur geldt dat bij een of twee schadefactoren uitgegaan kan worden van lichte schade (0 tot 3%), bij meer dan twee schadefactoren (of een ingrijpende schadefactor) van middelzware schade (3 tot 7%) en bij meer ingrijpende of een zeer ingrijpende schadefactor van zware schade (meer dan 7%). Ook in dit licht is de waardering van de taxateur niet onbegrijpelijk.
Het normale maatschappelijke risico
10. Naar aanleiding van eisers beroepsgronden oordeelt de rechtbank dat het normaal maatschappelijke risico op een te laag percentage is gesteld. De rechtbank acht een percentage van 3,5% in plaats van 3% aangewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
10.1.
Tog gaat er in het advies vanuit dat de omgevingsvergunning niet ziet op een inbreidingslocatie, maar op een locatie aan de rand van een bestaand woongebied. De rechtbank vindt deze conclusie niet zonder meer begrijpelijk, nu de locatie in het bestemmingsplan reeds is bestemd als woongebied en ingeklemd ligt tussen de bestaande bebouwing en de haven. De rechtbank wijst in dit verband op de ook ter zitting digitaal getoonde uitsnede van het bestemmingsplan op www.ruimtelijkeplannen.nl, die als bijlage bij deze uitspraak is gevoegd. De “speld” geeft daarop de locatie van de omgevingsvergunning aan. Hoewel dit geen zuivere inbreidingslocatie (“midden in de kern”) betreft, [9] kan dit naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden gezien als uitbreiding van de kern (richting bijvoorbeeld het buitengebied of gronden die voorheen niet tot de kern behoorden). Hierbij kent de rechtbank ook groot gewicht toe aan de bestemming ‘Woongebied’ die reeds op deze gronden rust en die voor het grootste deel van de kern Herten geldt en daarmee de begrenzing van het bestaande woongebied weerspiegelt.
10.2.
Tog stelt in het advies dat de twee woningen op deze locatie in algemene zin kunnen worden bestempeld als een normale maatschappelijke ontwikkeling. Het gebruik als woonperceel ziet Tog niet als afwijkend in relatie tot de omgeving. Dat geldt ook voor de nieuwe bouwmogelijkheden die de omgevingsvergunning geeft. Daarover staat in het advies: “
Betreffende de bouwmogelijkheden dient opgemerkt te worden dat de bebouwing (…) qua aard en omvang niet direct afwijkend is van de heersende omgevingskarakteristiek. Immers, in de directe nabijheid (…) bevinden zich eveneens overwegend grondgebonden woningen. Wel dient hierbij in ogenschouw te worden genomen dat het nieuwe planologische regime (…) voorziet in (…) woningen met een platte dakafwerking, waar omliggende woningen hoofdzakelijk zijn voorzien van een kap. Gelet op het vorenstaande is de planologische ontwikkeling overwegend, doch niet volledig, in overeenstemming met de ruimtelijke structuur.
De rechtbank leidt hieruit af dat Tog twee woningen op deze locatie vindt passen binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving, zij het dat Tog hierbij gewicht toekent aan het feit dat de woningen wat betreft verschijningsvorm (dakafwerking) afwijken van de omgeving. Het gewicht dat Tog hieraan in deze zaak toekent, volgt de rechtbank niet. Voor het normale maatschappelijke risico is naar het oordeel van de rechtbank op dit onderdeel slechts relevant of de ontwikkeling naar aard en omvang (twee grondgebonden woningen in twee bouwlagen) past binnen de ruimtelijke structuur. De verschijningsvorm (met of zonder kap) is in dit verband niet van belang, nu dat voor de schade die de woningen veroorzaken niet relevant is. Integendeel: woningen met kap zouden in beginsel meer schade kunnen veroorzaken (uitzicht, privacy) dan woningen zonder kap, terwijl uit het advies van Tog kan worden afgeleid dat Tog woningen met kap wel volledig in de ruimtelijke structuur zou vinden passen en dan, gelet op dit aspect, dus op een hoger percentage van het normale maatschappelijke risico zou uitkomen. De schade wordt in dit geval veroorzaakt door het feit dat hier woningen mogelijk worden gemaakt en juist dat acht Tog, zo leest de rechtbank het deskundigenadvies, wel passend binnen de ruimtelijke structuur. De afwerking met plat dak, in afwijking van de verschijningsvorm van de woningen in de omgeving, beperkt eerder de schade dan dat deze de schade vergroot en de conclusie dat de platte afwerking relevant is voor het normale maatschappelijke risico (omdat deze afwijkt van de ruimtelijke structuur) is daarom niet zonder meer begrijpelijk. Het gewicht dat dit kennelijk voor Tog in de schaal heeft gelegd, haalt de rechtbank daarom weer uit die schaal.
10.3.
Blijkens het advies van Tog is niet gebleken van gemeentelijke beleidsstukken aan de hand waarvan de planologische wijziging in de lijn der verwachtingen lag. Dit onderdeel van het advies heeft eiser niet gemotiveerd bestreden (anders dan de ter zitting besproken bestemming ‘Woongebied’ dat ook voor deze percelen geldt).
10.4.
Op basis van het voorgaande komt de rechtbank op een beperkte verhoging van het percentage van het normale maatschappelijke risico: van 3% uit het advies van Tog naar 3,5%. De rechtbank baseert dit op het oordeel dat de locatie de kenmerken heeft van een inbreidingslocatie en op de uit het advies van Tog volgende conclusie dat twee woningen op deze plek passen binnen de ruimtelijke structuur. Dit laatste leidt (gelet op hetgeen onder 10.3 is geconcludeerd) weliswaar tot het percentage van 3% dat uit de onder 7.5 genoemde handvatten volgt, maar in combinatie met hetgeen onder 10.2 is geconcludeerd (semi-inbreiding) leidt dit tot een verhoging van die 3%.
Conclusie
11. De beroepsgrond gericht tegen het toegepaste percentage van het normale maatschappelijke risico slaagt in zoverre dat de rechtbank met eiser van oordeel is dat dit percentage te laag is vastgesteld. De overige beroepsgronden slagen niet, maar het beroep is dus wel gegrond.
12. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en voorziet zelf in de zaak door het normale maatschappelijke risico vast te stellen op 3,5%. Dit betekent dat het bedrag aan tegemoetkoming in planschade als gevolg van de omgevingsvergunning bedraagt: € 9.000,- min (3,5% van € 220.000,- =) € 7.700,- = € 1.300,- (te vermeerderen met wettelijke rente). Dit betekent dat de derde-partij een lager bedrag aan tegemoetkoming in zijn planschade van verweerder krijgt en dat eiser dus ook een lager bedrag aan verweerder hoeft te betalen.
13.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting in bezwaar met een waarde per punt van € 541,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.600,-. Dit betreft forfaitaire bedragen omdat het wettelijke systeem voor deze kosten niet uitgaat van de werkelijke, door eisers gemachtigde opgegeven kosten. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
15. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2022 door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier.
rechter
de griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 20 april 2022

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: uitsnede bestemmingsplan (www.ruimtelijkeplannen.nl)

Voetnoten

1.Kadastraal [kadasternummer] , inmiddels voorzien van huisnummers [adres 3] en [adres 4] .
2.De omgevingsvergunning is verleend op basis van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, en artikel 2.12, eerste lid, onder a onder 3o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3.Zie daarover artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
4.Op grond van artikel 6.1 van de Wro.
5.Uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582.
6.Uitspraak van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2402.
7.Bestemmingsplan “Buitengebied en Maasplassen”, vastgesteld op 28 juni 2007.
8.Bestemmingsplan “Herten”, vastgesteld op 25 september 2014.
9.Waarvoor in beginsel een normaal maatschappelijk risico van 5% geldt.