3.3Het oordeel van de rechtbank
In de strafzaak met parketnummer 03/286429-21:
Inleiding
Op 6 oktober 2021 hebben er in de gemeente Venlo een tweetal confrontaties plaatsgevonden: eerst op de Vossenerlaan, omstreeks 19:15 uur (feit 2) en later die dag, omstreeks 20:35 uur, op de Burgemeester Gommansstraat (feit 1).
Bij de confrontatie op de Vossenerlaan kwamen de verdachte en zijn broer [naam broer] in conflict met [slachtoffer 2] en een vriend van die [slachtoffer 2] , te weten ene [naam] (de identiteit van deze persoon is niet achterhaald).
Bij de latere confrontatie kwamen de verdachte, zijn broer [naam broer] en een vriend genaamd [naam vriend 1] in conflict met [slachtoffer 1] , zijn broer [slachtoffer 2] en een vriend genaamd [naam vriend 2] .
Feitelijke toedracht
De rechtbank neemt als vaststaand aan dat er omstreeks 20:35 uur een confrontatie plaats vond tussen de inzittenden van twee auto’s: de verdachte, als bestuurder van de ene auto, met daarin verder zijn broer [naam broer] en [naam vriend 1] . En in de andere auto [slachtoffer 1] , zijn broer [slachtoffer 2] en [naam vriend 2] (bestuurder).
De verdachte moest zijn auto vanwege de verkeersdrukte voor een rotonde tot stilstand brengen. De auto met daarin [slachtoffer 1] stopte direct achter de auto van de verdachte. Vervolgens is [slachtoffer 1] uitgestapt, is hij naar het portier van de verdachte gelopen, heeft dit opengetrokken en heeft hij de verdachte vervolgens een aantal malen tegen zijn hoofd geslagen.
Bewijsmiddelen
In de avond van 6 oktober 2021 heeft er een schietincident plaatsgevonden aan de Burgemeester Gommansstraat in de gemeente Venlo.
De verdachte heeft verklaard dat zijn portier werd opengetrokken en dat [slachtoffer 1] hem direct begon te slaan. Hij heeft toen zijn vuurwapen gepakt en eenmaal in de richting van de deuropening geschoten, terwijl hij wist dat [slachtoffer 1] zich daar op dat moment bevond.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte een vuurwapen op hem richtte en dat hij “paf” hoorde. Hij rende weg en voelde pijn aan zijn linkerlies. In het ziekenhuis werd vastgesteld dat de slagader net niet was geraakt.Het inschot bevond zich in de lies en het uitschot bij het scrotum.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg – in dit geval de dood – zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffend gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de kans op de dood aanmerkelijk was en acht voor de beantwoording van die vraag van belang de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder die gedraging is begaan. Voorts ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de verdachte die aanmerkelijke kans op de dood bewust heeft aanvaard.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat door de verdachte op korte afstand in de richting van [slachtoffer 1] is geschoten, die voorovergebogen in de deuropening van een compacte Volkswagen Up stond. Daargelaten wat de bedoeling van verdachte was, staat immers vast dat hij van dichtbij schoot in de richting van de deuropening terwijl hij wist dat [slachtoffer 1] zich daar op dat moment bevond en hij met hem in gevecht was. Het behoeft geen verdere uitleg dat het op betrekkelijk korte afstand met een vuurwapen schieten in de richting van een persoon naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans oplevert dat die persoon daardoor komt te overlijden. Dat geldt in casu temeer nu het slachtoffer werd geraakt in de buikstreek waar zich de vitale organen en belangrijke (slag)aders bevinden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer iemand, zeker op relatief korte afstand, wordt geraakt door een met een vuurwapen afgevuurde kogel, deze persoon kan komen te overlijden en verdachte moet, als ieder mens, van deze kans hebben geweten.
Het schieten met een vuurwapen op korte afstand in de richting van een persoon is verder naar de uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op het doden van die persoon dat het niet anders kan zijn dat verdachte – minst genomen – de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van deze persoon heeft aanvaard. Van contra-indicaties is hier niet gebleken. Dat de dood van [slachtoffer 1] niet is ingetreden, is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van de verdachte.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] dodelijk zou verwonden en acht daarmee de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen.
Feit 2:
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit. Deze opgave luidt als volgt:
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 1 april 2022 afgelegd;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2021, p. 287 en 288.
In de strafzaak met parketnummer 03/035234-21:
Feit 1:
Namens de gemeente Venlo werd aangifte gedaan van het verlaten van de plaats van het ongeval. Een auto op de vlucht voor de politie had tijdens de achtervolging bij de rotonde Hagerhofweg in Venlo een verkeerszuil beschadigd.
Een getuige van de achtervolging zag dat de bestuurder van een Audi om de middengeleider reed, waarbij hij een paaltje raakte en beschadigde. De bestuurder is doorgereden.
De verdachte heeft bekend dat hij de bestuurder van de Audi was.
Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat de verdachte tegen een verkeerszuil is gereden, die als gevolg van die aanrijding is beschadigd. De verdachte is vervolgens doorgereden. De rechtbank acht feit 1 daarom bewezen.
Feit 2:
Op 29 januari 2021 hielden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , hoofdagenten van politie, de verdachte in Venlo aan. [verbalisant 1] pakte de verdachte vast. Hij voelde dat de verdachte zich probeerde los te trekken. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben de verdachte vervolgens tegen de muur gezet en probeerden hem te boeien. Tijdens het boeien werkte de verdachte tegen en pakte hij de handboeien vast.
Verbalisant [verbalisant 3] , brigadier van politie, kwam ter plaatse en zag dat de verdachte zich hevig verzette tegen zijn aanhouding. [verbalisant 3] zag dat de verdachte slaande bewegingen maakte naar zijn collega’s [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . [verbalisant 3] schoot zijn collega’s te hulp. De verdachte maakte vervolgens een slaande beweging in de richting van het gezicht van [verbalisant 3] . Toen greep de verdachte met zijn hand naar het vuurwapen van [verbalisant 3] en pakte de kolf vast.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich los probeerde te trekken en zijn hand wegtrok op het moment dat men deze probeerde te boeien.
Gelet op de verklaringen van de verbalisanten en de verklaring van de verdachte, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich heeft verzet bij zijn aanhouding.
Feit 3:
Op 29 januari 2021 reden verbalisanten in een opvallende politieauto, toen zij een grijze Audi met Duitse kentekenplaten over de Emmastraat in Venlo zagen rijden. Deze auto was gekend in verband met criminele activiteiten. Op het moment dat de verbalisanten de Audi naderden, draaide de Audi met een abrupte stuurbeweging van de Genbroekstraat de Sloot in. Verbalisanten gaven gas en reden de Sloot in. Zij zagen dat de Audi al aan het einde van de straat was. Hierop zijn de optische en geluidssignalen en het stoptransparant van de politieauto in werking gesteld.
De Audi reed vervolgens met hoge snelheid achtereenvolgens de Zwanenstraat, de Emmastraat, de Flamingostraat, de Reigerstraat, de Waterhoenstraat, de Kraanvogelstraat en de Hagerhofweg in, om uiteindelijk via de Tegelseweg naar de A73 richting Maasbree/Hout-Blerick te rijden. Verbalisanten moesten flink gas geven om bij de Audi te komen. De Audi vertoonde zeer gevaarlijk rijgedrag om aan de verbalisanten te ontkomen. De Audi reed vervolgens over de afrit Hout-Blerick, waar voertuigen stilstonden voor de verkeerslichten. De Audi manoeuvreerde zich tussen de twee rijbanen met stilstaande voertuigen door om aan het politievoertuig te ontkomen. De Audi sloeg vervolgens de Shakespearelaan op en remde daar abrupt. Hierdoor kon de bestuurder van het politievoertuig een aanrijding met de Audi niet voorkomen. Er volgde een kop-staart botsing. De Audi reed met hoge snelheid weg en naderde een rotonde. Daar moest de Audi flink afremmen voor overig verkeer. Het politievoertuig kon een aanrijding met de Audi wederom niet voorkomen. De Audi reed wederom met hoge snelheid weg en naderde opnieuw een rotonde. De Audi remde hard en week uit naar de linkerzijde, over de middenberm richting de rotonde. Een vrouw op het fietspad moest opzij uitwijken en kwam hierdoor ten val. De vrouw werd bijna aangereden. De Audi reed achtereenvolgens nog de Frederik van Eendenstraat, de Drie Decembersingel, de Tollenstraat en de Herman de Manstraat in.
De verdachte heeft verklaard dat hij de Audi heeft bestuurd. Hij is gevlucht voor het politievoertuig toen hij de sirene hoorde en blauw licht zag. Het zou kunnen dat hij tijdens zijn vlucht de maximale snelheid heeft overschreden, maar hij heeft niet op de boordsnelheidsmeter gekeken.
Gelet op de bevindingen van de verbalisanten en de verklaring van de verdachte, stelt de rechtbank vast dat de verdachte tijdens een achtervolging heeft getracht aan de politie te ontkomen. Hierbij heeft de verdachte de maximumsnelheid overschreden, harder gereden dan verantwoord was in de betreffende verkeerssituaties en tweemaal abrupt geremd, waardoor het achtervolgende politievoertuig beide keren een kop-staart botsing niet meer kon voorkomen. Ten slotte is de verdachte tussen twee rijen met voertuigen door gereden, is hij over een middenberm gereden om zo op de rotonde te komen en heeft hij bijna een vrouw aangereden. Zij stond te wachten met haar fiets in de hand, moest die weggooien en zelf opzij springen om een aanrijding te voorkomen en is daardoor op de grond gevallen. De verdachte heeft hiermee opzettelijk de verkeersregels ernstig geschonden. Hij wilde immers vluchten voor de politie. Met zijn gedrag heeft hij levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor overige weggebruikers veroorzaakt. De rechtbank acht feit 3 dan ook bewezen.