Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[eiser sub 1] ,
[eiseres sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 14
- de conclusie van antwoord en de daarbij overgelegde producties 1 tot en met 8
- het proces verbaal van de mondelinge behandeling van 24 februari 2022 en de spreekaantekeningen die partijen bij die gelegenheid hebben overgelegd.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaaktdient in dit geval te worden verstaan de uitvoering van de bouwwerkzaamheden in strijd met de bouwvergunning, verleend in 1982
.Na de gereedmelding van die verbouwing moet binnen twee weken daarna een inspectie plaatsvinden. Dit is een eenmalige gebeurtenis. Uiterlijk op dat moment is de verjaringstermijn derhalve beginnen te lopen. De rechtbank is van oordeel dat de stelling van [eisers] dat het onrechtmatig handelen is gelegen in het niet handhaven en de termijn doorloopt zolang niet wordt gehandhaafd dan ook niet slaagt. De jurisprudentie waarop [eisers] zich beroepen ziet op een andere situatie, namelijk het na een onjuiste implementatie van een richtlijn niet alsnog juist implementeren daarvan. De Hoge Raad oordeelt dat aangenomen moet worden dat, zolang geen juiste implementatie plaatsvindt, dit iedere dag een zelfstandige onrechtmatige daad van de Staat oplevert, hetgeen meebrengt dat daarop gegronde vorderingen afzonderlijk verjaren. Het gaat hier dus om een onrechtmatige handeling die in stand wordt gehouden. Ditzelfde geldt bijvoorbeeld ook voor gevallen waarin de overheid door het niet onderhouden van haar eigendom een schadeveroorzakende situatie in stand heeft gehouden. Het beweerdelijk voortzetten van niet handhavend optreden kan daar naar het oordeel van de rechtbank niet onder worden gerekend.
4.804,00(2,0 punten × tarief € 2.402,00)