ECLI:NL:RBLIM:2022:3002

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
ROE 22/429
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen verplichting tot aanpassing kleur daken agrarische stallen

Op 19 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar maakte tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren. Dit besluit verplichtte verzoeker om de daken van zijn agrarische stallen, die momenteel wit zijn, binnen vier weken in een antracietgrijze kleur te verven, onder dreiging van een dwangsom van € 10.000,-. Verweerder baseerde deze verplichting op het advies van de omgevingscommissie, die oordeelde dat de witte daken in strijd zijn met de welstandscriteria. Verzoeker betwistte dit standpunt en voerde aan dat de huidige kleur van de daken niet in strijd is met de welstandseisen, en dat er bovendien een groot belang is om de daken voorlopig niet te hoeven aanpassen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende twijfels bestonden over de zorgvuldigheid van het advies van de omgevingscommissie. De rechter stelde vast dat verzoeker aannemelijk had gemaakt dat de daken al vijf jaar wit zijn zonder dat verweerder daartegen had opgetreden. Dit gaf aanleiding om te twijfelen aan de noodzaak van de onmiddellijke aanpassing van de daken. De voorzieningenrechter schorste het besluit tot zes weken na de beslissing op het bezwaar, zodat er tijd was voor een zorgvuldige heroverweging van de situatie door verweerder. Tevens werd verweerder opgedragen het griffierecht aan verzoeker te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22 / 429

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 april 2022 in de zaak tussen

[Naam 1] , wonend te [plaatsnaam] , verzoeker,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2022 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker verplicht binnen vier weken de daken van de stallen op de percelen [straatnaam] [huisnr *] en [straatnaam] [huisnr **] uit te voeren of te verven in een antracietgrijze kleur en (tegelijkertijd) hem een last onder dwangsom van € 10.000,- opgelegd om die verplichting na te leven.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft voorts de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2022, verzoeker en verweerder, vertegenwoordigd door [naam 2] , werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb geformuleerde formele vereisten is voldaan. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en deze rechtbank kan bevoegd worden om van de hoofdzaak kennis te nemen. Gelet op de aan verzoeker gegeven begunstigingstermijn – door verweerder in het verweerschrift nader bepaald op één week na deze uitspraak – is voorts ook de onverwijlde spoed genoegzaam aangetoond.
3. De beoordeling van een verzoek om een voorlopige voorziening vergt, als het spoedeisend belang niet (geheel) ontbreekt, in de regel een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit en, voor zover aangewezen, een afweging van de betrokken belangen. Voor zover de daartoe in deze zaak uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in de (eventuele) hoofdzaak.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Verweerders besluitvorming en de aanleiding daartoe
5. Bij een op 13 oktober 2021, naar aanleiding van klachten van omwonenden gehouden controle op de percelen [straatnaam] [huisnr *] en [huisnr **] te [plaatsnaam 2] heeft een toezichthouder van verweerders gemeente geconstateerd dat op deze percelen op een aantal bouwwerken (stallen) witte daken waren aangebracht. Deze bevindingen zijn ter toetsing voorgelegd aan de Omgevingscommissie MER (hierna: de commissie).
6. Op 26 oktober 2021 heeft de commissie ten aanzien van het perceel [straatnaam] [huisnr **] geoordeeld dat de witte industriële dakbedekking op dat perceel “in deze woningenomgeving niet aanvaardbaar is en als exces kan worden aangemerkt”. De commissie heeft geadviseerd de dakplaten in antracietgrijze kleur uit te voeren of te verven.
7. Bij brief van 10 januari 2022 heeft verweerder aan verzoeker zijn voornemen kenbaar gemaakt om hem op grond van artikel 13a van de Woningwet te verplichten binnen vier weken de witte daken in een antracietgrijze kleur uit te voeren of te verven en daarnaast hem op grond van artikel 15 van de Woningwet een last onder dwangsom op te leggen, gericht op naleving van deze verplichting.
8. Op 24 januari 2022 heeft verzoeker per e-mail zijn zienswijze ten aanzien van het voornemen aan verweerders gemeente toegezonden.
9. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overeenkomstig het voornemen besloten. Volgens verweerder zijn de witte dakbedekkingen in ernstige mate in strijd met artikel 12 van de Woningwet. Verweerder verwijst hiervoor naar het welstandsadvies van de commissie van 26 oktober 2021. Bij het verweerschrift heeft verweerder tevens verwezen naar een (gelijkluidend) welstandsadvies van de commissie van 22 februari 2022 inzake de stal met wit dak op het perceel [straatnaam] [huisnr *] .
10. Verzoeker kan zich niet verenigen met de opgelegde verplichting en last en heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen tot het moment dat in hoogste instantie is geoordeeld over de rechtmatigheid van dat besluit.
Relevant wettelijk kader en gemeentelijk beleid
11. Op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, voor zover hier van belang, mag het uiterlijk van een bestaand bouwwerk niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel b.
Op grond van artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het bevoegd gezag toepast bij de beoordeling of het uiterlijk van een bestaand bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Op grond van artikel 13a van de Woningwet, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag, indien niet wordt voldaan aan artikel 12, eerste lid, degene die als eigenaar van een bouwwerk dan wel uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen daaraan, verplichten tot het binnen een door hem te bepalen termijn treffen van zodanige door hem daarbij aan te geven voorzieningen, dat nadien wordt voldaan aan artikel 12, eerste lid.
Op grond van artikel 15 , eerste lid, van de Woningwet kan het bevoegd gezag gelijktijdig met een besluit als bedoeld in artikel 12d, 13, 13a of 13b, tweede lid, besluiten tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom, gericht op naleving van het eerstgenoemde besluit. In dat geval worden beide besluiten gelijktijdig bekendgemaakt.
Op grond van artikel 15 , tweede lid, van de Woningwet maakt, indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, het besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom, wat betreft de mogelijkheid van bezwaar en beroep, deel uit van het in artikel 12d, 13, 13a of 13b, tweede lid, bedoelde besluit.
12. In de Welstandsnota Echt-Susteren 2022 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
Op grond van artikel 13a van de Woningwet kan het college van burgemeester en wethouders de eigenaar van een bouwwerk dat “in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand” aanschrijven om de strijdige situatie ongedaan te maken.
De gemeente hanteert bij het toepassen van deze excessenregeling het criterium dat sprake moet zijn van een buitensporige situatie (exces) in het aanzien van een bouwwerk, waarbij ook voor niet-deskundigen overduidelijk is als dat een (deel van een) bouwwerk op zichzelf, maar vooral ook in relatie tot de omgeving, ernstig in strijd is met redelijke eisen van welstand en afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied.
In de jurisprudentie zijn enkele uitspraken te vinden waarin het ging om de toepassing van het repressieve welstandstoezicht. Het handelde hierbij onder andere om het (knal)paars schilderen van een kapsalon, het lichtgeel verven van geveldelen en het op een beeldbepalende plek oprichten van een schutting, bestaande uit een bonte verzameling van materialen, zoals oude deuren en golfplaten. Alhoewel schilderwerk op zich geen bouwactiviteit is, kan dit wel onderwerp zijn van het repressieve welstandsbeleid.
Er is in ieder geval sprake van een exces bij:
  • het ontkennen of vernietigen van architectonische bijzonderheden, bijv. door het op onevenwichtige wijze aantasten van een aanwezige architectonische monumentaliteit of (spiegel)symmetrie.
  • armoedig materiaalgebruik of materialen waarvan bekend is dat die onevenredig “lelijk” verouderen en/of die een groot contrast vormen met de kwalitatief betere materialen van de bestaande bebouwing.
  • gebruik van felle of sterk contrasterende kleuren, daar waar er geen redelijke aanleiding voor is.
  • te opdringerige reclames, dan wel de huisstijl van een bedrijf de gevel van het gebouw domineert.
  • een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is (zie hiervoor de gebiedsgerichte criteria).
  • ernstige verwaarlozing van het uiterlijk van een bouwwerk.
  • het visueel of fysiek afsluiten van een bouwwerk voor zijn omgeving.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
13. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zoals de uitspraak van 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:919) volgt dat verweerder, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, op dat advies mag afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
14. Verweerder heeft verwezen naar de adviezen van de commissie. Hierin is vermeld dat bij de daken van de stallen op de percelen [straatnaam] [huisnr *] en [straatnaam] [huisnr **] sprake is van de in de hiervoor aangehaalde passage uit de welstandsnota bij het tweede, derde, vijfde en zesde punt opgenomen voorbeelden van excessen. Voorts heeft verweerder gewezen op de omstandigheid dat de stallen zijn gelegen in een overwegend woongebied met een cultuurhistorische waarde en dat dit, volgens de in de welstandsnota opgenomen beschrijving van de ruimtelijke kwaliteiten van [plaatsnaam 2] , een zeer welstandsgevoelig gebied is door de kleinschalige waardevolle opzet gelegen in het landschap.
15 . Verzoeker heeft onder meer aangevoerd dat geen sprake is van een welstandsexces. De dakplaten op het perceel [straatnaam] [huisnr *] zijn aangebracht in het jaar 2017, de dakplaten op perceel [straatnaam] [huisnr **] in het jaar 2021. De oude, vervangen daken waren gemaakt van cementgebonden asbesthoudende platen en waren aanvankelijk, in 1975, al wit/grijs. De huidige witte dakbedekking (RAL 9002, grijswit) wijkt daar niet sterk van af en komt het dichtst bij de oorspronkelijke kleur. Een antracietgrijze kleur contrasteert daarentegen met de oorspronkelijke kleur. De commissie wist dit waarschijnlijk niet en heeft daardoor een verkeerde conclusie getrokken. Verzoeker wijst erop dat in de welstandsnota “gebruik van felle of sterk contrasterende kleuren, daar waar er geen redelijke aanleiding voor is” als een exces wordt beschouwd. Volgens verzoeker is er in dit geval een redelijke (maatschappelijke) aanleiding voor het aanbrengen van witte daken. Een witte kleur is namelijk uit een oogpunt van energiebesparing gunstiger dan antracietgrijs. De rijksoverheid heeft zelfs “witte daken” als energiemaatregel opgenomen in het kader van de energie-investeringsaftrek. Verzoeker vraagt zich in dit verband af waarom in [plaatsnaam 2] zwarte zonnepanelen op rode daken vanuit een oogpunt van welstand kennelijk wel aanvaardbaar zijn, maar witte daken niet. Witte daken op stallen waar, zoals in dit geval, dieren verblijven hebben bovendien een positief effect op de leefomstandigheden van de dieren en worden daarom bij veestallen regelmatig toegepast. Er zijn vele woningen in [plaatsnaam 2] waar de gevels wit geverfd zijn, zodat “wit” moeilijk als “fel en contrasterend” kan worden omschreven. De stal op nummer [huisnr *] is niet zichtbaar en de stallen op nummer [huisnr **] zijn maar beperkt zichtbaar vanaf de openbare weg; een luchtfoto geeft voor de vergelijking met bouwwerken met een vergelijkbare dakkleur een vertekend beeld. Daarnaast wijst verzoeker er nog op dat de stallen een agrarische functie hebben en dit met zich meebrengt dat de materialen anders zijn dan die bij woningen worden gebruikt. Verzoeker heeft ter onderbouwing van het voorgaande een rapport van W.H.G. Stals, architect bij adviesbureau Pouderoyen Tonnaer B.V. (hierna: Stals), gedateerd op 31 maart 2022, in het geding gebracht.
16. Verweerder heeft zich in reactie op dit rapport op het standpunt gesteld dat Stals geen onafhankelijke deskundige is omdat hij het rapport in opdracht van verzoeker heeft opgesteld en door hem wordt betaald. Dit rapport kan volgens verweerder daarom niet als contra-expertise in het geding worden gebracht. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om het rapport van Stals buiten beschouwing te laten. Dat deze deskundige door eiser wordt betaald is onvoldoende om het oordeel van deze deskundige buiten beschouwing te laten.
17. Stals oordeelt in zijn rapport dat de bij de dakbedekkingen toegepast kleur RAL 9002 aansluit bij de cementgrijze kleur van de dakplaten die vervangen zijn en dat antracietgrijs juist sterker afwijkt van die kleur. Ook bevestigt hij dat dakplaten met een lichte kleur energiebesparend zijn en een positief effect hebben op de leefomstandigheden van de dieren in de stal. Verder stelt hij, evenals verzoeker, dat de stal met wit dak aan [straatnaam] [huisnr *] niet zichtbaar is vanaf de openbare weg en dat de stallen met wit dak aan [straatnaam] [huisnr **] beperkt zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Ook wijst hij op het verschil tussen agrarische bouwwerken en woningen wat betreft het gebruik van bouwmaterialen.
18. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevatten de argumenten van verzoeker en het rapport van Stals concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de adviezen van de commissie. Volgens verweerder is in dit geval met name het exces “felle of sterk contrasterende kleuren, daar waar er geen redelijke aanleiding voor is” aan de orde. Uit de adviezen van de commissie blijkt niet dat daarbij is betrokken (het belang van) de vraag in hoeverre de huidige kleur van de dakbedekkingen afwijkt van de (oorspronkelijke) kleur van de vervangen dakplaten en of een andere en lichtere kleur dan antracietgrijs vanuit een oogpunt van welstand aanvaardbaar zou zijn. Verder heeft verweerder noch de commissie blijk gegeven van een beoordeling van de vraag of er in dit geval een redelijke aanleiding bestaat om bij de onderhavige stallen een “witte” dakbedekking, ook als deze contrasteert, aanvaardbaar te achten. Ook heeft verweerder, in het licht van hetgeen verzoeker hierover heeft aangevoerd, onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe de zichtbaarheid van de dakbedekkingen van invloed is op het uiterlijk aanzien van de omgeving. Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom bij de witte dakbedekkingen op de percelen [straatnaam] [huisnr *] en [straatnaam] [huisnr **] sprake is van een welstandsexces. Hierdoor staat vooralsnog onvoldoende vast of de dakbedekkingen een welstandsexces opleveren. De voorzieningenrechter volgt verzoeker in zijn standpunt dat dit nader onderzocht moet worden.
19. Verzoeker heeft aannemelijk gemaakt dat hij er groot belang bij heeft de dakplaten voorlopig niet in een antracietgrijze kleur uit te voeren omdat dit bezwaarlijk later ongedaan kan worden gemaakt. De stal op het perceel [straatnaam] [huisnr *] heeft een forse omvang, maar het “witte” dak gaf kennelijk gedurende vijf jaar geen aanleiding om daartegen op te treden, zodat niet valt in te zien dat er zwaarwichtige welstandsbelangen zijn die vergen dat niet gewacht kan worden met het uitvoeren van het bestreden besluit totdat op het hiertegen gerichte bezwaar is beslist.
20. De voorzieningenrechter ziet, nu onvoldoende vaststaat dat sprake is van een welstandsexces en de belangen van verzoeker en welstandsbelangen tegen elkaar afwegende, daarom aanleiding het bestreden besluit schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Indien verzoeker het niet eens is met de beslissing op het bezwaar, kan hij daartegen beroep daartegen instellen en in dat kader en op basis van de omstandigheden van dat moment een nieuw verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening indienen. De andere gronden van het verzoek, te weten dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit ten onrechte geen acht heeft geslagen op de door verzoeker ingebrachte zienswijze, dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat de begunstigingstermijn te kort is, kunnen onbesproken blijven.
21. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. Niet gebleken is van door verzoeker in verband met deze procedure gemaakte, voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht (ad € 184,-) aan verzoeker te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 19 april 2022.
de griffier is verhinderd voorzieningenrechter
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.