ECLI:NL:RBLIM:2022:2774

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
C/03/291943 / FA RK 21-1768
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vernietiging van erkenning van vaderschap op grond van bedrog en dwaling

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de erkenning van vaderschap door de man. De man, die erkende dat hij niet de biologische vader was van het kind, stelde dat hij door bedrog en dwaling was bewogen tot de erkenning. Hij was ervan overtuigd dat de biologische vader een bedreiging vormde voor het kind, wat hem deed besluiten het kind te erkennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man ten tijde van de erkenning op de hoogte was van het feit dat hij niet de biologische vader was en dat zijn verzoek niet kon worden toegewezen omdat het bedrog en de dwaling niet betrekking hadden op de erkenning zelf, maar op de motieven die tot de erkenning hebben geleid. De rechtbank overwoog dat de man niet kon aantonen dat hij door bedrog of dwaling was bewogen tot de erkenning, aangezien hij wist dat hij niet de biologische vader was. De rechtbank heeft het verzoek van de man dan ook afgewezen, met de overweging dat de feiten en omstandigheden die hij aan zijn verzoek ten grondslag legde niet voldoende waren om een succesvol beroep op bedrog of dwaling te onderbouwen. De bijzondere curator heeft zich in zijn verslag op het standpunt gesteld dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek, omdat hij niet in staat was om bedreiging, dwaling of bedrog aan te tonen. De moeder en de grootmoeder hebben tijdens de mondelinge behandeling ook hun standpunten naar voren gebracht, waarbij de moeder aangaf dat het belangrijk was dat de erkenning werd vernietigd om rust te creëren voor alle betrokkenen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het verzoek van de man af te wijzen, en de werkzaamheden van de bijzondere curator zijn hiermee beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 5 april 2022
Zaaknummer: C/03/291943 / FA RK 21-1768
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven inzake:
[de man] ,
verzoeker, verder te noemen: de man,
wonend in [woonplaats] ,
advocaat mr. N. Soro, kantoorhoudend in Heerlen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de moeder] ,
verder te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats] ,
geen advocaat,
en:
de minderjarige
[minderjarige] ,
verder te noemen [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
in rechte vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Daemen, kantoorhoudend in Brunssum,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator voor [minderjarige] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.
Wederom gezien de stukken, waaronder nu ook de beschikking van 9 juli 2021 van deze rechtbank.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere procesverloop blijkt uit:
  • het verslag van de bijzondere curator van 19 augustus 2021;
  • de mondelinge behandeling van 23 maart 2022 waar zijn verschenen:
- de man en mr. Soro;
- de bijzondere curator.
De moeder en mevrouw [naam grootmoeder] , grootmoeder van [minderjarige] en tevens mentor van de moeder (verder te noemen: de grootmoeder), zijn tijdens de mondelinge behandeling telefonisch gehoord.

2.De standpunten

2.1.
De man heeft in zijn verzoekschrift gesteld dat hij [minderjarige] heeft erkend, nadat de moeder en haar familie de man ervan hadden overtuigd dat de biologische vader van [minderjarige] genaamd [naam biologische vader] , een dreiging dan wel gevaar voor [minderjarige] zou vormen. De relatie is medio 2019 verbroken. Sindsdien heeft de man geen contact meer met [minderjarige] en de moeder. De man heeft begin 2021 vernomen dat de gestelde biologische vader niet de biologische vader blijkt te zijn. De moeder zou in goed contact staan met de gestelde biologische vader en er is er nimmer sprake geweest van enige dreiging dan wel gevaar voor [minderjarige] . De vader heeft verwezen naar artikel 1:205 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en gesteld dat hij is bedrogen. Immers de onjuiste mededelingen en het verzwijgen van de daadwerkelijke biologische vader heeft de man ertoe bewogen [minderjarige] te erkennen. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er geen sprake is van bedrog dan meent de man dat hij heeft gedwaald. Immers door de moeder is medegedeeld dat de biologische vader een bedreiging vormde voor [minderjarige] , reden waarom de man [minderjarige] heeft erkend. Indien de vader zou hebben geweten dat de gestelde biologische vader niet de biologische vader is en geen bedreiging vormt voor [minderjarige] , dan zou de man [minderjarige] niet hebben erkend. Het verzoek van de man ligt voor toewijzing gereed. Hij weet immers pas minder dan een jaar dat er sprake is van een wilsgebrek. Het verzoek is ruimschoots op tijd ingediend. Daar komt bij dat de man reeds geruime tijd niet meer in een nauwe persoonlijke betrekking tot [minderjarige] staat. De man meent dat er geen sprake is van family life in de zin van artikel 8 EVRM. De man meent dat de belangen van [minderjarige] zich evenmin verzetten tegen de vernietiging van de erkenning. Te meer nu [minderjarige] zich - gelet op de leeftijd waarop het contact is verbroken, bij negen maanden oud - de man zich niet zal herinneren. [minderjarige] heeft derhalve geen belang bij het behouden van het vaderschap van de man. Daarnaast zal de vernietiging de identiteit van [minderjarige] niet aantasten. Zo voert [minderjarige] reeds de achternaam van de moeder en is de man niet belast met het ouderlijk gezag.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man nog aangevuld dat hij niet is bedrogen dan wel heeft gedwaald over het feit dat hij niet de biologische vader van [minderjarige] is. De man wist dat hij niet de biologische vader was van [minderjarige] , want de moeder was al zwanger van [minderjarige] toen zij een relatie met de man kreeg. Het bedrog dan wel de dwaling ziet op het feit dat door de moeder aan de man onjuiste mededelingen zijn gedaan betreffende de bedreiging die [naam biologische vader] voor [minderjarige] zou vormen, nu achteraf is gebleken dat die [naam biologische vader] geen gevaar vormde. Deze vorm van bedrog/dwaling valt onder de werking van artikel 1:205 BW en wellicht ook onder de werking van boek 3 BW. Indien de rechtbank van oordeel is dat niet voldoende vaststaat dat de man niet de biologische vader van [minderjarige] is, dan is de man bereid mee te werken aan een DNA-onderzoek. Destijds bij de bijzondere curator was de man niet in staat een dergelijk onderzoek te bekostigen, maar nu wel. De man verwijst nog naar een uitspraak van deze rechtbank in een soortgelijke zaak (nummer 295093) waarin de bijzondere curator namens de minderjarige een verzoek tot vernietiging van de erkenning heeft ingediend.
De man heeft geen contact meer met de moeder en met [minderjarige] . Het is beter voor [minderjarige] dat hij geen juridische vader heeft, dan dat hij een juridisch vader heeft die geen rol speelt in zijn leven.
2.2.
De bijzondere curator heeft zich in zijn verslag op het standpunt gesteld dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek, omdat hij niet in staat is bedreiging, dwaling of bedrog aan te tonen en te bewijzen. De bijzondere curator heeft, omdat zowel de man als de moeder aangaven dat er wellicht nog een hele klein kans is dat man toch de biologische vader van [minderjarige] is, hen gevraagd mee te werken aan een DNA-onderzoek. Beiden waren daarmee akkoord en ook met het feit dat de man de kosten van dat onderzoek zou betalen en het onderzoek zou plaatsvinden onder supervisie van de bijzondere curator, echter de man bleek niet in staat de kosten te voldoen. Voor [minderjarige] is het van essentieel belang, in verband met zijn sociale, emotionele en identiteitsontwikkeling, om te weten van wie hij afstamt. [minderjarige] heeft in de man een juridische vader maar onduidelijk is wie de biologische vader van [minderjarige] is en [minderjarige] zal het moeten doen met een juridische vader die niet in beeld is.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de bijzondere curator nog aangevoerd dat hij ondanks zijn inspanningen er niet achter is gekomen wie de biologische vader van [minderjarige] is. De bijzondere curator heeft het vermoeden dat er sprake is van opzet bij de moeder en de man met als doel dat er nu geen juridische vader komt en dat mogelijk in de toekomst een nieuwe partner van de moeder [minderjarige] kan erkennen. Deze gang van zaken is niet in het belang van [minderjarige] , die recht heeft op een biologische en juridische vader. Hij heeft nu alleen een juridische vader en die dient hem niet te worden afgenomen. De man is niet-ontvankelijk in zijn verzoek. Hij verschaft geen duidelijkheid met betrekking tot het gestelde bedrog en de gestelde dwaling.
De bijzondere curator heeft overwogen namens [minderjarige] een verzoek tot vernietiging van de erkenning in te dienen, maar heeft dat bewust niet gedaan omdat hetgeen de moeder en de man naar voren hebben gebracht niet helemaal juist lijkt. Beiden hebben zij gezegd dat er onduidelijkheid was met betrekking tot de biologische vader. Dat is in het verslag opgenomen en door hen geaccordeerd. Indien er een DNA-onderzoek plaatsvindt en de man niet de biologische vader van [minderjarige] blijkt te zijn, dan is nog steeds onduidelijk wie zijn biologische vader is. De moeder zou moeten meewerken aan een uitgebreid vaderschapsonderzoek waarbij ook [naam biologische vader] zou moeten worden betrokken.
2.3.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling telefonisch naar voren gebracht dat het belangrijk is dat de erkenning wordt vernietigd omdat de betrokkenen dan rust krijgen. [minderjarige] weet niet wie zijn vader is. De moeder heeft de man verteld dat hij niet de biologische vader van [minderjarige] was en hem toch gevraagd en toestemming gegeven om [minderjarige] te erkennen. De moeder wist niet zeker of de man de biologische vader was, omdat ze zowel met de man als met [naam biologische vader] tijdens carnaval een one-night stand had. De moeder en de man hadden een relatie en de moeder dacht dat ze bij elkaar zouden blijven en zij wilde [naam biologische vader] niet als vader voor [minderjarige] . De moeder is bereid mee werken aan een DNA-onderzoek.
2.4.
De grootmoeder heeft tijdens de mondelinge behandeling telefonisch aangegeven dat het voor de man en de moeder goed zou zijn als de erkenning wordt vernietigd. Indien een DNA-onderzoek nodig is om duidelijkheid te verkrijgen, dan stemt zij daarmee in.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 1:205 lid 1 BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend:
a. door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden;
b. door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen;
c. door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog, of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven.
In artikel 1:205 lid 3 BW is bepaald dat in geval van bedreiging of misbruik van omstandigheden, het verzoek door de erkenner niet later wordt ingediend dan een jaar nadat deze invloed heeft opgehouden te werken en, in geval van bedrog of dwaling, binnen een jaar nadat de verzoeker het bedrog of de dwaling heeft ontdekt.
De man beroept zich op het feit, dat hij door bedrog dan wel dwaling tot de erkenning is gebracht. De rechtbank overweegt dat er slechts sprake kan zijn van dwaling en bedrog in de zin van artikel 1:205 lid 1 BW als die dwaling of dat bedrog de erkenning zelf betreft. Het verzoek is niet voor toewijzing vatbaar in geval bij de erkenner geen sprake is geweest van een valse voorstelling van zaken betreffende het biologische vaderschap. In deze zaak heeft de man gesteld dat het bedrog en de dwaling niet zien op het biologische vaderschap, omdat de man toen hij [minderjarige] erkende wist dat hij niet zijn biologische vader was, maar dat het bedrog en de dwaling zien op de onjuiste mededelingen van de moeder betreffende de vermeende biologische vader. Indien de man had geweten dat die mededelingen onjuist waren, dan zou de man [minderjarige] niet hebben erkend. De feiten en omstandigheden die de man aan zijn beroep op bedrog en dwaling ten grondslag legt, wat hier overigens van zij, betreffen dus niet de erkenning zelf, maar de motieven die tot de erkenning hebben geleid en maken dan ook een succesvol beroep op bedrog of dwaling in de zin van artikel 1:205 BW niet mogelijk.
De man heeft nog verwezen naar de algemene bepalingen in boek 3 van het BW die zien op bedrog en dwaling, maar die bepalingen zijn in deze zaak niet van toepassing omdat artikel 1:205 BW een lex specialis is en daarom voorgaat op de algemene bepalingen van boek 3 van het BW.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan een verdere beoordeling van het verzoek van de man en zal zij dat verzoek dan ook afwijzen.
De werkzaamheden van de bijzondere curator zijn hiermee geëindigd, tenzij alsnog door (een van) partijen een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen de onderhavige beschikking.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek van de man af.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op
5 april 2022.
SV
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.