In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stichting Wonen Zuid en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. Wonen Zuid vorderde ontbinding van de huurovereenkomst op grond van de aanwezigheid van een hennepinrichting in de gehuurde woning. De huurder had sinds 19 november 2012 de woning gehuurd en was op de hoogte van de algemene huurvoorwaarden die het kweken van hennep verbieden. Na een politieonderzoek op 6 april 2021 werd een hennepkweekinstallatie aangetroffen in de woning, wat leidde tot de vordering van Wonen Zuid om de huurovereenkomst te ontbinden.
De kantonrechter oordeelde dat de aanwezigheid van de hennepinrichting voldoende was om te concluderen dat de huurder tekortgeschoten was in zijn verplichtingen als huurder. De rechter benadrukte dat het niet relevant was of er daadwerkelijk hennep was geteeld, maar dat de aanwezigheid van de apparatuur al voldoende was om te spreken van een ernstige tekortkoming. De rechter weegt de belangen van de huurder, waaronder het risico op dakloosheid en de omgang met zijn dochter, maar oordeelt dat deze belangen niet opwegen tegen het belang van Wonen Zuid bij handhaving van haar anti-hennep beleid.
De huurovereenkomst werd ontbonden en de huurder werd veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werd de huurder veroordeeld tot betaling van huurpenningen en schadevergoeding aan Wonen Zuid. De rechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de huurder direct moest voldoen aan de uitspraak, ongeacht een mogelijk hoger beroep.