ECLI:NL:RBLIM:2022:3036

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
C/03/278028 / HA ZA 20-265
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens falend toezicht door gemeente Beek

In deze zaak vorderen eisers, [eisers], schadevergoeding van de gemeente Beek wegens onrechtmatige daad. De eisers hebben in 2015 een woning gekocht, maar ontdekten tijdens verbouwingen dat er constructieve gebreken waren. Ze stelden de gemeente aansprakelijk voor falend toezicht en gebrekkige handhaving van bouwvergunningen. De gemeente Beek betwist de aansprakelijkheid en stelt dat de vordering is verjaard. De rechtbank oordeelt dat de vordering tot schadevergoeding is verjaard op grond van artikel 3:310 lid 1 BW, omdat de laatste gebeurtenis waarop de vordering is gebaseerd meer dan 20 jaar geleden heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 13 april 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/278028 / HA ZA 20-265
Vonnis van 13 april 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. W.G.M.M. van Montfort te Heerlen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BEEK,
zetelend te Beek,
gedaagde,
advocaat mr. X.P.C. Wynands te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eisers] en de gemeente Beek genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 14
  • de conclusie van antwoord en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 8
  • het proces verbaal van de mondelinge behandeling van 24 februari 2022 en de spreekaantekeningen die partijen bij die gelegenheid hebben overgelegd.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] hebben op 22 juni 2015 van de erven [erflater] de (dubbele ) woning met bijgebouwen, ondergrond en tuin aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats] , kadastraal [kadasternummer 1] en [kadasternummer 2] , respectievelijk groot 29 are, 25 centiare en 9 are, 80 centiare gekocht. Deze woning is op 13 augustus 2015 aan hen geleverd tegen betaling van een koopprijs van € 180.000,-.
2.2.
Door de gemeente Beek zijn in de jaren 1926, 1967, 1968, 1969 en 1982 bouwvergunningen afgegeven ten behoeve van respectievelijk de bouw van de woning en de verschillende verbouwingen die daarna zijn gevolgd.
2.3.
[eisers] hebben de woning na aankoop gestript. Tijdens deze werkzaamheden is geconstateerd dat er een dragende muur ontbreekt. Naar aanleiding daarvan hebben zij een onderzoek laten verrichten door [deskundige] , die bij rapport d.d. 12 oktober 2015 verslag heeft gedaan van zijn bevindingen. Het rapport is bij brief van 20 november 2015 verstrekt aan [erven] en daarbij is verzocht aansprakelijkheid te erkennen in verband met de door [deskundige] geconstateerde constructieve gebreken. [erven] hebben de aansprakelijkheid ten aanzien van de bouwtechnische gebreken van de hand gewezen.
2.4.
[eisers] hebben vervolgens nog een rapport laten uitbrengen door [naam bv] . [erven] zijn op grond van de bij rapport van 29 februari 2016 door [naam bv] geconstateerde gebreken nogmaals aansprakelijk gesteld, maar bij brief van 17 maart 2016 hebben zij laten weten dat deze aansprakelijkheid door hen niet wordt erkend.
2.5.
[eisers] hebben vervolgens een procedure tegen [erven] gevoerd bij de kantonrechter onder het nummer 5680119 CV EXPL 17-952. De kantonrechter heeft bij vonnis van 24 mei 2017 het beroep van [erven] op de in de koopovereenkomst opgenomen ouderdoms-/vrijwaringsclausule gehonoreerd en is op grond daarvan tot het oordeel gekomen dat het beroep van [eisers] op non-conformiteit dan wel dwaling niet slaagt. De vorderingen van [eisers] zijn afgewezen.
2.6.
Bij brief van 6 december 2018 heeft de gemeente Beek [eisers] aangeschreven met de mededeling dat zij voornemens is een last onder dwangsom op te leggen, onder meer omdat [eisers] niet hebben voldaan aan het eerdere verzoek van de gemeente Beek om een omgevingsvergunning aan te vragen voor bepaalde geconstateerde wijzigingen die zonder de benodigde vergunning door [eisers] in de bouw zijn aangebracht. De gemeente Beek ziet geen aanleiding om te voldoen aan het verzoek van [eisers] om haar besluit te heroverwegen. [eisers] dienen daarom het pand in de oorspronkelijk vergunde toestand terug te brengen. Vervolgens hebben [eisers] een conceptaanvraag ingediend. De gemeente Beek heeft daarop een principebesluit genomen op 15 mei 2020 waarin, aldus de gemeente Beek, een positieve grondhouding is aangenomen, op voorwaarde dat dan een formele aanvraag wordt ingediend. Deze formele aanvraag is nog niet gedaan.
2.7.
[eisers] hebben bij brieven van 18 maart en 17 april 2019 de gemeente Beek aansprakelijk gesteld voor falend toezicht tijdens de bouw en de verschillende verbouwingen van de woning. De gemeente Beek heeft de aansprakelijkheid afgewezen bij brief van 23 mei 2019.
2.8.
De woning is tot op heden niet bewoonbaar.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de gemeente Beek onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers] , nu er geen toezicht is uitgevoerd na de gereedmeldingen van de bouw van de litigieuze woning en de verbouwingen aan deze woning refererend aan de genoemde en verleende bouwvergunningen;
beslist dat de gemeente Beek als gevolg van het onrechtmatig handelen zoals in sub 1 van het petitum is omschreven wordt veroordeeld op grond van onrechtmatige daad tot vergoeding van de hierdoor aan de zijde van [eisers] geleden schade, voorlopig begroot op € 279.994,-, althans een bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, althans op te maken bij staat en te vereffenen volgen de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf datum verzuim tot aan de dag der algehele voldoening,
kosten rechtens.
3.2.
Daartoe stellen [eisers] dat de vergunde staat van de verschillende vergunningen die door de gemeente Beek zijn verleend nooit is bereikt als gevolg van falend toezicht van of gebrekkige handhaving door de gemeente Beek. De gemeente Beek is gelet op artikel 100 Woningwet verplicht deugdelijk toezicht te houden op bouwprojecten binnen haar gemeente. De gemeente Beek heeft door haar nalatigheid een onrechtmatige daad gepleegd die aan haar is toe te rekenen, aldus [eisers] . De belangen van [eisers] zijn op grove wijze geschonden; de woning wijkt op bijna alle punten af van de verstrekte vergunningen. [naam bv] heeft vastgesteld dat gezien de aard en de omvang alsmede het aantal van de geconstateerde gebreken normaal gebruik van deze woning op dit moment niet mogelijk is. Buiten dat diverse constructieve elementen niet voldoen aan eisen van goed en deugdelijk werk voldoet de woning niet aan de geldende wet- en regelgeving.
Hier was ingrijpen geboden vanwege het gevaar en de veiligheid. De woning is eigenlijk onbewoonbaar. De gebreken zouden zich niet hebben voorgedaan als volgens de instructienorm was gehandeld. Bij controle, die binnen twee weken na gereedmelding hoort plaats te vinden, zouden de afwijkingen zijn vastgesteld. De bouwkundige gebreken zijn zeer goed zichtbaar en de omvang van de schade is enorm. Daarom achten [eisers] de gemeente Beek aansprakelijk voor de hieruit voortvloeiende schade. Zij verzoeken de rechtbank het beroep op beleidsvrijheid van de gemeente Beek terzijde te stellen.
De schade bestaat uit de kosten die [eisers] moeten maken om de woningen in de vergunde staat te brengen.
3.3.
De gemeente Beek voert verweer. Zij stelt zich primair op het standpunt dat de vorderingen van [eisers] verjaard zijn. Subsidiair betwist zij dat zij aansprakelijk is voor de door [eisers] gestelde schade.
3.4.
De standpunten van partijen zullen hierna, voor zover zij relevant worden geacht, nader worden besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Thans staat allereerst het primaire beroep van de gemeente Beek op verjaring van de vordering tot schadevergoeding ter beoordeling.
4.2.
In artikel 3:310 lid 1 BW is als volgt bepaald:
Een rechtsvordering tot vergoeding van schade of tot betaling van een bedongen boete verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade of de opeisbaarheid van de boete als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt of de boete opeisbaar is geworden.
4.3.
De gemeente Beek stelt dat op grond van artikel 3:310 lid 1 BW de vordering is verjaard. De laatste gebeurtenis waar de vordering van [eisers] op is gebaseerd is de vergunning van 1982, in het bijzonder het bouwen in afwijking van die vergunning, meer dan 20 jaar geleden.
4.4.
[eisers] betwisten deze stelling. Daartoe voeren zij aan dat een vordering tot vergoeding van schade (de rechtbank begrijpt: de verjaringstermijn van die vordering) ingevolge artikel 3:310 lid 1 BW aanvangt wanneer een eiser bekend is met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon. De termijn begint aldus pas te lopen op het moment dat een eiser in staat is om daadwerkelijk een vordering in te stellen. Wat betreft de termijn van 20 jaar heeft de Hoge Raad bepaald dat wanneer sprake is van voortdurend onrechtmatig handelen, de termijn aanvangt op de dag dat de onrechtmatigheid ophoudt. Het onrechtmatig handelen kan voortduren, zoals hier iedere dag weer. Hierdoor begint keer op keer de verjaringstermijn van 5 jaar te lopen, aldus [eisers] Niet het niet bouwen volgens de vergunning is hier de schadeoorzaak, maar het bewust niet handhaven, zo stellen [eisers] Vanaf maximaal 2 weken na gereedmelding had de gemeente Beek handhavend moeten optreden. Dit is jaar na jaar niet gebeurd. De gebreken die zichtbaar zijn, gebreken die de de gemeente Beek in één oogopslag waar had kunnen nemen, hadden voor een gediplomeerd bouwkundig ambtenaar van de gemeente Beek reden moeten geven om beter te gaan kijken en minstens handhavend op te treden. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijzen [eisers] naar het arrest van de Hoge Raad van 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:677.
4.5.
De rechtbank volgt [eisers] niet in dit standpunt. Onder de in artikel 3:310 lid 1 BW genoemde
gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaaktdient in dit geval te worden verstaan de uitvoering van de bouwwerkzaamheden in strijd met de bouwvergunning, verleend in 1982
.Na de gereedmelding van die verbouwing moet binnen twee weken daarna een inspectie plaatsvinden. Dit is een eenmalige gebeurtenis. Uiterlijk op dat moment is de verjaringstermijn derhalve beginnen te lopen. De rechtbank is van oordeel dat de stelling van [eisers] dat het onrechtmatig handelen is gelegen in het niet handhaven en de termijn doorloopt zolang niet wordt gehandhaafd dan ook niet slaagt. De jurisprudentie waarop [eisers] zich beroepen ziet op een andere situatie, namelijk het na een onjuiste implementatie van een richtlijn niet alsnog juist implementeren daarvan. De Hoge Raad oordeelt dat aangenomen moet worden dat, zolang geen juiste implementatie plaatsvindt, dit iedere dag een zelfstandige onrechtmatige daad van de Staat oplevert, hetgeen meebrengt dat daarop gegronde vorderingen afzonderlijk verjaren. Het gaat hier dus om een onrechtmatige handeling die in stand wordt gehouden. Ditzelfde geldt bijvoorbeeld ook voor gevallen waarin de overheid door het niet onderhouden van haar eigendom een schadeveroorzakende situatie in stand heeft gehouden. Het beweerdelijk voortzetten van niet handhavend optreden kan daar naar het oordeel van de rechtbank niet onder worden gerekend.
4.6.
Daar de betreffende verbouwingen allemaal meer dan 20 jaar geleden hebben plaatsgevonden, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering tot schadevergoeding is verjaard, zodat zij zal worden afgewezen.
4.7.
Het oordeel dat de vordering tot schadevergoeding niet kan worden toegewezen, betekent niet noodzakelijk dat [eisers] geen belang hebben bij een verklaring voor recht dat de gemeente Beek onrechtmatig heeft gehandeld. Echter, nu de vordering is verjaard en [eisers] niet voor het voetlicht hebben gebracht welk belang zij in dat geval nog hebben bij de gevorderde verklaring voor recht, zal ook dat deel van de vordering worden afgewezen.
4.8.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente Beek worden begroot op:
- griffierecht 4.131,00
- kosten advocaat
4.804,00(2,0 punten × tarief € 2.402,00)
Totaal € 8.935,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente Beek tot op heden begroot op € 8.935,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2022. [1]

Voetnoten

1.type: EvdS