Procesverloop
In het besluit van 20 augustus 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om op grond van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) te worden geplaatst in de functie van Senior Forensische Opsporing, salarisschaal 8, afgewezen.
In het besluit van 10 maart 2020 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar toenmalige gemachtigde [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam 3].
In de tussenuitspraak van 12 november 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit 1 te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuw besluit genomen van 4 januari 2022 (bestreden besluit 2). Daarbij heeft hij het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard onder aanvulling van de motivering.
Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder de door eiseres ingebrachte verklaringen ter onderbouwing van haar standpunt dat zij wel aan de niveaubepalende elementen voldoet, te gemakkelijk naast zich neer heeft gelegd. Verweerder blijft op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een eigen onderzoeksplicht houden. Verweerder moet op basis van de door de ambtenaar in het kader van diens aanvraag naar voren gebrachte feiten en omstandigheden vaststellen of aan de niveaubepalende elementen van de andere functie in overwegende mate is voldaan. Dit heeft verweerder in het bestreden besluit 1 naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan. Als eiseres in bezwaar of beroep met een aanvullende onderbouwing van haar aanvraag komt, zal verweerder hier serieus naar moeten kijken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder te grofmazig en te strikt naar de door eiseres overgelegde verklaringen heeft gekeken.
Dit betekent dat het bestreden besluit 1 in strijd is met artikel 3:2 van de Awb.
De rechtbank heeft verweerder opdracht gegeven opnieuw naar de zaak te kijken en daarbij ook de door eiseres ter onderbouwing van haar aanvraag ingebrachte verklaringen van haar (leidinggevende) collega’s te betrekken. De enkele verwijzing naar het ontbreken van LNFP-deskundigheid bij deze (leidinggevende) collega’s als motivering voor het niet betrekken van deze verklaringen bij de beoordeling is onvoldoende, nu in deze verklaringen geen oordeel wordt gegeven over de vraag of de daarin genoemde werkzaamheden van eiseres wezenlijk afwijken van haar functiebeschrijving als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder i, van de RAAF. Verweerder moet de feiten/feitelijke werkzaamheden vaststellen en deze vervolgens beoordelen en kwalificeren.
3. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder de feitelijke werkzaamheden van eiseres uit de in het dossier opgenomen verklaringen in samenhang met de onderbouwende documenten uit het dossier getoetst aan de kern van de gewenste functie en de nadere beschrijving daarvan in de activiteiten en resultaten van de LFNP-functiebeschrijving.
In verband met de goede procesorde heeft verweerder zich beperkt tot de niveaubepalende elementen zaakscoördinatie, het bouwen en onderhouden van netwerken, het implementeren van verbetervoorstellen en het als mentor bevorderen van de professionaliteit van collega’s, zoals deze zijn besproken in de tussenuitspraak. Voor wat betreft de overige niveaubepalende elementen heeft verweerder verwezen naar het bestreden besluit 1 en het advies van de commissie met de daarin opgenomen overwegingen. Verweerder komt uiteindelijk tot de conclusie dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat binnen de referteperiode (2 augustus 2017 tot 2 augustus 2018) haar feitelijke werkzaamheden in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie van Senior Forensische Opsporing. Onder aanvulling van de motivering verklaart verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primair besluit opnieuw ongegrond.
4. Eiseres heeft in de zienswijze aangevoerd dat de vragen en opmerkingen die nu in het bestreden besluit 2 door verweerder worden gesteld met uitzondering van een aantal nuanceverschillen dezelfde zijn als in het bestreden besluit 1. Eiseres stelt dat zij al de informatie die van belang is voor de procedure aanvraag andere functie heeft ingediend. Eiseres meent dat zij met de verklaringen een correcte en feitelijke onderbouwing heeft gegeven die inzichtelijk maakt dat haar werkzaamheden in de referteperiode feitelijk vallen onder de functie van Senior Forensische Opsporing. Officiële stukken ontbreken helaas, omdat het niet gebruikelijk was om dit schriftelijk vast te leggen. Eiseres is van mening dat dit haar niet mag worden tegengeworpen, nu dit de gebruikelijke werkwijze betreft. Eiseres is en blijft van mening dat zij aan alle niveaubepalende elementen heeft voldaan en dat zij dit afdoende gemotiveerd en onderbouwd heeft.
5. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit 1 van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2. Het betreft immers een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit 1, terwijl eiseres daarbij nog voldoende belang heeft.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek met het bestreden besluit 2 heeft gerepareerd. Verweerder heeft de feiten / feitelijke werkzaamheden in de referteperiode vastgesteld en deze vervolgens beoordeeld en gekwalificeerd. Verweerder heeft uitvoerig gemotiveerd over de aspecten waarvan de rechtbank vond dat hij daar in het bestreden besluit 1 tekort was geschoten.
De rechtbank kan verweerder uiteindelijk volgen in zijn conclusie dat de feitelijke werkzaamheden van eiseres niet in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie Senior Forensische Opsporing.
7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1 gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit 1 wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
8. Omdat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is hersteld in het bestreden besluit 2, verweerder met dat besluit inhoudelijk aan zijn oorspronkelijke besluit vasthoudt, eiseres zich heeft kunnen uitlaten over het bestreden besluit 2 en dat besluit de rechterlijke toets kan doorstaan, verklaart de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
9. Omdat de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).