ECLI:NL:RBLIM:2022:2906

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
13 april 2022
Zaaknummer
9414628 CV 21-4434
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van leasekosten toegewezen bij gebrek aan onderbouwd verweer

Op 13 april 2022 heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen LeasePlan Nederland N.V. en een vennootschap onder firma, samen met twee vennoten. LeasePlan vorderde betaling van kosten in verband met een leaseauto, die aan de gedaagde partij was verhuurd op basis van een mantelovereenkomst operationele lease. De gedaagde partij had drie facturen niet betaald en LeasePlan ontbond de overeenkomst per 22 november 2020. De gedaagde partij voerde verweer, stellende dat de bijkomende kosten onterecht in rekening waren gebracht en dat LeasePlan niet had voldaan aan de bewijsplicht. De kantonrechter oordeelde dat LeasePlan voldoende had aangetoond dat de gedaagde partij de facturen niet had betaald en dat er geen onderbouwd verweer was tegen de hoogte van de facturen. De kantonrechter wees de vordering van LeasePlan toe, met inachtneming van een vermindering van de vordering met betrekking tot externe kosten. De gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van € 3.217,64, vermeerderd met rente en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9414628 \ CV EXPL 21-4434
Vonnis van de kantonrechter van 13 april 2022
in de zaak van:
de naamloze vennootschap LEASEPLAN NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde Trust Krediet Beheer B.V.,
tegen:

1.de vennootschap onder firma [gedaagde sub 1] ,gevestigd te [plaats] ,

2.
[gedaagde sub 2] , vennoot van gedaagde sub 1,
wonend [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3] , vennoot van gedaagde sub 1,
wonend [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek tevens houdende vermindering van eis
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisende partij heeft met gedaagde partij een mantelovereenkomst operationele lease gesloten. Op basis van die overeenkomst is een auto (Kia Niro) aan gedaagde partij verhuurd.
2.2.
Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van gedaagde partij van toepassing.
2.3.
Voor de periode van 31 augustus tot en met 30 november 2020 zijn drie facturen aan gedaagde partij gestuurd. Omdat er niet betaald werd, heeft eisende partij bij brief van 17 november 2020 de overeenkomst ontbonden per 22 november 2020. De auto is op 23 november 2020 ingeleverd.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert - samengevat en na vermindering van eis - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 3.816,44 (€ 3.217,64 aan hoofdsom, € 116,15 aan rente tot en met 20 juli 2021 en € 482,65 aan incassokosten), vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer. Dit verweer komt er in de kern op neer dat de bijkomende kosten ten onrechte in rekening zijn gebracht omdat hiervoor een grondslag ontbreekt. Er zijn kosten in rekening gebracht voor een recherchebureau, terwijl de betreffende auto al was ingeleverd. Verder voert gedaagde partij aan dat eisende partij niet heeft voldaan aan de stel- en bewijsplicht omdat de facturen en algemene voorwaarden zonder enige toelichting zijn overgelegd. Ook zijn er facturen toegevoegd, die niet eerder zijn uitgezet.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In de eerste plaats is de kantonrechter van oordeel dat eisende partij heeft voldaan aan de substantiëringsplicht. In de dagvaarding wordt verwezen naar de facturen en de algemene voorwaarden en deze zijn als productie toegevoegd. Op welke wijze verder niet aan de substantiëringsplicht zou zijn voldaan, stelt gedaagde partij niet en dit is ook niet gebleken. Ook heeft eisende partij, hoewel summier, aan de bewijsaandraagplicht voldaan. In de dagvaarding is in punt 3 bewijs aangeboden, met name door het horen van getuigen.
4.2.
Vast staat dat partijen een overeenkomst hebben gesloten en dat gedaagde partij de eerste drie facturen niet heeft betaald. De kantonrechter stelt vast dat geen onderbouwd verweer wordt gevoerd tegen de hoogte van die facturen, zodat deze kunnen worden toegewezen.
4.3.
Gedaagde partij voert aan dat er meerdere malen contact is geweest over de hoogte van de facturen. Zij verwijst in dit verband naar bijlage 1 en 1b. Deze bijlagen zijn echter niet in de procedure gebracht, zodat niet duidelijk is waarop gedaagde partij doelt en welke vragen zij aan eisende partij heeft gesteld. In elk geval heeft gedaagde partij niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de reden voor het niet betalen van de facturen is gelegen in de hoogte daarvan.
Het op dit punt gevoerde verweer treft daarom geen doel.
4.4.
Gedaagde partij heeft verweer gevoerd tegen de in rekening gebrachte externe kosten. Om welke kosten het gaat en tot welk bedrag vermeldt gedaagde partij niet. In haar conclusie van repliek vermindert eisende partij haar vordering met een bedrag van € 114,00 aan externe kosten. Hierna rept gedaagde partij in haar conclusie van repliek nog wel over externe kosten, met name over de recherchekosten, maar gesteld noch gebleken is dat deze kosten (ten onrechte) in rekening zijn gebracht. Gedaagde partij heeft haar verweer over het ten onrechte in rekening brengen van (verdere) externe kosten niet onderbouwd of aangetoond, zodat hieraan voorbij wordt gegaan.
4.5.
Eisende partij heeft haar vordering met betrekking tot de eindfactuur verminderd tot een bedrag van € 2.066,34 (was € 2.167,85). Eisende partij stelt dat zij bij de eindafrekening te veel in rekening heeft gebracht omdat zij (kennelijk) is uitgegaan van een onjuiste dagprijs. Gedaagde partij voert aan dat zij naar aanleiding van het verzoek tot betaling van 23 maart 2021 heeft gevraagd om een correcte factuur, maar dat zij deze niet heeft ontvangen. De kantonrechter constateert dat ook dit verweer niet is onderbouwd. Gedaagde partij heeft de betreffende brief niet overgelegd. Verder constateert de kantonrechter dat geen verweer is gevoerd tegen de verminderde eindafrekening. De juistheid daarvan staat daarom vast.
4.6.
Met betrekking tot de rente en incassokosten overweegt de kantonrechter als volgt. Eisende partij vordert een bedrag van € 116,15 aan rente en de contractuele rente vanaf 21 juli 2021. De juistheid van het bedrag van € 116,15 kan niet geverifieerd worden. Onduidelijk is of de rente over de onjuiste eindafrekening is berekend. Daarom zal de contractuele rente worden toegewezen over de respectievelijk verschuldigde bedragen vanaf de datum van opeisbaarheid daarvan tot aan de dag van betaling.
De kantonrechter is van oordeel dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten moeten worden afgewezen. Weliswaar zijn er buitengerechtelijke werkzaamheden verricht, maar daarbij is telkens betaling van een onjuist bedrag gevorderd. Dit heeft mogelijk voor onduidelijkheid bij gedaagde partij gezorgd, en deze onduidelijk komt voor rekening en risico van eisende partij.
4.7.
De kantonrechter ziet geen aanleiding partijen toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.8.
Gedaagde partij wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 110,64
  • griffierecht 507,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.239,64
4.9.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn berijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 3.217,64, vermeerderd met de contractuele rente van 1,5% per maand over de respectievelijk verschuldigde bedragen vanaf de datum van opeisbaarheid van die bedragen tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 1.239,64,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen en in het openbaar uitgesproken.
type: PLG
coll: