ECLI:NL:RBLIM:2022:2918

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
9346649 CV 21-3631
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling van factuur voor glaszetwerkzaamheden en bewijswaardering van getuigenverklaringen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een glaszetter en een gedaagde over de betaling van een factuur van € 6.903,53 voor glaszetwerkzaamheden aan het Sint Servaasklooster. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Cuijpers, stelt dat de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.L.G.J. Eikelboom, de opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden. De gedaagde betwist echter de opdracht en stelt dat hij nooit met de eiser heeft samengewerkt.

De rechtbank heeft de getuigenverklaringen van beide partijen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verklaring van de gedaagde ongeloofwaardig was. De kantonrechter oordeelde dat de eiser voldoende bewijs had geleverd dat de gedaagde de opdracht had gegeven, mede op basis van getuigenverklaringen en e-mailcorrespondentie. De rechtbank achtte het onlogisch dat de gedaagde geen betrokkenheid bij de werkzaamheden zou hebben, gezien de eerdere betalingen van facturen vanaf een bankrekening van zijn zonen.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, contractuele rente en buitengerechtelijke kosten, en ook tot een bijdrage in de proceskosten van de eiser. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9346649 CV EXPL 21/3631
Vonnis van de kantonrechter van 13 april 2022
in de zaak van:
[eiser]
h.o.d.n. [eiser]
gevestigd te [vestigingsplaats] , [adres]
eisende partij,
Advocaat mr. J. Cuijpers
tegen:
[gedaagde]
wonende te [woonplaats] , [adres]
gedaagde partij
Advocaat mr. R.L.G.J. Eikelboom
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Dit vonnis is gewezen op de volgende processtukken:
1. De dagvaarding
2. De conclusie van antwoord
3. De conclusie van repliek
4. De conclusie van dupliek
5. Het vonnis van 17 november 2021
6. Het proces-verbaal getuigenverhoor van 18 januari 2022 met daaraan producties namens [eiser]
7. De akte opgave getuigen en indiening producties van [gedaagde]
8. Een op 8 maart 2022 namens [gedaagde] ingediende productie
9. Het proces-verbaal verhoor getuigen van 22 maart 2022
1.2.
verwijzing naar bijlagen vindt plaats door vermelding van het nummer van het processtuk gevolgd door het nummer van de bijlage.

2.Inleiding

2.1.
In deze procedure is de vraag of [eiser] terecht [gedaagde] aanspreekt tot betaling van zijn factuur van 24 november 2020 ad 6.903,53 euro, die ziet op levering en plaatsing van binnen beglazing in panden aan het Sint Servaasklooster, ook wel afgekort als SSK (bijlage 1,2). Dat [gedaagde] die factuur zou moeten voldoen, ligt niet direct voor de hand nu de factuur gericht is aan [naam 1] – SSK aan de [adres] te [plaats] , en 4 eerdere facturen van [eiser] aan hetzelfde adres (met als data 19 augustus 2020, 31 augustus 2020, 24 september 2020 en 5 november 2020) steeds kort na verzending betaald zijn van een bankrekening ten name van “Hr [naam 2] , Hr [naam 3] ” (bijlage 6,10). Omdat [gedaagde] met klem betwist ook maar iets met de in de factuur genoemde werkzaamheden van doen te hebben, is [eiser] bij vonnis van 17 maart 2021(processtuk 5) in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat [gedaagde] de opdracht gegeven heeft tot de werkzaamheden uit genoemde factuur. In dat verband hebben partijen diverse bijlagen in het geding gebracht en zijn de heren [eiser] , [getuige] en [gedaagde] als getuigen gehoord. De rechtbank zal thans overgaan tot bespreking en waardering van het bewijs.

3.Beoordeling

3.1.
In deze zaak is het bizar en onthutsend dat beide partijen over een eenduidige kwestie (hebben [eiser] en [gedaagde] ramen opgemeten in het SSK …) onder ede een zodanig diametraal verschillende verklaring afleggen dat de enige conclusie die getrokken kan worden, is dat één van die partijen bewust onder ede liegt.
3.2.
In de lezing van [eiser] is [gedaagde] zijn contractspartij (zie vooral de getuigenverklaring van [eiser] daarover: processtuk 6). [eiser] stelt dat [gedaagde] vaker opdrachten aan hem verstrekte. Dat deed hij telefonisch, waarna [eiser] ter plaatse [gedaagde] trof en besproken werd welk glas moest worden geleverd en geplaatst. Na opmeting gaf [eiser] telefonisch het aantal vierkante meters glas door aan [gedaagde] en werd na afloop tegen een afgesproken tarief per vierkante meter glas gefactureerd. Op verzoek van [gedaagde] werd de factuur gezonden aan [naam 1] – SSK. [eiser] ging er aanvankelijk vanuit dat [letters] de voorletters van [gedaagde] waren, totdat hem bleek dat het kennelijk de voorletters van zijn drie zonen [zoon 1] , [zoon 2] en [zoon 3] betrof. [gedaagde] heeft nooit aangegeven dat hij namens hen handelde.
3.3.
[gedaagde] betwist deze hele lezing. Hij betwist niet alleen dat hij de onderhavige opdracht aan [eiser] heeft gegeven, hij verklaart dat hij buiten het plaatsen van een ruit in zijn woning lang geleden, nooit met [eiser] van doen heeft gehad in diens hoedanigheid van glaszetter. Op de vraag of hij betrokken is bij het Sint Servaasklooster en bij de ondernemingsactiviteiten van zijn zonen, die als eigenaar van dat klooster geregistreerd staan (bijlage 1,5), heeft hij ontkennend geantwoord.
3.4.
De kantonrechter acht de betwisting van [gedaagde] ongeloofwaardig om de volgende redenen:
a. Partijen zijn het erover eens dat SSK staat voor de panden van de zonen [gedaagde] aan het Sint Servaasklooster. Als de raadsman van [eiser] [gedaagde] sommeert tot betaling (bijlage 1,3), antwoordt [gedaagde] (bijlage 1,4) via het mailadres [mail] @gmail.com. [gedaagde] ontkent dat hij dit mailadres gebruikt en verklaart dat hij het misschien een keer per ongeluk heeft gebruikt. De kantonrechter acht het onlogisch en ongeloofwaardig dat [gedaagde] over een kwestie die SSK betrof, per ongeluk gebruik zou maken van het mailadres van SSK, terwijl hij verklaart op geen enkele wijze bij SSK betrokken te zijn.
b. Als [eiser] aan zoon [zoon 1] per whatsapp vraagt wanneer zijn factuur voldaan wordt (die in deze procedure gevorderd wordt), antwoordt [zoon 1] : ‘Dat is ssk [eiser] en [gedaagde] is boos’. Deze opmerking suggereert dat [gedaagde] degene is die over ssk gaat. Dat [gedaagde] niet wil betalen, heeft volgens [eiser] als reden dat er een geschil loopt tussen Hotel Hustinx en [eiser] . Deze stelling wordt ondersteund doordat [gedaagde] (die in die procedure als advocaat optreedt) een dagvaarding met alle bijlagen van Hotel Hustinx aan [eiser] zonder toelichting integraal in het geding heeft gebracht.
c. Aan [gedaagde] is een mail voorgehouden (bijlage 6,8) die op 30 september 2019, 15.20 uur door [zoon 1] is doorgestuurd aan “ [gedaagde]
als altijdzo scherp mogelijk!!! ... mr. [gedaagde] ” (onderstreping door de kantonrechter). Deze mail ondersteunt de lezing van [eiser] dat [gedaagde] vaker ramen bij hem bestelde en dat hij offreerde op basis van vierkante meters. Ook ondersteunt deze mail (net als de opmerking van [zoon 1] onder b) dat [gedaagde] de nodige zeggenschap had over onroerend goed waarvan zijn zonen (formeel?) eigenaar zijn.
De onder ede afgelegde verklaring van [gedaagde] op dit punt is dat hij zich die mails niet kan herinneren. Hij suggereert dat ze zonder zijn opdracht door medewerkers van zijn advocatenkantoor verzonden zijn. De kantonrechter acht dit ongeloofwaardig omdat het volstrekt onwerkelijk is om te veronderstellen dat ondersteunend personeel van een advocatenkantoor op naam van [gedaagde] mails gaat versturen zonder uitdrukkelijke opdracht daartoe.
d. De facturen van [eiser] aan [naam 1] – SSK werden steeds betaald vanaf een bankrekening ten name van ‘Hr [naam 2] , Hr [naam 3] ’, zijnde kennelijk 2 van de 3 zonen van [gedaagde] . Op de eenvoudige vraag (gesteld door de raadsman van [eiser] ) of hij gemachtigd was om gebruik te maken van die rekening, wenste [gedaagde] onder geen beding te antwoorden omdat de wederpartij daar niks mee te maken zou hebben. Ook op herhaaldelijk aandringen van de kantonrechter dat alleen maar ja of nee geantwoord hoefde te worden, bleef [gedaagde] volharden in zijn weigering om deze vraag te beantwoorden.
De enige redelijke verklaring voor de hardnekkige weigering van [gedaagde] om deze vraag te beantwoorden, is dat hij gemachtigd was om gebruik te maken van die rekening. Dát verklaren zou echter zijn hele betoog over het niks te maken hebben met [eiser] en de panden van SSK, onderuit halen. Anderzijds mag, als [gedaagde] niet tot die rekening gemachtigd was, verondersteld worden dat [gedaagde] dat met graagte zou hebben geantwoord, nu het zijn stellingen dat hij niks met de ondernemingen van zijn zoons van doen heeft, juist zou ondersteunen. Machtiging ontkennen terwijl die er wel was, zou ‘juridisch gevaarlijk’ zijn omdat het ontmaskerd zou kunnen worden als een ‘harde’ meineed.
3.5.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat de kantonrechter van oordeel is dat [eiser] geslaagd is in het hem opgedragen bewijs. Naast zijn eigen verklaring is het met name de inconsistente en ongeloofwaardige verklaring van [gedaagde] die aan dat bewijs bijdraagt. Het motief voor de onwil van [gedaagde] om de factuur van [eiser] te erkennen en te voldoen, lijkt diens boosheid over vermeend slecht werk door [eiser] aan Hotel Hustinx. De vordering tot betaling van de hoofdsom is daarmee toewijsbaar.
3.6.
Omdat niet betwist is dat de algemene voorwaarden op de achterzijde van de facturen vermeld zijn én het een bestendige zakelijke relatie betrof, worden deze van toepassing geacht. De op basis daarvan gevorderde contractuele rente en buitengerechtelijke kosten zijn als niet weersproken toewijsbaar.
3.7.
[gedaagde] zal als in het ongelijk gestelde partij tot een bijdrage in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. Naast de explootkosten ad 100,32 euro, het griffierecht ad 240 euro zal als bijdrage in de kosten rechtsbijstand aangesloten worden bij het standaardtarief per proceshandeling dat past bij vorderingen tussen de 5.000 en 10.000 euro, zijnde 311 euro, waarbij wordt uitgegaan van 4 proceshandelingen (1, 3, 6 en 9). De totale proceskosten komen daarmee op 1.584,32 euro.

4.Beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 6.903,53, vermeerderd met contractuele vertragingsrente ad 1,5% per 14 dagen ingaande 14 dagen ná de factuurdatum van 24 november 2020,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 1.035,53 aan contractuele buitengerechtelijke kosten,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 1.584,32 aan proceskosten,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en in het openbaar uitgesproken.