ECLI:NL:RBLIM:2022:2729

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
03/288578-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met voorwaardelijk opzet en gedragsbeïnvloedende maatregel

Op 8 april 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag op zijn partner. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 9 november 2020, na een ruzie met het slachtoffer, haar heeft gewurgd, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet, gezien de aard van het geweld en de verwondingen die het slachtoffer had opgelopen. De verdachte werd vrijgesproken van moord, omdat er geen bewijs was voor voorbedachte raad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft een maatregel opgelegd die gericht is op gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, de moeder en broer van het slachtoffer, toegewezen, waarbij schadevergoeding werd toegekend voor affectieschade en kosten in verband met de uitvaart. De rechtbank heeft benadrukt dat de daad van de verdachte niet alleen het leven van het slachtoffer heeft ontnomen, maar ook onherstelbaar leed heeft veroorzaakt bij de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.288578.20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag] 1962,
gedetineerd in P.I. Sittard te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J. Engels, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 maart 2022. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De nabestaanden van het slachtoffer, [nabestaande 1] (moeder) en [nabestaande 2] (broer), hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De rechtbank heeft op zitting gehoord [nabestaande 2] en – namens de niet verschenen [nabestaande 1] – mr. C.M.W.M. van de Molengraft, advocaat kantoorhoudende te Venray. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte opzettelijk, al dan niet met voorbedachte raad, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, dan wel dat hij haar zwaar heeft mishandeld, terwijl deze mishandeling tot haar dood heeft geleid.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een vrijspraak van de primair tenlastegelegde moord en tot bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde doodslag. Hiertoe heeft hij het volgende naar voren gebracht.
Het slachtoffer [slachtoffer] is dood aangetroffen in de keuken van haar woning. Uit onderzoek aan haar lichaam is gebleken van duidelijke tekenen van geweld, zoals gebroken ribben en bloeduitstortingen. Deze waren het gevolg van meerdere heftige stompe geweldsinwerkingen (vallen, stoten of geslagen worden). Deze letsels verklaren niet het overlijden van het slachtoffer. De dood kan wel worden verklaard door het aangetroffen letsel in de hals, waaruit blijkt dat [slachtoffer] is gewurgd. Dit blijkt uit de bevindingen van de radioloog en de patholoog.
Hoewel de verdachte ontkent, is er voldoende bewijs dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft gedood.
In de eerste plaats komt uit de verklaringen van diverse getuigen naar voren dat de verdachte al langere tijd een alcoholprobleem heeft en dat het alcoholgebruik samenging met agressie en geweld tegen het slachtoffer. Daarbij is uit onderzoek gebleken dat er in de laatste periode voorafgaand aan de dood meer spanning was tussen de verdachte en het slachtoffer en dat de verdachte verbaal agressiever werd. Daarnaast is naar voren gekomen dat zowel de verdachte als het slachtoffer op 9 november 2020 flink gedronken had en dat tussen beide ruzie is ontstaan waarbij is geduwd en getrokken.
In de tweede plaats is DNA van de verdachte gevonden in de hals van het slachtoffer en onder de vingernagels van de verdachte, terwijl er géén relevant DNA-materiaal van een derde is aangetroffen.
In de derde plaats is, ondanks onderzoek hiernaar, geen enkele aanwijzing gevonden voor de aanwezigheid van een derde die mogelijk betrokken zou kunnen zijn bij de dood van het slachtoffer. Evenmin is gebleken van enig motief van een derde voor de dood van [slachtoffer] .
In de vierde plaats heeft de verdachte opmerkelijke verklaringen afgelegd.
De officier van justitie heeft nog naar voren gebracht dat het alternatief scenario – het slachtoffer is door een ander gedood in de korte tijdspanne dat de verdachte met de hond is gaan wandelen – ongeloofwaardig is en bovendien op geen enkele manier aannemelijk is geworden.
Daar er volgens de officier van justitie geen bewijsmiddelen zijn voor de vaststelling dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, heeft hij gevorderd hem vrij te spreken van de primair tenlastegelegde moord. De doodslag acht de officier van justitie wel bewezen. Bij verwurging is de kans op de dood aanmerkelijk. Deze kans heeft de verdachte op de koop toegenomen. Minstgenomen heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte van het primair, het subsidiair en het meer subsidiair tenlastegelegde vrij te spreken, omdat er onvoldoende bewijsmateriaal is om de betrokkenheid van de verdachte bij de dood van het slachtoffer te kunnen vaststellen.
De verdachte heeft van meet af aan ontkend dat hij het slachtoffer [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Op het moment dat hij met de hond ging wandelen, was het slachtoffer nog in leven. Toen de verdachte thuiskwam, heeft hij haar dood aangetroffen in de hal. De verdachte weet niet wat zich in de tussentijd in de woning heeft afgespeeld.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de raadsvrouw nog aangevoerd dat:
- het feit dat in het verleden sprake is geweest van huiselijk geweld in de relatie tussen de verdachte en het slachtoffer, niet meebrengt dat hij haar om het leven heeft gebracht;
  • uit het rapport van het Pieter Baan Centrum naar voren komt dat de verdachte een vermijdende man is die geneigd is om zich terug te trekken, hetgeen overeenkomt met de verklaring van de verdachte zelf;
  • de verdachte niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor de letsels van het slachtoffer, nu niet kan worden vastgesteld wanneer deze zijn opgelopen;
  • de verklaringen van de twee ex-partners van de verdachte niet redengevend kunnen zijn voor een bewezenverklaring, omdat beide getuigen de verdachte al meer dan twintig jaar niet gezien of gesproken hebben en er geen patroon van geweld kan worden vastgesteld;
  • het DNA-materiaal van de verdachte onder de nagels van het slachtoffer verklaard kan worden door het duw- en trekwerk waarover de verdachte heeft verklaard en bovendien omdat de verdachte en het slachtoffer een affectieve relatie hadden;
  • het DNA-materiaal van de verdachte in de hals van het slachtoffer kan worden verklaard door het voelen naar een hartslag en bovendien omdat de verdachte en het slachtoffer een affectieve relatie hadden;
  • er werd gesproken over een echtscheiding en er sprake was van irritaties van de verdachte in de richting van het slachtoffer, maar dat dit nog geen motief is voor het doden van [slachtoffer] ;
  • de inconsistenties in de verklaringen van de verdachte verklaard kunnen worden vanuit zijn geheugenproblematiek;
  • de afwezigheid van DNA-materiaal van een derde niet betekent dat er geen derde betrokken kan zijn geweest bij de dood van het slachtoffer.
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de verdachte wel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de dood van [slachtoffer] , heeft de verdediging verzocht hem van het primair en het subsidiair tenlastegelegde vrij te spreken, omdat het dossier geen blijk geeft van voorbedachte raad en er evenmin bewijs is voor (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
De bewijsmiddelen
3.3.1.1
Het aantreffen van het slachtoffer
Verbalisant [verbalisant 1] heeft zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd:
Op maandag 9 november 2020, omstreeks 18:10 uur, kregen mijn collega [verbalisant 2] en ik de opdracht om te gaan naar de [adres 1] . Aldaar zou de echtgenoot zijn vrouw dood hebben aangetroffen in de woning.
Op bovengenoemde datum omstreeks 18:15 uur kwamen wij ter plaatse op genoemd adres.
Ik zag dat de voordeur van de woning openstond en dat ambulancepersoneel reeds in de hal van de woning doende was met het aangetroffen stoffelijk overschot. Ik hoorde dat de ambulancemedewerker tegen mij zei dat reanimatie geen zin meer had.
De aangetroffen reeds overleden persoon betrof [slachtoffer] van [geboortedatum] , de
vrouw des huizes. Op genoemd adres stonden twee personen ingeschreven: [slachtoffer] en [verdachte] van [geboortedag] 1962. [2]
De verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd:
Op maandag 9 november 2020 om 20:00 uur kwamen wij naar aanleiding van een lijkvinding voor een forensisch onderzoek aan op de [adres 1] .
Toen wij de voordeur openden, zagen wij het bovenlichaam van de overleden vrouw in de hal op de vloer liggen. Wij zagen dat zij op haar rug op de vloer van de hal en keuken lag, de benen richting fornuis in de keuken en haar bovenlichaam gedeeltelijk in de hal.
Op maandag 9 november 2020 werd om 20:58 uur door de aangewezen schouwarts, dr. E. Goosen, in het bijzijn van ons ter plaatse een lijkschouw verricht. De lijkstijfheid was nog niet ingetreden. De lijkvlekken waren volledig wegdrukbaar. Wij zagen petechiën in de ogen en mond. Wij zagen een verse huidbeschadiging aan de linkerzijde van de hals. Er is onderzoek gedaan naar een indicatie van de tijd van overlijden van het slachtoffer. Volgens het Nomogram van Henssge [3] is het geschatte tijdstip van overlijden drie uur en dertig minuten geleden. Het is voor 95 procent zeker dat de dood is ingetreden tussen 15:48 uur en 18:10 uur (het tijdstip van de melding bij de politie).
De overledene, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] , is geïdentificeerd door haar partner, haar huisarts en aan de hand van een geldige Nederlandse identiteitskaart. [4]
3.3.1.2
De sectie op het lichaam van het slachtoffer
Arts en patholoog H.H. de Boer heeft sectie gedaan op het lichaam van het slachtoffer. Naar aanleiding hiervan is een rapport opgemaakt. Zakelijk weergegeven heeft de patholoog onder meer het volgende gerapporteerd:
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , is (onder meer) het navolgende gebleken:
2. Links in de hals was een onderhuidse bloeduitstorting en een ingedroogde oppervlakkige huidbeschadiging (B).
Inwendig in de hals waren er beiderzijds (links meer dan rechts) bloeduitstortingen. Deze waren zowel hoog als laag en zowel oppervlakkig als diep gelegen. Er was een breuk van het linker bovenste hoorntje van het strottenhoofd met omgevende bloeduitstorting. Hoog in de nek was er bloeduitstorting aan weerszijden van de wervelkolom.
3. Het hoofd-halsgebied was gestuwd, met puntbloedingen in de bindvliezen van de oogleden, in het schedelvlies, links onder het oor, rondom de ogen en in de mond. In de hals was er stuwing van lymfklieren.
4. Er waren twee onderhuidse bloeduitstortingen rechts hoog op de rug (L), waarvan één met een opvallend rechte rand. Hierbij waren er recente ribbreuken van de vierde tot en met de achtste rib rechts achterwaarts. In relatie met de breuk van de zesde rib was er een prikgaatje in de bovenkwab van de rechterlong. De long was niet samengevallen.
5. Verspreid op het lichaam, onder andere op de rechterschouder (C), de rechterbovenarm (D), de rechterpols (E) en de benen (I-K) waren er onderhuidse bloeduitstortingen. Die op de rechterbovenarm waren deels min of meer rond en op één lijn gelegen.
9. Er werd letseldateringsonderzoek ingezet op een letsel in de hals (B), de voorzijde van de schouder (C), de strekzijde van de bovenarm (D), de strekzijde van de rechterpols (E) en de buitenzijde van de linkerenkel (J). Alle letsels bleken vitaal. Het immuunprofiel van letsels B, C en D past bij letsels van enkele tot meerdere uren oud. Het immuunprofiel van letsels E en J past bij letsels van meerdere tot enkele tientallen minuten oud.
Interpretatie van resultaten
De sectie betrof een blanke vrouw met tekenen van meervoudige geweldsinwerking, waarvan het totale letselpatroon niet past bij een volledig accidentele toedracht.
Er waren uitwendig en inwendig in de hals meerdere letsels (sub 2). Deze letsels zijn bij leven ontstaan door de inwerking van samendrukkend geweld op de hals (manueel, dan wel met een structuur), al dan niet in combinatie met stomp-botsend geweld op de hals. De stuwing in het hoofd-halsgebied past bij belemmering van afvoer van het bloed uit het hoofd-halsgebied, zoals bij samendrukkend geweld op de hals op kan treden. Als zodanig is het beeld sterk verdacht voor (aanhoudend) samendrukkend geweld op de hals, hetgeen via zuurstofgebrek van de hersenen (cerebrale hypoxie) tot de dood kan leiden (een overlijden door verwurging).
Een andere doodsoorzaak is niet gebleken.
De letsels rechts op de rug (sub 4) zijn bij leven ontstaan door stomp botsend geweld, zoals stoten, vallen of geslagen worden. Eén van de letsels had een opvallend rechte rand, mogelijk kan dit worden gerelateerd aan een oorzakelijk voorwerp. De ribbreuken geven aan dat de geweldsinwerking op de rug tenminste deels hevig moet zijn geweest. Deze ribbreuken kunnen via pijn en het aanprikken van de rechterlong de longfunctie iets hebben belemmerd. Dit kan hebben bijgedragen aan het overlijden, hetzij in geringe mate.
De letsels sub 5 kunnen ook worden verklaard door stomp botsend geweld, maar kunnen ook verklaard worden door samendrukkend geweld (stevig beetpakken). Met name de letsels op de rechterbovenarm, rondom de polsen en op de linkerenkel kunnen hierbij passen.
De resultaten van het letseldateringsonderzoek (sub 9) bevestigen dat alle onderzochte letsels bij leven zijn ontstaan. Het immuunprofiel van deze letsels suggereert dat er enige spreiding zit in het ontstaansmoment van de onderzochte letsels.
Conclusie
Het overlijden van [slachtoffer] , 52 jaren oud, kan volledig worden verklaard door samendrukkend geweld op de hals (verwurging). Een andere doodsoorzaak is niet gebleken. [5]
3.3.1.3
De bevindingen naar aanleiding van een buurtonderzoek
Verbalisant [verbalisant 6] heeft zakelijk weergegeven gerelateerd:
Op 12 november 2020 heb ik naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] een buurtonderzoek verricht in de directe omgeving van deze woning. Omstreeks 15:05 uur heb ik aangebeld bij de woning [adres 2] . De aanwezige vrouw deelde mij mede dat zij de bewoonster van de [adres 1] op maandag 9 november 2020, omstreeks 15:30 uur, nog had gezien. [6] Deze vrouw was [naam] . [7]
3.3.1.4
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft zakelijk weergegeven onder meer het volgende verklaard:
Ik kan mij herinneren dat ik op 9 november 2020 met [slachtoffer] in onze woning aan de keukentafel heb gezeten. Die middag is aan de keukentafel behoorlijk gedronken. Op een gegeven moment kregen wij ruzie. [8] Er werd met stemverheffing gesproken. [9] Er werd getrokken en geduwd. [10] Op dat moment stonden wij in de keuken. Wij hebben elkaar geduwd met de handen. [11]
3.3.1.5
De verklaring van getuige [getuige]
Getuige [getuige] heeft zakelijk weergegeven het volgende verklaard:
Op 9 november 2020 was ik met mijn hond aan het wandelen. Ik kwam langs de woning (de rechtbank begrijpt: de woning aan de [adres 1] ) en toen zag ik dat de deur open stond. Ik hoorde iemand roepen “help help” en toen ben ik naar de woning gelopen. Ik zag vanuit de voordeur een man op zijn knieën zitten die riep “help mij, help mij.” Toen ik verder naar binnen liep zag ik een vrouw op de grond liggen bij de deuropening van de keuken. Ik heb toen 112 gebeld. Voordat ik 112 belde heb ik eerst nog de pols van de vrouw gevoeld. Ik voelde geen pols.
Om 18:07 uur heb ik 112 gebeld. Ik denk dat ik daar dan één minuut eerder ben aangekomen. [12]
3.3.1.6
DNA-materiaal op de hals van het slachtoffer
De verbalisanten [verbalisant 7] , [verbalisant 8] en [verbalisant 9] hebben zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd:
Op 11 november 2020 hebben wij het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] met helder wit licht en forensisch licht bekeken. Wij hebben besloten de rechterzijde van de hals op epitheel te bemonsteren. SIN AANV3160NL. [13]
Op 18 november 2020 werd onder meer een bemonstering van de hals met SIN AANV3160NL aangeleverd bij TMFI voor een DNA onderzoek met de vraagstelling of er humaan biologisch celmateriaal aanwezig is en van wie dit is. Naast de bemonsteringen werd ook het DNA referentiemateriaal (wangslijm SIN WAAP9530NL) van verdachte [verdachte] aangeleverd. [14]
Aan onder meer de bemonstering in de hals met SIN AANV3160NL werd een aanvullend DNA-onderzoek verricht met de vraagstelling: Genereer een Y-chromosomaal DNA-profiel van het eerder verkregen DNA-profiel van de bemonsteringen van de hals en nek van het slachtoffer [slachtoffer] en vergelijk dit profiel met alle in deze zaak verkregen DNA-profielen. [15]
Het resultaat van het vergelijkend Y-chromosomaal DNA-onderzoek ten aanzien van de bemonstering ‘Rechterzijde hals tussen kaak en sleutelbeen AANV3160NL’ luidt als volgt: Er is sprake van een onvolledig DNA-profiel. Er is een gering aantal zwak aanwezige, additionele DNA-kenmerken aangetoond. Deze zijn niet geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek.
Verdachte [verdachte] kan donor zijn.
De resultaten worden bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen, te weten: Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van verdachte [verdachte] of een andere man in de mannelijke lijn van verdachte.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van een willekeurige niet verwante man.
De resultaten van het onderzoek zijn ongeveer vijftienduizend keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is. [16]
3.3.1.7
DNA-materiaal onder de nagels van het slachtoffer
De verbalisanten [verbalisant 7] , [verbalisant 8] en [verbalisant 9] hebben zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd:
Op 11 november 2020 hebben wij het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] met helder wil licht en forensisch licht bekeken.
Wij hebben besloten de onderzijde en voorzijde van de vingernagels van het slachtoffer te bemonsteren. SIN NAAA1676NL. [17]
Op 4 december 2020 werd de nagelset (SIN: NAAA1676NL) van het slachtoffer aangeleverd bij TMFI voor een DNA-onderzoek met de vraagstelling: genereer een DNA-profiel uit de nagelbemonsteringen. De bemonsteringen van dezelfde hand mogen worden samengevoegd. Vergelijk deze DNA-profielen in ieder geval met de DNA-profielen van het slachtoffer en de verdachte. [18]
Het resultaat van het DNA-onderzoek aan nagelbemonsteringen ten aanzien van de bemonstering aan duim en wijsvinger linkerhand NAAA1676NL#01 en ten aanzien van de bemonstering aan middelvinger, ringvinger en pink linkerhand NAAA1676NL#02 luidt als volgt:
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man. Er is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een man. De frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard. De additionele DNA-kenmerken van de minder prominent aanwezige donoren zijn geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek met het DNA-profiel van een persoon.
Het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] . Het slachtoffer [slachtoffer] kan donor zijn van een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal in de bemonstering. [19]
3.3.2
De bewijsoverwegingen
3.3.2.1
De vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van de bewijsmiddelen met betrekking tot het aantreffen van het slachtoffer, de sectie en de mededeling van [naam] stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] , op 9 november 2020 tussen ongeveer 15:48 uur en 18:10 uur is overleden door samendrukkend geweld op de hals (verwurging).
Verder stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer voorafgaand aan haar dood is mishandeld. Alles bijeen heeft zij die middag het volgende letsel opgelopen:
  • een onderhuidse bloeduitstorting en een ingedroogde oppervlakkige huidbeschadiging links in de hals;
  • bloeduitstortingen aan beide kanten van de hals inwendig, zowel hoog als laag, zowel oppervlakkig als diep;
  • een breuk van het linker bovenste hoorntje van het strottenhoofd met omgevende bloeduitstorting;
  • een bloeduitstorting hoog in de nek aan weerszijden van de wervelkolom;
  • twee onderhuidse bloeduitstortingen rechts hoog op de rug, waarvan één met een opvallend rechte rand;
  • vier gebroken ribben (achter) waarbij er, in relatie met de breuk van de zesde rib, een prikgaatje was in de bovenkwab van de rechterlong;
  • onderhuidse bloeduitstortingen op onder andere de rechterschouder, de rechterbovenarm, de rechterpols, en de linkerenkel.
Op grond van de verklaring van de verdachte stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] en hij op 9 november 2020 in de middag, dus kort voor het overlijden van het slachtoffer, ruzie hebben gehad. Deze ruzie is uitgelopen op een handgemeen, waarbij is geduwd en getrokken.
Daarnaast blijkt uit de verklaring van getuige [getuige] dat de verdachte omstreeks 18:07 uur in zijn woning bij het inmiddels overleden slachtoffer op de grond zat en om hulp riep. Er was verder niemand anders aanwezig.
De rechtbank beziet de resultaten van het DNA-onderzoek in onderling verband en samenhang met de andere bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de verdachte op 9 november 2020 met [slachtoffer] in hun woning aanwezig was en dat zij een handgemeen hebben gehad. Zij stelt vast dat het DNA-materiaal dat is aangetroffen in de hals en onder de vingernagels van het slachtoffer afkomstig is van de verdachte.
3.3.2.2
De bespreking van het alternatief scenario
De verdediging heeft als bewijsverweer een alternatief scenario naar voren gebracht, inhoudende dat de verdachte vanwege de ruzie tussen het slachtoffer en hem met de hond is gaan wandelen en dat hij het slachtoffer na deze wandeling dood heeft aangetroffen in de woning. De verdachte weet niet wat er in de tussentijd is gebeurd, maar het feit dat er geen DNA-materiaal van een derde is aangetroffen, betekent niet dat is uitgesloten dat een derde betrokken is bij de dood van het slachtoffer.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging. Zij acht het niet aannemelijk geworden dat een ander dan de verdachte betrokken is bij de dood van het slachtoffer. In dat geval zou een onbekende derde zich in een tijdbestek van hooguit 20 minuten (verklaring van de verdachte op pagina 1003) toegang moeten hebben verschaft tot de woning van het slachtoffer, haar hebben gewurgd en daarna zonder iets weg te nemen de woning weer hebben verlaten. In dit verband acht de rechtbank van belang dat:
  • er geen braaksporen waren;
  • er geen enkele getuige is die heeft verklaard een ander bij de woning te hebben gezien;
  • uit forensisch onderzoek geen betrokkenheid van andere personen dan de verdachte en het slachtoffer is aangetoond (proces-verbaal, pagina 658). Noch op het lichaam van het slachtoffer noch in de woning zijn DNA-sporen van derden aangetroffen.
3.3.2.3
De tussenconclusie
Gelet op de hierboven weergegeven bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer [slachtoffer] door verwurging om het leven heeft gebracht. Hiertoe overweegt de rechtbank nog het volgende.
Vast staat dat de verdachte en het slachtoffer op 9 november 2020 in de middag met tweeën in de keuken van hun woning aanwezig waren en dat zij daar op enig moment ruzie hebben gekregen. Deze ruzie is uitgelopen op een handgemeen. Verder staat vast dat die dag aan het slachtoffer behoorlijk letsel is toegebracht, bestaande uit ribbreuken en bloeduitstortingen, én dat zij door verwurging om het leven is gebracht. Het slachtoffer is overleden tussen 15:48 uur en 18:07 uur en de letsels zijn relatief kort voor haar overlijden toegebracht. Haar lichaam is aangetroffen liggend op de vloer van de hal en de keuken.
Dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer heeft mishandeld en uiteindelijk heeft gewurgd, vindt steun in het aangetroffen DNA-materiaal van de verdachte. Zijn DNA is aangetroffen in de hals van het slachtoffer en onder de vingernagels van haar linkerhand. Wat de rechtbank in dit kader bovendien van groot belang vindt, is het geheel ontbreken van DNA- of andere sporen die zouden kunnen wijzen op een andere dader.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat verklaringen over door de verdachte gepleegd geweld in het verleden, niet redengevend zijn voor een bewezenverklaring, merkt de rechtbank op dat zij deze verklaringen niet voor het bewijs heeft gebruikt.
De overige bewijsverweren worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen in combinatie met de bewijsoverwegingen.
3.3.2.4
De voorbedachte raad
Primair is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen bewijsmiddelen zijn die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde moord.
3.3.2.5
Het (voorwaardelijk) opzet
Subsidiair is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. De rechtbank dient dus de vraag te beantwoorden of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte fors geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer. Er waren vijf ribben gebroken en zij had verschillende bloeduitstortingen. Daarnaast heeft de verdachte ‘(aanhoudend) samendrukkend geweld op de hals’ toegepast (verwurging). In dit verband waren aan beide zijden van de hals bloeduitstortingen aanwezig, zowel hoog als laag en zowel oppervlakkig als diep gelegen. Bovendien was sprake van een breuk van het linker bovenste hoorntje van het strottenhoofd met omgevende bloeduitstorting. Hoog in de nek was er nog een bloeduitstorting aan weerszijden van de wervelkolom.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van de verdachte, bestaande uit het wurgen van het slachtoffer, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.
3.3.3
De conclusie
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde feit niet bewezen en zal de verdachte hiervan vrijspreken. Wel acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zoals omschreven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
subsidiair
op 9 november 2020 in de gemeente Venlo [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door samendrukkend geweld op de hals van voornoemde [slachtoffer] uit te oefenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair
doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

GZ-psycholoog G.M. Jansen en psychiater H.T.J. Boerboom hebben over de geestvermogens van de verdachte op 12 juli 2021 gezamenlijk een rapport uitgebracht [20] . Zij hebben geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een uitgebreide neurocognitieve stoornis door alcoholgebruik en een stoornis in het gebruik van alcohol. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde feit.
In de rapportage wordt vanwege de beperkingen van de verdachte, die samenhangen met de uitgebreide neurocognitieve stoornis (forse geheugenstoornissen, overzichtsverlies, het niet zelfstandig kunnen functioneren), geadviseerd om het tenlastegelegde, indien bewezen, in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich vinden in dit advies van de gedragsdeskundigen en de onderbouwing ervan. Zij acht de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar. Gelet hierop komt de rechtbank dan ook niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
Daar er ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van negen jaar en de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Hiertoe heeft de officier van justitie gewezen op:
  • de uitgangspunten van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en de rechtbank Limburg voor de strafmaat bij doodslag (niet minder dan acht jaar respectievelijk tussen de acht en twaalf jaar);
  • het feit dat het slachtoffer de partner was van de verdachte en in haar eigen woning is gedood;
  • het onmetelijke verdriet dat is toegebracht aan de nabestaanden;
  • de proceshouding van de verdachte;
  • de verklaringen in het dossier waaruit blijkt dat de verdachte langere tijd zowel het slachtoffer als een eerdere partner heeft mishandeld;
  • de conclusie van het Pieter Baan Centrum dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, een conclusie die de officier van justitie heeft overgenomen;
  • het feit dat het opleggen van de maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht meebrengt dat de verdachte lange tijd na detentie gemonitord en aangestuurd kan worden om te voorkomen dat hij opnieuw in een situatie komt waarin risico’s ontstaan.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om in geval van een veroordeling de conclusies uit het rapport van het Pieter Baan Centrum over te nemen en het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Daarnaast heeft de verdediging verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met het feit dat de verdachte sinds 13 november 2020 in voorarrest zit en in Nederland een blanco justitiële documentatie heeft.
Ten slotte heeft de verdediging verzocht niet de maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, omdat artikel 6:6:23b van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de rechter deze enkel zal gelasten, indien ermee rekening dient te worden gehouden dat de veroordeelde wederom de fout in zal gaan of indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van ernstig belastend gedrag jegens slachtoffers of getuigen. Deze noodzaak bestaat niet.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
Inleidende overwegingen
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Tijdens een ruzie heeft de verdachte zijn vrouw, [slachtoffer] , in hun woning gedood. Eerst heeft hij haar mishandeld, waarbij hij haar letsel in de vorm van vijf ribbreuken en diverse bloeduitstortingen, heeft toegebracht. Daarna heeft hij haar gewurgd. Het kan niet anders dan dat het slachtoffer in de laatste minuten van haar leven doodsangsten heeft uitgestaan. Dat dit feit is gepleegd door juist de partner van het slachtoffer – iemand die je per definitie zou moeten kunnen vertrouwen – in hun gezamenlijke woning – een plek waar je bij uitstek veilig zou moeten zijn – maakt het allemaal nog wranger.
In het dossier komt naar voren dat zowel de verdachte als het slachtoffer op de bewuste dag een flinke hoeveelheid alcohol had gedronken. Dit is gebleken uit de toestand van de verdachte op het moment dat de politie ter plaatse kwam, de verklaring van de verdachte zelf en het gemeten alcoholgehalte bij het slachtoffer. Daarnaast blijkt uit de verklaringen van diverse getuigen dat de verdachte na het gebruik van alcohol agressief kon worden. Het is dan ook zeker niet uit te sluiten dat verdachtes alcoholgebruik er mede toe heeft geleid dat hij zijn partner van het leven heeft beroofd.
Aan de moeder van [slachtoffer] is onherstelbaar leed en verdriet toegebracht. Zij heeft het afgelopen anderhalf jaar enorm geleden. Sinds de dood van [slachtoffer] staat zij iedere ochtend op en gaat zij iedere avond slapen in de wetenschap dat haar dochter het leven is ontnomen. Daarbij zit de moeder met vragen over wat er is gebeurd; vragen waarop zij waarschijnlijk nooit een antwoord zal krijgen. Het verdriet en het gemis eisen hun tol. Daarbij speelt bovendien een rol dat [slachtoffer] mantelzorger was voor haar moeder.
Natuurlijk is niet alleen de moeder van [slachtoffer] geraakt door haar gewelddadige dood. Dit geldt ook voor anderen, zoals de broer, vrienden, vriendinnen en andere bekenden van [slachtoffer] . Daarnaast is ook de rechtsorde geschokt. Dit soort feiten versterken de in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid.
6.3.2
De straf
Doodslag is een van de ernstigste strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent; een onomkeerbare daad waarbij het leven van een ander, het meest fundamentele rechtsgoed van een mens, wordt ontnomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan ten aanzien van de strafsoort en strafmaat dan ook niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de strafsoort en de strafmaat slaat de rechtbank normaal gesproken acht op rechterlijke uitspraken over vergelijkbare feiten. In het bijzonder kijkt de rechtbank naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, de hoger beroepsinstantie van deze rechtbank. In de regel legt het hof voor een voltooide enkelvoudige doodslag geen lagere straf op dan een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar. Het opleggen van een dergelijke straf zou in dit geval, gelet op de ernst van het feit zoals hierboven beschreven, zeker op zijn plaats zijn.
Behalve met de ernst van het bewezenverklaarde houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Zoals hiervoor al is overwogen, is de rechtbank met de psycholoog en de psychiater van oordeel dat het bewezenverklaarde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De gedragsdeskundigen hebben in hun rapportage nog gesteld dat in het verleden twee keer aanwijzingen zijn geweest voor psychotische symptomen en dat de werkgever de verdachte op de bewuste dag verward vond overkomen. Zij konden een diepere en massalere doorwerking van de problematiek van de verdachte in het bewezenverklaarde echter niet onderbouwen, omdat niet meer te achterhalen is of op 9 november 2020 sprake is geweest van psychotische verschijnselen.
De verdachte heeft vanaf het begin ontkend dat hij het slachtoffer heeft gedood. Hij heeft verklaard dat hij zich niet alles kan herinneren, maar hij geeft ook aan zeker te weten dat hij zijn vrouw nooit om het leven zou kunnen brengen. Niet zelden overweegt de rechtbank in vonnissen waarbij een ontkennende verdachte wordt veroordeeld, dat de verdachte zich kennelijk geen rekenschap wil geven van wat hij gedaan heeft. In deze zaak komt de rechtbank niet tot deze conclusie, omdat zij niet uitsluit dat de verdachte zich echt niet meer alles kan herinneren. In de rapportage van de psychiater en psycholoog is hierover het volgende geschreven:
‘Op de voorgrond staat een uitgebreide neurocognitieve stoornis door alcoholgebruik (…). Onderzoekers kwalificeren deze stoornis niet als het syndroom van Korsakov, nu betrokkene niet volledig aan het beeld van het syndroom van Korsakov voldoet. Betrokkene voldoet wel grotendeels aan het syndroom van Korsakov. Kernsymptomen van het syndroom van Korsakov zijn geheugenstoornissen met daarnaast oriëntatieproblemen en veelal confabuleren (het met waarheden opvullen van gaten in het geheugen, waarbij de persoon die confabuleert zelf denkt dat het waarheden zijn).’ (pagina 70 van het rapport)
‘Nadrukkelijk is aandacht besteed aan de vraag of bij betrokkene mogelijk sprake is van het simuleren van geheugenstoornissen, maar hiervoor zijn geen aanwijzingen (…). De geheugenstoornissen worden al sinds 2012 beschreven door verschillende instanties en zijn omgeving en zijn in 2017 geobjectiveerd door het Korsakov instituut. Zowel destijds als nu wordt een uitgebreide neurocognitieve stoornis vastgesteld. Uit meerdere symptoomvaliditeitstesten komen geen aanwijzingen naar voren voor het veinzen van geheugenproblemen. Bovendien ontkent betrokkene geheugenproblemen in de gesprekken met onderzoekers en reageert hij geïrriteerd wanneer hij door onderzoekers met deze problemen wordt geconfronteerd.’ (pagina 72 van het rapport)
De rechtbank neemt ook deze bevindingen van de gedragsdeskundigen over.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte een reden om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan het door het gerechtshof aangemerkte minimum bij een voltooide enkelvoudige doodslag. De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van zeven jaren met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
6.3.3
De maatregel
Blijkens hun rapportage schatten de psycholoog en de psychiater het risico op toekomstig geweld in als matig en, meer geïndividualiseerd als laag tot matig. Volgens hen beperkt het risico zich specifiek tot afhankelijkheidsrelaties zoals partnerrelaties, waarbij sprake is van een lange aanloop wat tijdig ingrijpen mogelijk maakt. Verder hebben zij aangevoerd dat het benodigde risicomanagement goed in kaart is – namelijk: medicatie en structuur – en dat dit zonder forensisch kader goed te managen is. De problematiek van de verdachte is niet behandelbaar. De gedragsdeskundigen concluderen dat een klinische behandeling van de verdachte daarom niet zinvol is, maar dat begeleiding wel geïndiceerd is.
In reactie op de rapportage van de gedragsdeskundigen heeft de reclassering aangegeven dat het plan van aanpak van de verdachte aan het einde van zijn eventuele detentie zou kunnen starten vanuit de voorwaardelijke invrijheidsstelling. De reclassering acht het van belang dat daarnaast een gedragsbeïnvloedende maatregel wordt opgelegd, zodat de reclassering aan het einde van de detentie de mogelijkheid heeft om langdurig toezicht te houden op de verdachte en de nog nader te bepalen bijzondere voorwaarden te kunnen inzetten dan wel voortzetten.
Gelet op de hierboven weergegeven inhoud van de rapporten van de gedragsdeskundigen en de reclassering ziet de rechtbank aanleiding om aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen zoals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht dit noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen. Deze maatregel kan worden opgelegd, nu is voldaan aan de formele eisen die de wet stelt aan het opleggen van deze maatregel. Met de maatregel kan (eventueel) langdurig toezicht worden gehouden op de verdachte teneinde dreigende recidive te signaleren.
De rechtbank merkt nog op dat deze maatregel pas kan worden tenuitvoergelegd na een daartoe strekkende vordering van het openbaar ministerie tegen het einde van de gevangenisstraf (of de proeftijd in het geval van een voorwaardelijke voorlopige invrijheidstelling) en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank. Dan ook pas zal worden beoordeeld of voldaan is aan de voorwaarden zoals gesteld in het door de verdediging aangehaalde artikel 6:6:23b van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vordering van de benadeelde partij
7.1.1
Benadeelde partij [nabestaande 1]
De benadeelde partij [nabestaande 1] vordert een schadevergoeding van € 17.500,00 aan affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Daarnaast heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.1.2
Benadeelde partij [nabestaande 2]
De benadeelde partij [nabestaande 2] vordert een schadevergoeding van € 2.711,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Daarnaast heeft hij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De gevorderde schade houdt verband met de kosten die de benadeelde partij heeft moeten maken omdat hij de mantelzorgtaken van het slachtoffer voor hun moeder heeft overgenomen. Dit zijn de kosten voor een huurauto en reiskosten. Daarnaast behelst de vordering reiskosten die verband houden met de uitvaart van het slachtoffer.
De ter terechtzitting gevorderde reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting maken deel uit van de schriftelijke vordering.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
7.2.1
Benadeelde partij [nabestaande 1]
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van deze vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.2
Benadeelde partij [nabestaande 2]
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 305,24, zijnde de kosten rond de lijkbezorging, te vermeerderen met de wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige zou de vordering volgens de officier van justitie afgewezen dienen te worden, omdat die kosten indirect zijn en de wet geen basis biedt voor een vergoeding.
7.3
Het standpunt van de verdediging
7.3.1
Benadeelde partij [nabestaande 1]
Vanwege de bepleite vrijspraak heeft de verdediging primair verzocht om de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Voor het geval de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en het opleggen van een straf of maatregel, heeft de verdediging zich (subsidiair) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.2
Benadeelde partij [nabestaande 2]
Vanwege de bepleite vrijspraak heeft de verdediging primair verzocht om de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Voor het geval de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en het opleggen van een straf of maatregel, heeft de verdediging zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat alleen de kosten in verband met de lijkbezorging toegewezen kunnen worden. De overige kosten zijn geen rechtstreekse schade.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
Benadeelde partij [nabestaande 1]
Aan de benadeelde partij is rechtstreeks schade toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De verdediging heeft het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan affectieschade van € 17.500,00 niet betwist. Daarom stelt de rechtbank de hoogte van de schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid vast op dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2020.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor het bedrag van € 17.500,00, opdat de inning van het verschuldigde bedrag de benadeelde partij uit handen wordt genomen door de Staat. Het opleggen van deze maatregel is mogelijk, nu de verdachte jegens de benadeelde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht. Ook dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
7.4.2
Benadeelde partij [nabestaande 2]
In geval van het overlijden van een slachtoffer kunnen op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zich als benadeelde partij onder meer voegen de personen bedoeld in artikel 6:108, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek: degenen te wiens laste de kosten van lijkbezorging zijn gekomen. Het gaat dan om vergoeding van deze kosten, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
De rechtbank interpreteert de vordering zo dat de reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt ten behoeve van de voorbereiding van de uitvaart van het slachtoffer en de uitvaart zelf voor vergoeding in aanmerking komen. Dit zijn de reiskosten op 18, 19 en 22 november 2020. Daarnaast komen voor vergoeding in aanmerking de reiskosten die op 22 en 23 december 2020 zijn gemaakt in verband met het ophalen van de as. Het gaat dan om een bedrag van in totaal € 305,24.
Daarnaast zal de rechtbank op gronden van redelijkheid en billijkheid aan de benadeelde partij toewijzen de reiskosten die zijn gemaakt voor het bijwonen van de zitting. Dit gaat om een bedrag van € 97,24.
De rechtbank zal het in totaal toe te wijzen bedrag van € 402,48 vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2020. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren, omdat dit geen rechtstreekse betreft die is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor het bedrag van € 402,48, opdat de inning van het verschuldigde bedrag de benadeelde partij uit handen wordt genomen door de Staat. Het opleggen van deze maatregel is mogelijk, nu de verdachte jegens de benadeelde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht. Ook dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het subsidiaire feit tot een gevangenisstraf van 7 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel
- legt aan de verdachte voor het subsidiaire feit op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht);
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
Ten aanzien van benadeelde partij [nabestaande 1] (subsidiaire feit)
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 9 november 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [nabestaande 1] van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 9 november 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Ten aanzien van benadeelde partij [nabestaande 2] (subsidiaire feit)
  • verklaart de benadeelde partij [nabestaande 2] niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van het bedrag van € 2.308,54;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 402,48, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 9 november 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [nabestaande 2] van € 402,48, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 9 november 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 8 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E.M. Hendriks, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. W.A.M. de Loo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Feron-Voncken, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 april 2022.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
primair
hij op of omstreeks 9 november 2020 in de gemeente Venlo
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd, door samendrukkend geweld op de hals van
genoemde [slachtoffer] uit te oefenen;
subsidiair
hij op of omstreeks 9 november 2020 in de gemeente Venlo
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door samendrukkend
geweld op de hals van voornoemde [slachtoffer] uit te oefenen;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 9 november 2020 in de gemeente Venlo
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door
samendrukkend geweld op de hals van voornoemde [slachtoffer] uit te oefenen,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie onderzoek Drone / LB1R020125, (waarvan het laatste deel) gesloten d.d. 15 december 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1187.
2.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 12 november 2020 op pagina 195.
3.De rechtbank begrijpt: een model voor de schatting van de tijdsduur na overlijden op basis van afkoeling van het stoffelijk overschot.
4.Proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek plaats delict [adres 1] Venlo d.d. 5 januari 2021 op de pagina’s 659-661.
5.Deskundigenrapport Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van het Nederlands Forensisch Instituut van dr. H.H. de Boer, arts en patholoog, d.d. 11 december 2020 met NFI-zaaknummer 2020.11.11.062 op de pagina’s 722-724.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 november 2020 op pagina 202.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 november 2020 op pagina 203.
8.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 25 maart 2022.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 15 november 2020 op pagina 965.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 20 november 2020 op pagina 1001.
11.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 25 maart 2022.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 11 november 2020 op pagina 397.
13.Proces-verbaal Afdeling specialistische ondersteuning – Team forensische opsporing d.d. 8 december 2020 op de pagina’s 750 en 751.
14.Relaas verbalisant d.d. 22 juli 2021 op pagina 648 in combinatie met het proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige d.d. 17 november 2020 op de pagina’s 786-788, de brief van de officier van justitie aan TMFI-DNAlysis d.d. 18 november 2020 op de pagina’s 789 en 790 en de Aanvraag extern forensisch onderzoek d.d. 17 november 2020 op de pagina’s 791, 792, 795 en 796.
15.Relaas verbalisant d.d. 22 juli 2021 op pagina 649 in combinatie met de aanvraag extern forensisch onderzoek d.d. 4 december 2020 op de pagina’s 800, 801, 803 en 804.
16.Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek van The Maastricht Forensic Institute d.d. 14 januari 2021 op de pagina’s 806 en 807.
17.Proces-verbaal Afdeling specialistische ondersteuning – Team forensische opsporing d.d. 8 december 2020 op de pagina’s 750-752.
18.Relaas verbalisant d.d. 22 juli 2021 op de pagina’s 652 en 653 in combinatie met het proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige d.d. 2 december 2020 op de pagina’s 808-810, de brief van de officier van justitie aan TMFI-DNAlysis d.d. 3 december 2020 op de pagina’s 811 en 812 en de aanvraag extern forensisch onderzoek d.d. 2 december 2020 op de pagina’s 813-816.
19.Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek van The Maastricht Forensic Institute d.d. 23 december 2020 op de pagina’s 818, 819 en 822.
20.Een rapportage Pro Justitia van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum.