ECLI:NL:RBLIM:2022:2976

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
03.260035.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verwurging van echtgenote en hond door verdachte met psychische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn echtgenote en hond om het leven heeft gebracht. De verdachte, geboren in 1948, heeft zijn echtgenote op 26 september 2021 in hun woning in Grevenbicht gewurgd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die leed aan een gemengde persoonlijkheidsstoornis, opzettelijk handelde, maar niet met voorbedachte rade. De officier van justitie beschouwde de doodslag als bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk besef had van zijn daden, ondanks zijn psychische problemen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar en een TBS-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, het recidiverisico en de psychische toestand van de verdachte. De benadeelde partij, de broer van het slachtoffer, kreeg een schadevergoeding toegewezen voor materiële schade, maar de vordering voor immateriële schade werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet onbehandeld terug kan keren in de maatschappij en dat de TBS-maatregel noodzakelijk is voor de veiligheid van anderen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.260035.21
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948,
gedetineerd in P.I. De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. H.C. Ingelse, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 april 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:al dan niet met voorbedachte rade [slachtoffer 1] heeft gedood;
Feit 2:zijn hond heeft gedood.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, gelet op het proces-verbaal van bevindingen van het aantreffen van het slachtoffer, de bevindingen van het forensisch onderzoek en de verklaringen van de verdachte bewezen dat de verdachte zijn echtgenote heeft omgebracht door haar te wurgen. Dat de verdachte dit met voorbedachte raad heeft gedaan acht de officier van justitie niet bewezen. Tevens acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte vervolgens zijn hond heeft gedood.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van moord, omdat er geen sprake is van voorbedachte raad. Tevens dient de verdachte te worden vrijgesproken van de doodslag, nu het opzet op de dood ontbreekt.
Feit 2, het doden van de hond, kan wel worden bewezen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Op 26 september 2021 omstreeks 23:10 uur maakt de verdachte via de intercom van het politiebureau in Sittard de melding dat hij iets ergs had gedaan, dat er iets ergs met zijn vrouw was gebeurd. Toen hij even later werd aangehouden verklaarde hij dat hij zijn vrouw had omgebracht. [2]
Verbalisanten zijn daarop naar de woning van de verdachte gegaan en troffen daar de overleden [slachtoffer 1] aan. Verbalisant [verbalisant] zag dat [slachtoffer 1] een meerkleurige sjaal om haar hals had en een bloeduitstorting aan de linkerzijde van haar hals. In de garage werd een overleden hond aangetroffen die een riem strak om zijn nek had getrokken. [3]
Bij de schouw, het forensisch radiologisch onderzoek en de sectie bleek dat [slachtoffer 1] zeer waarschijnlijk door verwurging om het leven was gebracht. Waarschijnlijk is gebruik gemaakt van het sjaaltje dat om de hals van [slachtoffer 1] zat. De bij de schouw en de sectie aangetoonde sporen in de hals passen bij de vorm en afmetingen van deze sjaal. De in de berging aangetroffen hond is zeer waarschijnlijk door verwurging om het leven gebracht. [4]
Het NFI komt tot de conclusie dat het overlijden van [slachtoffer 1] zonder meer kan worden verklaard door toesnoerend geweld op de hals (strangulatie). Een andere doodsoorzaak is niet gebleken. [5]
De verdachte heeft op 28 september 2022 tegenover de politie verklaard dat hij al langere tijd kampte met financiële problemen. Die avond ging de verdachte de keuken in en hoorde hij iets op de televisie over deurwaarders. Hij hoorde zijn vrouw zeggen dat ze hoopte dat ze nooit bij hen aan de deur zouden komen. Op dat moment explodeerde er iets in zijn hoofd. Hij heeft een lap stof gepakt. [slachtoffer 1] zat op de bank en de verdachte stond erachter. Vervolgens heeft hij haar gewurgd. Toen de verdachte merkte dat [slachtoffer 1] niet meer ademde, is hij met de hond naar de garage gegaan en heeft hij hem aan zijn riempje opgehangen. [6]
Bewijsoverweging
De rechtbank zal eerst de vraag moeten beantwoorden of de verdachte opzettelijk zijn echtgenote heeft omgebracht. Vervolgens is de vraag of hij dit ook met voorbedachte raad gedaan heeft, met andere woorden of er sprake is van moord.
Opzet
De raadsman heeft betoogd dat er geen sprake was van opzet, nu bij de verdachte ten tijde van het plegen van het delict ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan ontbrak.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2775) blijkt dat van opzet, van het willens en wetens zich gedragen of bewust aanvaarden van bepaalde kansen, slechts dan geen sprake kan zijn indien bij de dader zou blijken van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. Zo’n ernstige stoornis die opzet uitsluit, is slechts bij hoge uitzondering aan de orde.
De rechtbank stelt vast dat uit de omtrent verdachte opgemaakte gedragsdeskundige rapportages -waarnaar hierna nog zal worden verwezen in verband met de strafbaarheid van de verdachte- kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorval leed aan een gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, dwangmatige (obsessief-compulsieve) en passief-agressieve kenmerken. De ter terechtzitting aanwezige deskundigen hebben hun advies nader toegelicht door aan te geven dat de verdachte niet heeft gehandeld onder invloed van een allesoverheersende psychose of waandenkbeelden. De rechtbank stelt verder vast dat verdachte in zijn verhoor op 28 september 2021 tot in detail heeft verklaard over de aanloop naar het delict en hoe een en ander uiteindelijk is gebeurd. Hij herinnert zich waar hij stond, wat hij deed, wat hij hoorde, waar hij liep, wat hij pakte en hoe hij zijn echtgenote en zijn hond ombracht. Op grond daarvan constateert de rechtbank dat de verdachte besef moet hebben gehad van hetgeen zich heeft afgespeeld en ook inzicht heeft gehad in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. De verdediging heeft in dit verband nog betoogd dat de verdachte niet meer precies kan navertellen wat er is gebeurd tussen het moment waarop hij de ‘sjaal’ heeft gepakt en het moment waarop hij heeft geconstateerd dat [slachtoffer 1] niet meer ademde. Deze mogelijke fase van ‘black-out’ is volgens de deskundigen echter een bekend fenomeen, maar geen op zichzelf staande stoornis die het gedrag stuurt. Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging ten aanzien van het ontbreken van opzet.
De rechtbank is van oordeel dat de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte erop duidt dat de verdachte de strafbare handelingen doelbewust en met vol opzet heeft gepleegd.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De verdachte was in de keuken toen [slachtoffer 1] een opmerking maakte over deurwaarders. Op dat moment vond er volgens de verdachte een explosie plaats in zijn hoofd, waarna hij tot het delict is overgegaan. Uit het verhandelde ter terechtzitting noch uit het dossier blijkt van enig beraad maar juist van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zoals de verdachte zelf ook heeft verklaard.
De rechtbank is dan ook, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er geen sprake is geweest van voorbedachte raad (moord) en spreekt de verdachte van dit bestanddeel vrij.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar te verwurgen. Tevens acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zijn hond heeft gedood door hem, eveneens, te verwurgen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1:
op 26 september 2021 te Grevenbicht, gemeente Sittard-Geleen, [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met kracht de hals van die [slachtoffer 1] (met een stuk stof of sjaal) dicht te knijpen en enige tijd dichtgeknepen te houden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
feit 2:
op 26 september 2021 te Grevenbicht, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk een dier (zijnde een hond) behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen diersoorten of diercategorieën (zoals genoemd in artikel 1.9 Besluit houders van dieren) heeft gedood, immers heeft hij, verdachte, met opzet een hond aan diens halsband met hondenriem opgehangen, ten gevolge waarvan de hond is komen te overlijden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
doodslag;
feit 2:
overtreding van het in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet dieren gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

J.L.M. Dinjens, psychiater, en R.J.A. van Helvoirt, psycholoog, hebben over de geestvermogens van de verdachte op 15 februari 2022 een rapport uitgebracht. Hieruit is
- zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gekomen.
De verdachte is een neurotische, persoonlijkheidsgestoorde en sociaal gehandicapte man,
bij wie orde, structuur en netheid, uiterlijke schijn en perfectionisme, het in stand houden van een ideaal zelfbeeld door onder meer narcistisch altruïsme en het loochenen, afweren en afsplitsen van negatieve emoties, zoals boosheid, angst en frustraties, centraal
staan. Er is sprake is van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, dwang­
matige (obsessief-compulsieve) en passief-agressieve kenmerken. Bovendien was er sprake van een langere aanloop, met verdrongen en weggestopte frustraties, vooral rondom financiën en de angst voor ontmaskering.
Gezien de duidelijke relatie tussen de bij de verdachte vastgestelde persoonlijkheidsstoornis met narcistische (behoud van ideale zelfbeeld, niet erkennen van eigen falen), maar ook dwangmatige (vasthouden aan eigen opvattingen, rigiditeit, gering aanpassingsvermogen) en passief-agressieve trekken (het niet ventileren van ervaren frustraties en deze indirect uitbesteden aan de omgeving) en het feit waarvan hij wordt verdacht, is het advies om hem de feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De verdediging heeft betoogd dat de psychische toestand van de verdachte zodanig van invloed was op zijn handelen dat de feiten hem niet kunnen worden toegerekend.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
De psychiater en psycholoog hebben ter terechtzitting benadrukt dat de verdachte wel degelijk inzicht had in zijn handelen en dat hij niet heeft gehandeld vanuit een alles overheersende stoornis. De rechtbank sluit zich aan bij de bevindingen en adviezen van de deskundigen dat bij de verdachte geen sprake was van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. De rechtbank ziet geen enkele reden om aan het advies van voornoemde deskundigen te twijfelen, zal derhalve dit advies volgen en het verweer van de verdediging verwerpen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de feiten aan de verdachte in verminderde mate toerekenen.
De verdachte is strafbaar, omdat ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren en een TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat, mocht verdachte vrij worden gesproken, de rechtbank een zorgmachtiging dient af te geven.. Mocht de rechtbank de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging dan kan aan de verdachte een TBS-maatregel met voorwaarden worden opgelegd. Geheel subsidiair kan aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, waarbij de voorwaarden die daaraan verbonden worden cruciaal zijn, eventueel in combinatie met een TBS-maatregel met voorwaarden, waarbij de duur van de gevangenisstraf uiterst beperkt dient te worden gehouden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zijn echtgenote in hun gezamenlijke woning op een gruwelijke wijze om het leven gebracht door haar te verwurgen, toen zij nietsvermoedend televisie zat te kijken. Hierdoor heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan doodslag, een van de meest ernstige misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Gelet op de afdrukken aan de achterzijde van de bank heeft de verdachte forse kracht moeten uitoefenen op het lichaam van [slachtoffer 1] . Het moeten voor haar helse laatste minuten zijn geweest. Met deze wetenschap moeten ook de nabestaanden leven. De verdachte heeft door zijn handelen immens leed toegebracht aan de familie van [slachtoffer 1] . Dit blijkt onder meer uit de ter terechtzitting van 4 april 2022 voorgedragen slachtofferverklaring van het nichtje van [slachtoffer 1] , [naam nicht] . Zij, haar broer en haar ouders moeten verder zonder hun geliefde (schoon)zus en tante. Het feit dat de verdachte hiervoor verantwoordelijk is, is voor hen onverteerbaar.
De verdachte heeft zich bovendien niet tot deze huiveringwekkende daad beperkt. Toen hij het leven van zijn echtgenote had ontnomen, is hij naar de garage gegaan waar hij ook hun hondje om het leven heeft gebracht, door hem aan zijn riem op te hangen. Deze onbegrijpelijke, ijzingwekkende feiten gaan ieder voorstellingsvermogen te boven. De verdachte, noch de deskundigen, kunnen hiervoor een verklaring geven.
Recidiverisico
Blijkens het strafblad van de verdachte is hij in 1998 veroordeeld voor de moord op zijn toenmalige echtgenote, [slachtoffer 2] . Het gerechtshof heeft toen aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren opgelegd. De deskundigen oordeelden toen dat een psychische behandeling niet noodzakelijk was, aangezien het recidiverisico als uiterst gering werd ingeschat.
De deskundigen hebben in onderhavige zaak over het recidiverisico - zakelijk weergegeven - het volgende opgemerkt.
Het recidiverisico wordt ingeschat als matig op de middellange tot lange termijn binnen een partnerrelatie. De verdachte wijkt af van de norm, wat betreft leeftijd, maar vooral ook wegens het voor een tweede maal doden van een partner, een delict dat statistisch gezien doorgaans een laag recidiverisico kent. De vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek is hardnekkig. Qua klinische factoren is hij rigide in zijn denken en is er een gebrekkig probleembesef en -inzicht. Zijn oplopende leeftijd zal in algemene zin een mitigerend effect hebben op het recidiverisico, maar anderzijds heeft zijn leeftijd hem er niet van weerhouden, wederom een vrijwel identiek levensdelict jegens zijn levenspartner te plegen. Het recidivegevaar zal zich alleen manifesteren binnen een relatie, iets waarvan hij nu aangeeft deze nooit meer te zullen aangaan. De verdachte is echter vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek sterk gericht op het hebben van een relatie. Hij heeft een partner nodig om zijn ideale zelfbeeld op te bouwen, aan te tonen en in stand te houden.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet uitsluit dat hij, indien hij vrijkomt, weer een relatie zal aangaan en dat hij, in de periode voorafgaand aan het delict, niet inzag dat de geschiedenis zich aan het herhalen was.
De deskundigen hebben ter terechtzitting verklaard dat het van belang is dat ook tijdens de klinische behandeling oog is voor relatievorming.
Ondanks dat het recidiverisico door de deskundigen als matig wordt ingeschat, is de rechtbank van oordeel dat het recidiverisico wel degelijk hoog is indien de verdachte opnieuw een relatie aangaat. Als de verdachte weer in een soortgelijke situatie komt, zoals de situatie waarin hij verkeerde kort voor het thans bewezenverklaarde feit, en hij daardoor gefrustreerd en gestrest raakt en hij bovendien niet inziet dat de situatie zich aan het herhalen is, schat de rechtbank het recidiverisico in als hoog.
Straf
De rechtbank heeft gekeken naar de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch worden voor doodslag in de regel gevangenisstraffen opgelegd van 8 tot 12 jaren. Uitgaande van die bandbreedte zal de rechtbank hierna bespreken met welke feiten en omstandigheden zij in deze zaak in het bijzonder rekening zal houden bij de bepaling van de op te leggen straf.
De verdachte heeft een tweede leven gekregen en een tweede leven genomen. Op 49-jarige leeftijd heeft de verdachte zijn eerste echtgenote gewurgd met een stropdas. Op 73-jarige leeftijd heeft de verdachte zijn tweede echtgenote gewurgd met een lap quiltstof. Het eerste delict was een moord, omdat hij toen een duidelijk vooropgezet plan had. Het tweede delict is een doodslag, omdat hij nu heeft gehandeld in een opwelling. De problemen die hebben geleid tot beide delicten waren echter dezelfde en volgens de psycholoog zijn beide delicten ook gedragsdeskundig identiek.
Dat de verdachte voor de tweede maal is gekomen tot een levensdelict weegt voor de rechtbank zeer zwaar mee. Op doodslag staat maximaal vijftien jaar gevangenisstraf. Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank een straf in de buurt van dit maximum gepast.
De oorzaak van dit alles is, volgens de verdachte, te vinden in de schulden waar hij mee kampte en waar hij zijn vrouw niet mee lastig wilde vallen. Hij wilde haar, zo gezegd, alles geven, ook al hadden ze daar de financiële middelen niet voor. De rechtbank is echter van mening dat uit het dossier ook duidelijk naar voren komt dat de verdachte zelf op een te grote voet leefde en dat hij aanzien en materiële zaken erg belangrijk vond. Om dit te bewerkstelligen leefde hij ver boven zijn stand. Deze problemen, die in zijn hoofd steeds groter werden, besprak hij niet met [slachtoffer 1] . Hij heeft haar daarmee de kans ontnomen om mee te denken over oplossingen. De gedragsdeskundigen rapporteren ook dat de verdachte weinig zelfinzicht en probleembesef heeft. Hij zoekt de oorzaken buiten zichzelf en vindt dat alles hem overkomt. Een relatief kleine trigger was voor de verdachte voldoende om te komen tot deze vreselijke daad. De gedragsdeskundigen constateren dat de verdachte geen inzicht heeft in dit mechanisme, dat zich nu twee keer heeft voltrokken met desastreuze gevolgen.
In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij spijt heeft betuigd tegenover de familie van zijn echtgenote, alle medewerking heeft verleend aan het onderzoek en zichzelf heeft gemeld bij de politie. Tevens houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het delict.
Alles overwegende komt de rechtbank tot de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrek van het voorarrest.
TBS-maatregel
Indien een verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht, kan de rechtbank, naast een gevangenisstraf, ook de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen. Deze maatregel kent twee vormen: een TBS met voorwaarden en een TBS met bevel tot verpleging van overheidswege (dwangverpleging).
Aan de wettelijke eisen voor het opleggen van de maatregel van TBS is voldaan. Het onder 1 bewezenverklaarde betreft een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht, hierna Sr, (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld). Tijdens het begaan van dit strafbare feit was er bij de verdachte sprake van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische, dwangmatige (obsessief-compulsieve) en passief-agressieve kenmerken. Naar het oordeel van de rechtbank eist de algemene veiligheid van personen het opleggen van de TBS-maatregel.
Bij de afweging in welke vorm een maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich gebaseerd op het rapport van psychiater Dinjens en psycholoog Van Helvoirt.
Uit het rapport van deze deskundigen leidt de rechtbank het volgende af.
De verdachte is nooit eerder behandeld, maar is hiertoe wel gemotiveerd. Een langer durende klinische behandeling, gevolgd door een eveneens langer durend toezicht, wordt noodzakelijk geacht om de hardnekkige persoonlijkheidsproblematiek te kunnen bewerken.
Een voorwaardelijk kader wordt door de deskundigen als voldoende beschermend en haalbaar ingeschat. Echter, indien de strafmaat oplegging van een TBS met voorwaarden niet toelaat, dan resteert alleen de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte hoe dan ook niet onbehandeld terug kan keren in de maatschappij. Deze behandeling, in een TBS-kader, is noodzakelijk om het recidiverisico in te perken en de veiligheid van personen te waarborgen. De deskundigen hebben ook andere mogelijkheden van behandeling bekeken, maar oordeelden dat een TBS-kader meer garantie biedt dat de behandeling daadwerkelijk zal plaatsvinden.
Gelet op het bepaalde in artikel 38, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan aan een verdachte slechts een TBS met voorwaarden worden opgelegd als de gevangenisstraf wordt opgelegd van niet meer dan vijf jaren. De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen waarom zij een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren passend en geboden vindt. Daarom zal de rechtbank naast deze straf, de maatregel opleggen van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege. Dat de verdachte inmiddels 74 jaar oud is werpt voor de rechtbank geen ander licht op voornoemde afweging. Er kan immers niet vooruitgelopen worden op hoe oud de verdachte zal worden en hoe fit hij zal zijn gedurende het ouderdomsproces. Deze vaststelling tezamen met het feit dat de verdachte, inmiddels op hogere leeftijd, zijn tweede levensdelict heeft gepleegd en het feit dat het recidiverisico hoog is, sterken de rechtbank in voornoemd oordeel om naast een langdurige gevangenisstraf TBS met dwangverpleging op te leggen.
Maatregel 38z Sr
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om, naast de gevangenisstraf en de TBS-maatregel, ambtshalve tevens de maatregel ex artikel 38z Sr op te leggen
Ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen kan de rechter een verdachte een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opleggen, indien de verdachte ter beschikking wordt gesteld en/of een gevangenisstraf wordt opgelegd van vier jaren of meer.
De rechtbank overweegt dat aan de verdachte reeds een langdurige gevangenisstraf wordt opgelegd, waarna de verdachte zal worden behandeld in het kader van een TBS-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze gevangenisstraf en maatregel afdoende zijn om het recidiverisico te beteugelen. Zij ziet, mede gelet op de leeftijd van de verdachte, geen meerwaarde in de oplegging van een maatregel ex artikel
38z Sr.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam broer] vordert een schadevergoeding van € 2.279,07, betreffende materiële schade en een symbolisch bedrag aan affectie- of shockschade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het verzochte bedrag terzake de materiële schade toewijsbaar en vordert tevens een symbolisch bedrag voor affectie- dan wel shockschade.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de vergoeding voor de materiële schade.
Ten aanzien van de shockschade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet is onderbouwd dat de benadeelde partij lijdt aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en dit gedeelte van de vordering daarom dient te worden afgewezen. Mocht de rechtbank oordelen dat de verdachte een schadevergoeding dient te betalen aan de broer van [slachtoffer 1] , dan aanvaardt de verdachte dit.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de gevorderde materiële schade toewijzen, nu deze voldoende is onderbouwd en bovendien niet door de verdediging is betwist. De rechtbank zal dit bedrag vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens zal de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen ten behoeve van het innen van de vordering.
Voor wat betreft de immateriële schade, affectie- of shockschade, overweegt de rechtbank als volgt.
Affectieschade
Affectieschade is op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek slechts toewijsbaar aan een beperkte kring van personen. Op grond van artikel 6:108, vierde lid, sub g van het Burgerlijk Wetboek kan hier in uitzonderlijke gevallen een uitzondering op worden gemaakt (de zogenoemde hardheidsclausule).
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, de broer van [slachtoffer 1] , niet kan worden aangemerkt als één van de in de wet aangewezen kring van gerechtigden. Voor de rechtbank staat wel vast dat de benadeelde partij een hechte band had met zijn zus en dat haar overlijden en de manier waarop dit heeft plaatsgevonden een zeer grote impact op hem heeft. Echter, juridisch gezien is dit onvoldoende om te kunnen spreken van een dusdanige bijzondere affectieve relatie dat de hardheidsclausule dient te worden toegepast. De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering dan ook afwijzen.
Shockschade
De benadeelde partij stelt dat het zien van de foto van [slachtoffer 1] in het dossier, zoals zij is aangetroffen door de politie, op hem een zeer grote impact heeft gehad. Het is voor de rechtbank heel begrijpelijk dat dit voor hem een verschrikkelijke aanblik moet zijn geweest die hij nooit meer zal vergeten.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt echter dat slechts voor een zeer beperkte kring van personen èn onder zeer bijzondere omstandigheden de mogelijkheid bestaat tot het verkrijgen van een vergoeding van geleden shockschade. Toekenning van shockschade kan slechts plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door het waarnemen van het ten laste gelegde, of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Bovendien is vereist dat de benadeelde met stukken onderbouwt dat hij hierdoor lijdt aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij psychisch nog lang last zal ondervinden van de aanblik van zijn overleden zus, is dit, zonder onderbouwing, onvoldoende om te komen tot een toekenning van shockschade. De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering dan ook afwijzen.

8.Het beslag

De inbeslaggenomen Apple Iphone XR, toebehorend aan de verdachte, zal de rechtbank aan hem retourneren. De Samsung telefoon, type Sm-G975f/Ds, van [slachtoffer 1] zal de rechtbank bewaren voor de rechthebbende.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.10 en 8.12 van de Wet dieren.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel
  • gelast dat de verdachte
  • beveelt dat de ter beschikking gestelde
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [naam broer] , van een bedrag van € 2.279,07, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • wijst de vordering voor het overige af;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam broer] , van een bedrag van € 2.279,07, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 32 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • de verdachte is van deze betalingsverplichting bevrijd voor zover hij aan de betalingsverplichting jegens [naam broer] heeft voldaan;
Beslag
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen voorwerp aan [verdachte] :
Apple Iphone XR;
- gelast de bewaring van het volgende in beslag genomen voorwerp ten behoeve van de rechthebbende:
Samsung telefoon, type Sm-G975f/Ds.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmić, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en mr. N.P.J. van de Pasch, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 april 2022.
Buiten staat
mr. N.P.J. van de Pasch is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1:
hij op of omstreeks 26 september 2021 te Grevenbicht, gemeente Sittard-Geleen, [slachtoffer 1] opzettelijk al dan niet met voorbedachte rade van het leven heeft beroofd, door met kracht de keel/hals van die [slachtoffer 1] (met een stuk stof en/of sjaal, althans een dergelijk voorwerp) dicht te knijpen/drukken en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt te houden en/of een stuk stof over het hoofd van die [slachtoffer 1] te trekken en dicht te doen/houden, althans door op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer 1] gedurende lange(re) tijd af te sluiten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
feit 2:
hij, op of omstreeks 26 september 2021 te Grevenbicht, gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk een dier (zijnde een hond) behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen diersoorten of diercategorieën (zoals genoemd in artikel 1.9 Besluit houders van dieren) heeft gedood, immers heeft hij, verdachte, met opzet een hond aan diens halsband met hondenriem opgehangen, althans op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor de hond gedurende lange(re) tijd afgesloten, ten gevolge waarvan de hond is komen te overlijden.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2021152000, gesloten d.d. 2 december 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 531.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 september 2021, pagina 13 en 14.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 september 2021, pagina 18.
4.Het proces-verbaal forensisch dossier d.d. 30 november 2021, pagina 90.
5.Het rapport van het NFI pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, d.d. 18 oktober 2021, pagina 180.
6.Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 28 september 2021, pagina 256 en 259.