ECLI:NL:RBLIM:2022:2975

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
03/286429-21 en 03/035234-21 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte voor poging tot doodslag en openlijke geweldpleging met bijkomende verkeersdelicten

Op 15 april 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de strafzaken tegen een 21-jarige verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag, openlijke geweldpleging, overtredingen van de Wegenverkeerswet en wederspannigheid. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer (exces) en oordeelde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard door met een vuurwapen te schieten. De feiten vonden plaats op 6 oktober 2021 in Venlo, waar de verdachte in een gewelddadige confrontatie betrokken was geraakt met twee andere mannen. Tijdens deze confrontatie schoot hij op een van hen, [slachtoffer 1], die daarbij gewond raakte. Daarnaast was de verdachte betrokken bij een verkeersincident op 29 januari 2021, waarbij hij de plaats van een ongeval verliet en zich verzette tegen zijn aanhouding door de politie. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde de opgelegde straffen op, waarbij ook rekening werd gehouden met de schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers : 03/286429-21 en 03/035234-21 (ttz. gev.)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 april 2022
in de strafzaken tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
thans gedetineerd in de P.I. Zuid Oost, locatie Roermond te Roermond.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.A.C. ter Steeg, advocaat kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 april 2022. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
In de strafzaak met parketnummer 03/286429-21:
Feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 2:op de openbare weg, in vereniging, geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en een onbekend gebleven persoon, dan wel [slachtoffer 2] en een onbekend gebleven persoon heeft mishandeld.
In de strafzaak met parketnummer 03/035234-21:
Feit 1:de plaats van een verkeersongeval heeft verlaten;
Feit 2:zich met geweld heeft verzet bij zijn aanhouding;
Feit 3:de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, waardoor de verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in de strafzaak met parketnummer 03/286429-21 betoogd dat de feiten 1 primair en 2 primair bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 1 primair heeft hij betoogd dat de verdachte, door op korte afstand in de richting van de buik en/of het onderlichaam van [slachtoffer 1] te schieten, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Ten aanzien van feit 2 primair heeft de officier van justitie verwezen naar de camerabeelden en de verklaringen, waaronder die van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte en zijn broer, [slachtoffer 2] en een zekere ‘ [naam] ’ meermalen hebben geslagen en dat de verdachte aan [slachtoffer 2] een kopstoot heeft gegeven.
In de strafzaak met parketnummer 03/035234-21 heeft de officier van justitie betoogd dat alle feiten bewezen kunnen worden verklaard. Hij heeft daartoe verwezen naar de opgemaakte processen-verbaal door verbalisanten en de getuigenverklaringen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in de strafzaak met parketnummer 03/286429-21 geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het bewijs en de bewezenverklaring. In de strafzaak met parketnummer 03/035234-21 heeft zij vrijspraak ten aanzien van feit 1 betoogd, omdat er geen overtuigend bewijs is. Het is onduidelijk of de verkeerszuil uit de aangifte is beschadigd door de verdachte.
Zij heeft geen opmerkingen gemaakt over de feiten 2 en 3.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
In de strafzaak met parketnummer 03/286429-21: [1]
Inleiding
Op 6 oktober 2021 hebben er in de gemeente Venlo een tweetal confrontaties plaatsgevonden: eerst op de Vossenerlaan, omstreeks 19:15 uur (feit 2) en later die dag, omstreeks 20:35 uur, op de Burgemeester Gommansstraat (feit 1).
Bij de confrontatie op de Vossenerlaan kwamen de verdachte en zijn broer [naam broer] in conflict met [slachtoffer 2] en een vriend van die [slachtoffer 2] , te weten ene [naam] (de identiteit van deze persoon is niet achterhaald).
Bij de latere confrontatie kwamen de verdachte, zijn broer [naam broer] en een vriend genaamd [naam vriend 1] in conflict met [slachtoffer 1] , zijn broer [slachtoffer 2] en een vriend genaamd [naam vriend 2] .
Feit 1:
Feitelijke toedracht
De rechtbank neemt als vaststaand aan dat er omstreeks 20:35 uur een confrontatie plaats vond tussen de inzittenden van twee auto’s: de verdachte, als bestuurder van de ene auto, met daarin verder zijn broer [naam broer] en [naam vriend 1] . En in de andere auto [slachtoffer 1] , zijn broer [slachtoffer 2] en [naam vriend 2] (bestuurder).
De verdachte moest zijn auto vanwege de verkeersdrukte voor een rotonde tot stilstand brengen. De auto met daarin [slachtoffer 1] stopte direct achter de auto van de verdachte. Vervolgens is [slachtoffer 1] uitgestapt, is hij naar het portier van de verdachte gelopen, heeft dit opengetrokken en heeft hij de verdachte vervolgens een aantal malen tegen zijn hoofd geslagen.
Bewijsmiddelen
In de avond van 6 oktober 2021 heeft er een schietincident plaatsgevonden aan de Burgemeester Gommansstraat in de gemeente Venlo. [2]
De verdachte heeft verklaard dat zijn portier werd opengetrokken en dat [slachtoffer 1] hem direct begon te slaan. Hij heeft toen zijn vuurwapen gepakt en eenmaal in de richting van de deuropening geschoten, terwijl hij wist dat [slachtoffer 1] zich daar op dat moment bevond. [3]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte een vuurwapen op hem richtte en dat hij “paf” hoorde. Hij rende weg en voelde pijn aan zijn linkerlies. In het ziekenhuis werd vastgesteld dat de slagader net niet was geraakt. [4] Het inschot bevond zich in de lies en het uitschot bij het scrotum. [5]
Het voorwaardelijk opzet
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg – in dit geval de dood – zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen). Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffend gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de kans op de dood aanmerkelijk was en acht voor de beantwoording van die vraag van belang de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder die gedraging is begaan. Voorts ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of de verdachte die aanmerkelijke kans op de dood bewust heeft aanvaard.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat door de verdachte op korte afstand in de richting van [slachtoffer 1] is geschoten, die voorovergebogen in de deuropening van een compacte Volkswagen Up stond. Daargelaten wat de bedoeling van verdachte was, staat immers vast dat hij van dichtbij schoot in de richting van de deuropening terwijl hij wist dat [slachtoffer 1] zich daar op dat moment bevond en hij met hem in gevecht was. Het behoeft geen verdere uitleg dat het op betrekkelijk korte afstand met een vuurwapen schieten in de richting van een persoon naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans oplevert dat die persoon daardoor komt te overlijden. Dat geldt in casu temeer nu het slachtoffer werd geraakt in de buikstreek waar zich de vitale organen en belangrijke (slag)aders bevinden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer iemand, zeker op relatief korte afstand, wordt geraakt door een met een vuurwapen afgevuurde kogel, deze persoon kan komen te overlijden en verdachte moet, als ieder mens, van deze kans hebben geweten.
Het schieten met een vuurwapen op korte afstand in de richting van een persoon is verder naar de uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op het doden van die persoon dat het niet anders kan zijn dat verdachte – minst genomen – de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van deze persoon heeft aanvaard. Van contra-indicaties is hier niet gebleken. Dat de dood van [slachtoffer 1] niet is ingetreden, is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van de verdachte.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] dodelijk zou verwonden en acht daarmee de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen.
Feit 2:
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit. Deze opgave luidt als volgt:
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 1 april 2022 afgelegd;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2021, p. 287 en 288.
In de strafzaak met parketnummer 03/035234-21: [6]
Feit 1:
Namens de gemeente Venlo werd aangifte gedaan van het verlaten van de plaats van het ongeval. Een auto op de vlucht voor de politie had tijdens de achtervolging bij de rotonde Hagerhofweg in Venlo een verkeerszuil beschadigd. [7]
Een getuige van de achtervolging zag dat de bestuurder van een Audi om de middengeleider reed, waarbij hij een paaltje raakte en beschadigde. De bestuurder is doorgereden. [8]
De verdachte heeft bekend dat hij de bestuurder van de Audi was. [9]
Op grond van het voorgaande kan worden vastgesteld dat de verdachte tegen een verkeerszuil is gereden, die als gevolg van die aanrijding is beschadigd. De verdachte is vervolgens doorgereden. De rechtbank acht feit 1 daarom bewezen.
Feit 2:
Op 29 januari 2021 hielden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , hoofdagenten van politie, de verdachte in Venlo aan. [verbalisant 1] pakte de verdachte vast. Hij voelde dat de verdachte zich probeerde los te trekken. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben de verdachte vervolgens tegen de muur gezet en probeerden hem te boeien. Tijdens het boeien werkte de verdachte tegen en pakte hij de handboeien vast. [10]
Verbalisant [verbalisant 3] , brigadier van politie, kwam ter plaatse en zag dat de verdachte zich hevig verzette tegen zijn aanhouding. [verbalisant 3] zag dat de verdachte slaande bewegingen maakte naar zijn collega’s [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . [verbalisant 3] schoot zijn collega’s te hulp. De verdachte maakte vervolgens een slaande beweging in de richting van het gezicht van [verbalisant 3] . Toen greep de verdachte met zijn hand naar het vuurwapen van [verbalisant 3] en pakte de kolf vast. [11]
De verdachte heeft verklaard dat hij zich los probeerde te trekken en zijn hand wegtrok op het moment dat men deze probeerde te boeien. [12]
Gelet op de verklaringen van de verbalisanten en de verklaring van de verdachte, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich heeft verzet bij zijn aanhouding.
Feit 3:
Op 29 januari 2021 reden verbalisanten in een opvallende politieauto, toen zij een grijze Audi met Duitse kentekenplaten over de Emmastraat in Venlo zagen rijden. Deze auto was gekend in verband met criminele activiteiten. Op het moment dat de verbalisanten de Audi naderden, draaide de Audi met een abrupte stuurbeweging van de Genbroekstraat de Sloot in. Verbalisanten gaven gas en reden de Sloot in. Zij zagen dat de Audi al aan het einde van de straat was. Hierop zijn de optische en geluidssignalen en het stoptransparant van de politieauto in werking gesteld.
De Audi reed vervolgens met hoge snelheid achtereenvolgens de Zwanenstraat, de Emmastraat, de Flamingostraat, de Reigerstraat, de Waterhoenstraat, de Kraanvogelstraat en de Hagerhofweg in, om uiteindelijk via de Tegelseweg naar de A73 richting Maasbree/Hout-Blerick te rijden. Verbalisanten moesten flink gas geven om bij de Audi te komen. De Audi vertoonde zeer gevaarlijk rijgedrag om aan de verbalisanten te ontkomen. De Audi reed vervolgens over de afrit Hout-Blerick, waar voertuigen stilstonden voor de verkeerslichten. De Audi manoeuvreerde zich tussen de twee rijbanen met stilstaande voertuigen door om aan het politievoertuig te ontkomen. De Audi sloeg vervolgens de Shakespearelaan op en remde daar abrupt. Hierdoor kon de bestuurder van het politievoertuig een aanrijding met de Audi niet voorkomen. Er volgde een kop-staart botsing. De Audi reed met hoge snelheid weg en naderde een rotonde. Daar moest de Audi flink afremmen voor overig verkeer. Het politievoertuig kon een aanrijding met de Audi wederom niet voorkomen. De Audi reed wederom met hoge snelheid weg en naderde opnieuw een rotonde. De Audi remde hard en week uit naar de linkerzijde, over de middenberm richting de rotonde. Een vrouw op het fietspad moest opzij uitwijken en kwam hierdoor ten val. De vrouw werd bijna aangereden. De Audi reed achtereenvolgens nog de Frederik van Eendenstraat, de Drie Decembersingel, de Tollenstraat en de Herman de Manstraat in. [13]
De verdachte heeft verklaard dat hij de Audi heeft bestuurd. Hij is gevlucht voor het politievoertuig toen hij de sirene hoorde en blauw licht zag. Het zou kunnen dat hij tijdens zijn vlucht de maximale snelheid heeft overschreden, maar hij heeft niet op de boordsnelheidsmeter gekeken. [14]
Gelet op de bevindingen van de verbalisanten en de verklaring van de verdachte, stelt de rechtbank vast dat de verdachte tijdens een achtervolging heeft getracht aan de politie te ontkomen. Hierbij heeft de verdachte de maximumsnelheid overschreden, harder gereden dan verantwoord was in de betreffende verkeerssituaties en tweemaal abrupt geremd, waardoor het achtervolgende politievoertuig beide keren een kop-staart botsing niet meer kon voorkomen. Ten slotte is de verdachte tussen twee rijen met voertuigen door gereden, is hij over een middenberm gereden om zo op de rotonde te komen en heeft hij bijna een vrouw aangereden. Zij stond te wachten met haar fiets in de hand, moest die weggooien en zelf opzij springen om een aanrijding te voorkomen en is daardoor op de grond gevallen. De verdachte heeft hiermee opzettelijk de verkeersregels ernstig geschonden. Hij wilde immers vluchten voor de politie. Met zijn gedrag heeft hij levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor overige weggebruikers veroorzaakt. De rechtbank acht feit 3 dan ook bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
In de strafzaak met parketnummer 03/286429-21:
1.
op 6 oktober 2021 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, een vuurwapen heeft getrokken en heeft gericht op deze [slachtoffer 1] en (vervolgens) met voornoemd vuurwapen heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 6 oktober 2021 in de gemeente Venlo openlijk, te weten, aan de Vossenerlaan, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en een onbekend gebleven persoon door:- voornoemde [slachtoffer 2] meerdere keren tegen het gezicht/hoofd te slaan (waardoor die [slachtoffer 2] op de grond is gevallen) en- voornoemde [slachtoffer 2] meerdere keren tegen het lichaam te slaan en- een kopstoot tegen het hoofd/gezicht van die [slachtoffer 2] te geven en
- voornoemde onbekend gebleven persoon tegen het gezicht/hoofd en het lichaam te slaan.
In de strafzaak met parketnummer 03/035234-21:
1.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Venlo op de Hagerhofweg, op 29 januari 2021 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten de Gemeente Venlo) schade was toegebracht, immers is hij -verdachte- tegen een verkeerszuil aangereden;
2.
op 29 januari 2021 te Venlo, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden hoofdagent van politie en [verbalisant 3] , brigadier van politie, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door-de handboeien vast te pakken, bij de pogingen tot het aanleggen van die handboeien door een bovengenoemde politieambtenaar,-te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden,-slaande bewegingen te maken naar de genoemde ambtenaren en met zijn
-verdachtes- hand het vuurwapen van politieambtenaar [verbalisant 3] bij de kolf vast te pakken;3.
op 29 januari 2021 in de gemeente Venlo, als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende op de wegen de Genbroekstraat, Sloot, Zwanenstraat, Emmastraat, Flamingostraat, Reigerstraat, Waterhoenstraat, Kraanvogelstraat, Hagerhofweg, Tegelseweg, A73, Shakespearelaan, Frederik van Eendenstraat, Drie Decembersingel, Tollenstraat en de Herman de Manstraat, terwijl hij op die wegen werd achtervolgd door politie-ambtenaren, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, immers heeft verdachte- het stopteken via het stoptransparant en optische en geluidsignalen van het politiedienstvoertuig genegeerd,- meermalen gereden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid én welke snelheid gelet op de bestaande verkeerssituatie te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse,- zich op de afrit “Hout-Blerick” van de A73, tussen stilstaande voertuigen (voor de verkeerslichten) op twee rijbanen heeft doorgedrongen, om zodoende aan de achtervolgende politieambtenaren te ontkomen,-meermalen op abrupte wijze heeft geremd waardoor de achtervolgende politieambtenaren een “kop-staart”-aanrijding niet meer konden voorkomen,- een verhoogde middenberm is opgereden, en vervolgens in de richting van een fietsster is gereden, welke hierdoor moest uitwijken en ten gevolge daarvan ten val kwam,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen -te weten: alle overige weggebruikers- te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging en de officier van justitie
De verdediging heeft ten aanzien van het schietincident (parketnummer 03/286429-21, feit 1) een beroep gedaan op noodweer(exces) en heeft verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit beroep moet worden verworpen.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer(exces): feitelijke grondslag
Nu namens de verdachte een beroep op noodweer(exces) is gedaan, moet de rechtbank allereerst de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken. Voor aanvaarding van het beroep is onder meer vereist dat de rechtbank de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. Voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop het beroep steunt, geldt – anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring – niet als maatstaf dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg.
Aannemelijk geworden feiten
De rechtbank heeft al vastgesteld dat de verdachte meerdere keren tegen zijn hoofd werd geslagen door [slachtoffer 1] , terwijl hij als bestuurder van een auto stilstond tussen een auto voor hem en de auto van [slachtoffer 1] achter hem. Het is ook voldoende aannemelijk geworden dat hij toen zijn gordel droeg en niet eenvoudig weg kon komen, en dat tegelijkertijd zijn broer [naam broer] en zijn vriend [naam vriend 1] werden geslagen door [slachtoffer 1] broer [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] vriend [naam vriend 2] .
De verdachte heeft aangevoerd dat zijn passagier [naam vriend 1] op enig moment tijdens deze slagen riep: ‘Hij heeft een mes!’ Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet voldoende aannemelijk geworden dat iemand een mes had of dat dit door [naam vriend 1] op of voorafgaand aan het schietincident is geroepen. Er is geen mes aangetroffen en niemand heeft verklaard een mes te hebben gezien. Bovendien heeft [naam vriend 1] zelf ook niet verklaard dat hij een mes heeft gezien of dat hij dit op enig moment heeft geroepen. Enkel verdachte en zijn broer hebben dit in hun verklaringen naar voren gebracht, welke verklaringen beiden eerst na verloop van ruim twee weken na het incident zijn afgelegd.
De rechtbank acht slechts voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte en zijn twee inzittenden werden geslagen door de drie andere mannen. Onder deze omstandigheden heeft de verdachte het wapen ter hand genomen en geschoten zoals bewezen is verklaard.
Noodweer: juridische beoordeling
Nu de feitelijke grondslag is onderzocht, moet de rechtbank beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het beroep is voldaan. Daarvoor is op grond van artikel 41 lid 1 Sr vereist dat het schot was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of andermans lijf tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van [slachtoffer 1] en de zijnen weliswaar worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte en de zijnen, maar is niet aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest dat de gedragingen van de verdachte geboden waren door de noodzakelijke verdediging. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de gekozen gedragingen van de verdachte – als verdedigingsmiddel – niet in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Een schot met een vuurwapen van een zeer korte afstand richting het (onder)lichaam is een disproportionele reactie op een aanval die bestaat uit slagen met blote handen.
Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
In de strafzaak met parketnummer 03/286429-21:
Feit 1:
Poging tot doodslag
Feit 2:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
In de strafzaak met parketnummer 03/035234-21:
Feit 1:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wegenverkeersweg 1994
Feit 2:
Wederspannigheid
Feit 3:
Overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De volgende vraag is dan of feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten
Noodweerexces: juridische beoordeling
De rechtbank heeft geoordeeld dat de grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Dat is op grond van artikel 41 lid 2 Sr echter verontschuldigbaar als deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding was veroorzaakt.
De rechtbank acht niet voldoende aannemelijk geworden dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging.
De verdachte heeft verklaard dat hij schoot omdat zijn vriend [naam vriend 1] zei dat iemand een mes had. Dat is echter niet voldoende aannemelijk geworden. Uit de overige verklaringen van de verdachte blijkt ook niet dat hij heeft gehandeld uit angst, vrees, radeloosheid of een soortgelijke emotie.
Dat er geen sprake was van een hevige gemoedsbeweging leidt de rechtbank ook af uit het handelen van de verdachte na afloop van het schietincident. Ten eerste rijdt hij niet weg zodra de kans zich voordoet, maar stapt hij uit zijn auto en loopt hij naar de auto van zijn belagers. Ten tweede is hij kort daarna samen met zijn broer naar de woning van de broers [familienaam] gereden, volgens de verdachte om te vragen waar zijn vader was en volgens de moeder van de gebroeders [familienaam] om bedreigingen te uiten. Ten derde heeft hij het vuurwapen later die dag in de Maas bij Roermond gegooid. Ten vierde heeft hij zich twee weken lang niet gemeld bij de politie en heeft hij eerst na verloop van deze termijn een verklaring over het incident afgelegd. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank niet voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte schoot in een hevige gemoedsbeweging.
Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
De verdachte is derhalve strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

5.De straf

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur voor vijf jaren met aftrek van de duur van het voorarrest. Ook vordert hij een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden voor de verkeersfeiten.
5.2
Het standpunt van de verdediging
In de strafzaak met parketnummer 03/286429-21 heeft de raadsvrouw geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de strafoplegging. In de strafzaak met parketnummer 03/035234-21 heeft zij verzocht te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest (drie dagen). Zij heeft voorts verzocht een lagere ontzegging van de rijbevoegdheid dan zes maanden op te leggen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks strafbare feiten. In januari 2021 slaat hij op de vlucht voor politie, waarbij hij tijdens een wilde achtervolging de verkeersveiligheid bewust ernstig in gevaar brengt en schade veroorzaakt aan een verkeerszuil. Na zijn aanhouding verzet hij zich hevig en schroomt hij niet om geweld te gebruiken tegen de politie, waarbij hij zelfs probeert om een dienstwapen af te pakken.
In oktober 2021 gaat het opnieuw mis. De verdachte pleegt samen met zijn broer geweld tegen twee andere jongens. De verdachte heeft politie en justitie aanvankelijk willen doen geloven dat zijn broer door de twee jongens werd aangevallen en dat hij daardoor ook geweld heeft gebruikt om zijn broer te helpen. Uit de beschrijving van de camerabeelden bleek echter duidelijk dat juist de verdachte en zijn broer de agressoren waren en zij met z’n tweeën een van de jongens aanvielen. Pas toen hij ter terechtzitting met dit bewijsmateriaal werd geconfronteerd, heeft de verdachte erkend dat hij en zijn broer het eerste en het meeste geweld hebben gebruikt.
Later die dag volgt een tweede confrontatie, waarbij de verdachte wordt aangevallen door het slachtoffer. De verdachte mocht zich hiertegen verdedigen, maar koos uiteindelijk voor een middel dat niet in verhouding staat tot de aanval. Hij trekt een vuurwapen en schiet het slachtoffer in het (onder)lichaam. Een handeling die het slachtoffer fataal had kunnen worden. Ook hier heeft de verdachte getracht een andere voorstelling van zaken te geven, door te doen alsof er werd geroepen dat een van de belagers een mes bij zich had, althans dat dit door een derde direct voorafgaand aan het schieten zou zijn geroepen.
Over de achtergrond van de feiten die zich in oktober 2021 afspeelden, heeft de verdachte weinig tot niets willen verklaren. Dat geldt ook voor de andere betrokkenen, waaronder het slachtoffer van de schietpartij. Kennelijk is er een reden om hier niet over te willen verklaren. Dat vindt de rechtbank verontrustend, zeker nu de verdachte met een illegaal en doorgeladen vuurwapen op zijn lichaam rondloopt en rondrijdt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 18 maart 2022. Hieruit volgt evenmin een rooskleurig beeld. De verdachte woonde tot zijn aanhouding bij zijn ouders, had nog nooit gewerkt en had geen vaste vorm van dagbesteding. Hij maakt een berekenende indruk. De reclassering concludeert dat er een verhoogd recidiverisico is.
Blijkens zijn strafblad is de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking gekomen, onder meer voor wederspannigheid.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren gevorderd. Deze straf is, gelet op zijn toelichting ter zitting, enkel gebaseerd op de bewezenverklaarde poging tot doodslag. Kennelijk vormde de overige strafbare feiten geen reden om een hogere straf te eisen. De rechtbank acht de openlijke geweldpleging, de gevaarlijke achtervolging en het gewelddadige verzet wel dermate ernstig dat een hogere straf in beginsel passend zou zijn. Gelet op de jonge leeftijd van de verdachte ende omstandigheid dat het slachtoffer zich voorafgaand aan het schot ook niet onbetuigd heeft gelaten, acht de rechtbank een gevangenisstraf van vijf jaar echter wel passend.
Voor de verkeersfeiten heeft de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd voor de duur van zes maanden. De rechtbank acht dit alleszins redelijk en zal deze ontzegging ook opleggen nu de verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar heeft gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

6.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

6.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 35.393,- ter zake van feit 1 in de strafzaak met parketnummer 03/286429-21, bestaande uit € 393,- aan materiële schade (kleding ad € 300,- en ziekenhuiskosten ad € 93,-) en een vordering tot voorschot op vergoeding van € 35.000,- aan immateriële schade. Ook vordert [slachtoffer 1] € 20.000,- aan affectie- dan wel shockschade voor zijn broer [slachtoffer 2] .
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de immateriële schade te matigen tot € 2.500,-. Voor het overige dient de benadeelde niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering ten aanzien van immateriële schade. Een bedrag van € 395,- kan worden toegewezen aan materiële schade.
Voor zover schadevergoeding voor de broer van [slachtoffer 1] is gevorderd, dient deze te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de benadeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot vergoeding van immateriële schade vanwege eigen schuld, dan wel omdat deze niet is onderbouwd. Het bepalen van een bedrag naar redelijkheid en billijkheid vormt een onevenredige belasting voor het strafproces. De vordering aan materiële schade dient te worden afgewezen, omdat deze niet is onderbouwd. De gevorderde schadevergoeding voor [slachtoffer 2] dient eveneens te worden afgewezen, nu niet is gebleken van ernstig letsel.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat door [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van de poging tot doodslag. De gevorderde materiële schade is voldoende gesteld en onderbouwd en komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. De omvang van deze schade is weliswaar niet door middel van nota’s onderbouwd, maar uit het dossier blijkt duidelijk dat de sportschoenen, het trainingsvest en de trainingsbroek zijn bebloed en dat de trainingsbroek is doorschoten en opengeknipt. De omvang van deze materiële schadeposten zal de rechtbank begroten op de bedragen zoals gevorderd. De kosten voor de ziekenhuisopname zijn gevorderd overeenkomstig de Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding van de Letselschaderaad en worden ook als zodanig toegewezen.
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het staat vast dat [slachtoffer 1] lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde strafbare feit. Rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 5.000,- als voorschot op de vergoeding van de door [slachtoffer 1] geleden immateriële schade redelijk en billijk. Voor het overige wordt de benadeelde niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering door het partijdebat over eigen schuld een onevenredige belasting van het strafgeding op zou leveren. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor zover door de benadeelde partij [slachtoffer 1] vergoeding van schade is gevorderd die zijn broer [slachtoffer 2] zou hebben geleden, zullen deze posten worden afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat [slachtoffer 1] bevoegd is om namens zijn broer een vordering in te dienen.
Het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding, van in totaal € 5.393,-, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2021. Ook zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 141, 180 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders ten laste is gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • ontzegtde verdachte op grond van de feiten 1 en 3 in de strafzaak met parketnummer 03/035234-21 de
    bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden;
  • bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , wonende te [woonplaats] , ten aanzien van feit 1 in de strafzaak met parketnummer 03/286429-21 gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van 5.393 euro, bestaande uit een bedrag van 393,- euro aan materiële schade en een bedrag van 5.000,- euro aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde partij ter zake van het overige aan immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat betreft de gevorderde schadeposten die zien op schade geleden door [slachtoffer 2] af;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] voornoemd bedrag te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 60 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2021;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.M.G. Rulkens, voorzitter, mr. W.A.M. de Loo en mr. N.P.J. van de Pasch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 april 2022.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
In de strafzaak met parketnummer 03/286429-21:
1.
hij op of omstreeks 6 oktober 2021 te Blerick, gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, een vuurwapen heeft getrokken en/of (vervolgens) heeft gericht op deze [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) (daarbij) in een worsteling/gevecht met deze [slachtoffer 1] is geraakt en/of (vervolgens) (daarbij) in deze worsteling/dit gevecht met voornoemd vuurwapen heeft geschoten, althans dit vuurwapen heeft laten afgaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 oktober 2021 te Blerick, gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een vuurwapen heeft getrokken en/of (vervolgens) heeft gericht op deze [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) (daarbij) in een worsteling/gevecht met deze [slachtoffer 1] is geraakt en/of (vervolgens) (daarbij) in deze worsteling/dit gevecht met voornoemd vuurwapen heeft geschoten, althans dit vuurwapen heeft laten afgaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 6 oktober 2021 te Blerick, gemeente Venlo openlijk, te weten, op of aan de Vossenerlaan, in elk geval op of aan de
openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en) te
weten [slachtoffer 2] en/of een onbekend gebleven persoon door:
- voornoemde [slachtoffer 2] een of meerdere keren in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan (waardoor die [slachtoffer 2] op de grond is gekomen/gevallen) en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] een of meerdere keren in/op/tegen het lichaam te slaan en/of
- een kopstoot in/op/tegen het hoofd/gezicht van die [slachtoffer 2] te geven en/of
- voornoemde onbekend gebleven persoon een of meerdere keren in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans tegen het lichaam te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 oktober 2021 te Blerick, gemeente Venlo [slachtoffer 2] en/of een onbekend gebleven persoon heeft mishandeld door:
- voornoemde [slachtoffer 2] een of meerdere keren in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan (waardoor die [slachtoffer 2] op de grond is gekomen/gevallen) en/of
- een kopstoot in/op/tegen het hoofd/gezicht van die [slachtoffer 2] te geven en/of
- voornoemde onbekend gebleven persoon een of meerdere keren in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans tegen het lichaam te slaan.
In de strafzaak met parketnummer 03/035234-21:
1.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Venlo op/aan de Hagerhofweg, op of omstreeks 29 januari 2021 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten de Gemeente Venlo) schade was toegebracht, immers is hij -verdachte- tegen een verkeerszuil gebotst, althans aangereden;
2.
hij op of omstreeks 29 januari 2021 te Venlo, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] , beiden hoofdagent van politie en/of [verbalisant 3] , brigadier van politie, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte,
door
-de handboeien vast te pakken,bij de pogingen tot het aanleggen van die handboeien door (een) bovengenoemde politieambtena(a)r(en),
-te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden,
-slaande bewegingen te maken naar de genoemde ambtena(a)r(en) en/of met zijn -verdachtes- hand het vuurwapen van politieambtenaar [verbalisant 3] bij de kolf vast te pakken;
3.
hij op of omstreeks 29 januari 2021 in de gemeente Venlo, in elk geval in Nederland als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg(en), de Genbroekstraat, Sloot,Zwanenstraat, Emmastraat,Flamingostraat, Reigerstraat, Waterhoenstraat, Kraanvogelstraat, Hagerhofweg, Tegelseweg, A73, Shakespearelaan, Frederik van Eendenstraat,Drie Decembersingel, Tollenstraat en/of de Herman de Manstraat, terwijl hij op die weg(en) werd achtervolgd door politie-ambtenaren, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, immers heeft verdachte
- het stopteken (via het stoptransparant en/of optische en geluidsignalen van het politiedienstvoertuig) genegeerd,
- meermalen, althans eenmaal gereden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van XXXX kilometer per uur, én welke snelheid gelet op de bestaande verkeerssituatie te hoog was voor een veilig verkeer
ter plaatse,
- zich op de afrit “Hout-Blerick” van de A73, tussen stilstaande voertuigen (voor de verkeerslichten) op twee rijbanen heeft doorgedrongen, om zodoende aan de achtervolgende politieambtenaren te ontkomen,
-meermalen, althans eenmaal op abrupte wijze heeft geremd waardoor de achtervolgende politieambtenaren een “kop-staart”-aanrijding niet meer konden voorkomen,
- een verhoogde middenberm is opgereden, en vervolgens in de richting van een fietsster is gereden, welke hierdoor moest uitwijken en (vervolgens) tengevolge daarvan ten val kwam, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) -te weten: alle overige weggebruikers- te
duchten was.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer 72, gesloten d.d. 21 december 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 415.
2.Het proces-verbaal van relaas d.d. 7 december 2021, p. 41 en 42.
3.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 1 april 2022 afgelegd.
4.Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 13 oktober 2021, p. 277 en 278.
5.Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 29 november 2011, p. 283.
6.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Noord- en Midden-Limburg, registratienummer PL2300-2021015435, gesloten d.d. 3 februari 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 59.
7.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 februari 2021, p. 58.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 30 januari 2021, p. 42.
9.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 1 april 2022 afgelegd.
10.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 januari 2021, p. 9 en 10.
11.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 januari 2021, p. 11.
12.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 1 april 2022 afgelegd.
13.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 januari 2021, p. 5, 6 en 7.
14.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 1 april 2022 afgelegd.