3.3.1De bewijsmiddelen
3.3.1.1
Het aantreffen van het slachtoffer
Verbalisant [verbalisant 1] heeft zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd:
Op maandag 9 november 2020, omstreeks 18:10 uur, kregen mijn collega [verbalisant 2] en ik de opdracht om te gaan naar de [adres 1] . Aldaar zou de echtgenoot zijn vrouw dood hebben aangetroffen in de woning.
Op bovengenoemde datum omstreeks 18:15 uur kwamen wij ter plaatse op genoemd adres.
Ik zag dat de voordeur van de woning openstond en dat ambulancepersoneel reeds in de hal van de woning doende was met het aangetroffen stoffelijk overschot. Ik hoorde dat de ambulancemedewerker tegen mij zei dat reanimatie geen zin meer had.
De aangetroffen reeds overleden persoon betrof [slachtoffer] van [geboortedatum] , de
vrouw des huizes. Op genoemd adres stonden twee personen ingeschreven: [slachtoffer] en [verdachte] van [geboortedag] 1962.
De verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] hebben zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd:
Op maandag 9 november 2020 om 20:00 uur kwamen wij naar aanleiding van een lijkvinding voor een forensisch onderzoek aan op de [adres 1] .
Toen wij de voordeur openden, zagen wij het bovenlichaam van de overleden vrouw in de hal op de vloer liggen. Wij zagen dat zij op haar rug op de vloer van de hal en keuken lag, de benen richting fornuis in de keuken en haar bovenlichaam gedeeltelijk in de hal.
Op maandag 9 november 2020 werd om 20:58 uur door de aangewezen schouwarts, dr. E. Goosen, in het bijzijn van ons ter plaatse een lijkschouw verricht. De lijkstijfheid was nog niet ingetreden. De lijkvlekken waren volledig wegdrukbaar. Wij zagen petechiën in de ogen en mond. Wij zagen een verse huidbeschadiging aan de linkerzijde van de hals. Er is onderzoek gedaan naar een indicatie van de tijd van overlijden van het slachtoffer. Volgens het Nomogram van Henssgeis het geschatte tijdstip van overlijden drie uur en dertig minuten geleden. Het is voor 95 procent zeker dat de dood is ingetreden tussen 15:48 uur en 18:10 uur (het tijdstip van de melding bij de politie).
De overledene, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] , is geïdentificeerd door haar partner, haar huisarts en aan de hand van een geldige Nederlandse identiteitskaart.
3.3.1.2
De sectie op het lichaam van het slachtoffer
Arts en patholoog H.H. de Boer heeft sectie gedaan op het lichaam van het slachtoffer. Naar aanleiding hiervan is een rapport opgemaakt. Zakelijk weergegeven heeft de patholoog onder meer het volgende gerapporteerd:
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , is (onder meer) het navolgende gebleken:
2. Links in de hals was een onderhuidse bloeduitstorting en een ingedroogde oppervlakkige huidbeschadiging (B).
Inwendig in de hals waren er beiderzijds (links meer dan rechts) bloeduitstortingen. Deze waren zowel hoog als laag en zowel oppervlakkig als diep gelegen. Er was een breuk van het linker bovenste hoorntje van het strottenhoofd met omgevende bloeduitstorting. Hoog in de nek was er bloeduitstorting aan weerszijden van de wervelkolom.
3. Het hoofd-halsgebied was gestuwd, met puntbloedingen in de bindvliezen van de oogleden, in het schedelvlies, links onder het oor, rondom de ogen en in de mond. In de hals was er stuwing van lymfklieren.
4. Er waren twee onderhuidse bloeduitstortingen rechts hoog op de rug (L), waarvan één met een opvallend rechte rand. Hierbij waren er recente ribbreuken van de vierde tot en met de achtste rib rechts achterwaarts. In relatie met de breuk van de zesde rib was er een prikgaatje in de bovenkwab van de rechterlong. De long was niet samengevallen.
5. Verspreid op het lichaam, onder andere op de rechterschouder (C), de rechterbovenarm (D), de rechterpols (E) en de benen (I-K) waren er onderhuidse bloeduitstortingen. Die op de rechterbovenarm waren deels min of meer rond en op één lijn gelegen.
9. Er werd letseldateringsonderzoek ingezet op een letsel in de hals (B), de voorzijde van de schouder (C), de strekzijde van de bovenarm (D), de strekzijde van de rechterpols (E) en de buitenzijde van de linkerenkel (J). Alle letsels bleken vitaal. Het immuunprofiel van letsels B, C en D past bij letsels van enkele tot meerdere uren oud. Het immuunprofiel van letsels E en J past bij letsels van meerdere tot enkele tientallen minuten oud.
Interpretatie van resultaten
De sectie betrof een blanke vrouw met tekenen van meervoudige geweldsinwerking, waarvan het totale letselpatroon niet past bij een volledig accidentele toedracht.
Er waren uitwendig en inwendig in de hals meerdere letsels (sub 2). Deze letsels zijn bij leven ontstaan door de inwerking van samendrukkend geweld op de hals (manueel, dan wel met een structuur), al dan niet in combinatie met stomp-botsend geweld op de hals. De stuwing in het hoofd-halsgebied past bij belemmering van afvoer van het bloed uit het hoofd-halsgebied, zoals bij samendrukkend geweld op de hals op kan treden. Als zodanig is het beeld sterk verdacht voor (aanhoudend) samendrukkend geweld op de hals, hetgeen via zuurstofgebrek van de hersenen (cerebrale hypoxie) tot de dood kan leiden (een overlijden door verwurging).
Een andere doodsoorzaak is niet gebleken.
De letsels rechts op de rug (sub 4) zijn bij leven ontstaan door stomp botsend geweld, zoals stoten, vallen of geslagen worden. Eén van de letsels had een opvallend rechte rand, mogelijk kan dit worden gerelateerd aan een oorzakelijk voorwerp. De ribbreuken geven aan dat de geweldsinwerking op de rug tenminste deels hevig moet zijn geweest. Deze ribbreuken kunnen via pijn en het aanprikken van de rechterlong de longfunctie iets hebben belemmerd. Dit kan hebben bijgedragen aan het overlijden, hetzij in geringe mate.
De letsels sub 5 kunnen ook worden verklaard door stomp botsend geweld, maar kunnen ook verklaard worden door samendrukkend geweld (stevig beetpakken). Met name de letsels op de rechterbovenarm, rondom de polsen en op de linkerenkel kunnen hierbij passen.
De resultaten van het letseldateringsonderzoek (sub 9) bevestigen dat alle onderzochte letsels bij leven zijn ontstaan. Het immuunprofiel van deze letsels suggereert dat er enige spreiding zit in het ontstaansmoment van de onderzochte letsels.
Conclusie
Het overlijden van [slachtoffer] , 52 jaren oud, kan volledig worden verklaard door samendrukkend geweld op de hals (verwurging). Een andere doodsoorzaak is niet gebleken.
3.3.1.3
De bevindingen naar aanleiding van een buurtonderzoek
Verbalisant [verbalisant 6] heeft zakelijk weergegeven gerelateerd:
Op 12 november 2020 heb ik naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] een buurtonderzoek verricht in de directe omgeving van deze woning. Omstreeks 15:05 uur heb ik aangebeld bij de woning [adres 2] . De aanwezige vrouw deelde mij mede dat zij de bewoonster van de [adres 1] op maandag 9 november 2020, omstreeks 15:30 uur, nog had gezien.Deze vrouw was [naam] .
3.3.1.4
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft zakelijk weergegeven onder meer het volgende verklaard:
Ik kan mij herinneren dat ik op 9 november 2020 met [slachtoffer] in onze woning aan de keukentafel heb gezeten. Die middag is aan de keukentafel behoorlijk gedronken. Op een gegeven moment kregen wij ruzie.Er werd met stemverheffing gesproken.Er werd getrokken en geduwd.Op dat moment stonden wij in de keuken. Wij hebben elkaar geduwd met de handen.
3.3.1.5
De verklaring van getuige [getuige]
Getuige [getuige] heeft zakelijk weergegeven het volgende verklaard:
Op 9 november 2020 was ik met mijn hond aan het wandelen. Ik kwam langs de woning (de rechtbank begrijpt: de woning aan de [adres 1] ) en toen zag ik dat de deur open stond. Ik hoorde iemand roepen “help help” en toen ben ik naar de woning gelopen. Ik zag vanuit de voordeur een man op zijn knieën zitten die riep “help mij, help mij.” Toen ik verder naar binnen liep zag ik een vrouw op de grond liggen bij de deuropening van de keuken. Ik heb toen 112 gebeld. Voordat ik 112 belde heb ik eerst nog de pols van de vrouw gevoeld. Ik voelde geen pols.
Om 18:07 uur heb ik 112 gebeld. Ik denk dat ik daar dan één minuut eerder ben aangekomen.
3.3.1.6
DNA-materiaal op de hals van het slachtoffer
De verbalisanten [verbalisant 7] , [verbalisant 8] en [verbalisant 9] hebben zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd:
Op 11 november 2020 hebben wij het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] met helder wit licht en forensisch licht bekeken. Wij hebben besloten de rechterzijde van de hals op epitheel te bemonsteren. SIN AANV3160NL.
Op 18 november 2020 werd onder meer een bemonstering van de hals met SIN AANV3160NL aangeleverd bij TMFI voor een DNA onderzoek met de vraagstelling of er humaan biologisch celmateriaal aanwezig is en van wie dit is. Naast de bemonsteringen werd ook het DNA referentiemateriaal (wangslijm SIN WAAP9530NL) van verdachte [verdachte] aangeleverd.
Aan onder meer de bemonstering in de hals met SIN AANV3160NL werd een aanvullend DNA-onderzoek verricht met de vraagstelling: Genereer een Y-chromosomaal DNA-profiel van het eerder verkregen DNA-profiel van de bemonsteringen van de hals en nek van het slachtoffer [slachtoffer] en vergelijk dit profiel met alle in deze zaak verkregen DNA-profielen.
Het resultaat van het vergelijkend Y-chromosomaal DNA-onderzoek ten aanzien van de bemonstering ‘Rechterzijde hals tussen kaak en sleutelbeen AANV3160NL’ luidt als volgt: Er is sprake van een onvolledig DNA-profiel. Er is een gering aantal zwak aanwezige, additionele DNA-kenmerken aangetoond. Deze zijn niet geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek.
Verdachte [verdachte] kan donor zijn.
De resultaten worden bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen, te weten: Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van verdachte [verdachte] of een andere man in de mannelijke lijn van verdachte.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van een willekeurige niet verwante man.
De resultaten van het onderzoek zijn ongeveer vijftienduizend keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
3.3.1.7
DNA-materiaal onder de nagels van het slachtoffer
De verbalisanten [verbalisant 7] , [verbalisant 8] en [verbalisant 9] hebben zakelijk weergegeven het volgende gerelateerd:
Op 11 november 2020 hebben wij het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] met helder wil licht en forensisch licht bekeken.
Wij hebben besloten de onderzijde en voorzijde van de vingernagels van het slachtoffer te bemonsteren. SIN NAAA1676NL.
Op 4 december 2020 werd de nagelset (SIN: NAAA1676NL) van het slachtoffer aangeleverd bij TMFI voor een DNA-onderzoek met de vraagstelling: genereer een DNA-profiel uit de nagelbemonsteringen. De bemonsteringen van dezelfde hand mogen worden samengevoegd. Vergelijk deze DNA-profielen in ieder geval met de DNA-profielen van het slachtoffer en de verdachte.
Het resultaat van het DNA-onderzoek aan nagelbemonsteringen ten aanzien van de bemonstering aan duim en wijsvinger linkerhand NAAA1676NL#01 en ten aanzien van de bemonstering aan middelvinger, ringvinger en pink linkerhand NAAA1676NL#02 luidt als volgt:
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man. Er is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een man. De frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard. De additionele DNA-kenmerken van de minder prominent aanwezige donoren zijn geschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek met het DNA-profiel van een persoon.
Het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] . Het slachtoffer [slachtoffer] kan donor zijn van een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal in de bemonstering.
3.3.2De bewijsoverwegingen
3.3.2.1
De vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van de bewijsmiddelen met betrekking tot het aantreffen van het slachtoffer, de sectie en de mededeling van [naam] stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] , op 9 november 2020 tussen ongeveer 15:48 uur en 18:10 uur is overleden door samendrukkend geweld op de hals (verwurging).
Verder stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer voorafgaand aan haar dood is mishandeld. Alles bijeen heeft zij die middag het volgende letsel opgelopen:
- een onderhuidse bloeduitstorting en een ingedroogde oppervlakkige huidbeschadiging links in de hals;
- bloeduitstortingen aan beide kanten van de hals inwendig, zowel hoog als laag, zowel oppervlakkig als diep;
- een breuk van het linker bovenste hoorntje van het strottenhoofd met omgevende bloeduitstorting;
- een bloeduitstorting hoog in de nek aan weerszijden van de wervelkolom;
- twee onderhuidse bloeduitstortingen rechts hoog op de rug, waarvan één met een opvallend rechte rand;
- vier gebroken ribben (achter) waarbij er, in relatie met de breuk van de zesde rib, een prikgaatje was in de bovenkwab van de rechterlong;
- onderhuidse bloeduitstortingen op onder andere de rechterschouder, de rechterbovenarm, de rechterpols, en de linkerenkel.
Op grond van de verklaring van de verdachte stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] en hij op 9 november 2020 in de middag, dus kort voor het overlijden van het slachtoffer, ruzie hebben gehad. Deze ruzie is uitgelopen op een handgemeen, waarbij is geduwd en getrokken.
Daarnaast blijkt uit de verklaring van getuige [getuige] dat de verdachte omstreeks 18:07 uur in zijn woning bij het inmiddels overleden slachtoffer op de grond zat en om hulp riep. Er was verder niemand anders aanwezig.
De rechtbank beziet de resultaten van het DNA-onderzoek in onderling verband en samenhang met de andere bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de verdachte op 9 november 2020 met [slachtoffer] in hun woning aanwezig was en dat zij een handgemeen hebben gehad. Zij stelt vast dat het DNA-materiaal dat is aangetroffen in de hals en onder de vingernagels van het slachtoffer afkomstig is van de verdachte.
3.3.2.2
De bespreking van het alternatief scenario
De verdediging heeft als bewijsverweer een alternatief scenario naar voren gebracht, inhoudende dat de verdachte vanwege de ruzie tussen het slachtoffer en hem met de hond is gaan wandelen en dat hij het slachtoffer na deze wandeling dood heeft aangetroffen in de woning. De verdachte weet niet wat er in de tussentijd is gebeurd, maar het feit dat er geen DNA-materiaal van een derde is aangetroffen, betekent niet dat is uitgesloten dat een derde betrokken is bij de dood van het slachtoffer.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging. Zij acht het niet aannemelijk geworden dat een ander dan de verdachte betrokken is bij de dood van het slachtoffer. In dat geval zou een onbekende derde zich in een tijdbestek van hooguit 20 minuten (verklaring van de verdachte op pagina 1003) toegang moeten hebben verschaft tot de woning van het slachtoffer, haar hebben gewurgd en daarna zonder iets weg te nemen de woning weer hebben verlaten. In dit verband acht de rechtbank van belang dat:
- er geen braaksporen waren;
- er geen enkele getuige is die heeft verklaard een ander bij de woning te hebben gezien;
- uit forensisch onderzoek geen betrokkenheid van andere personen dan de verdachte en het slachtoffer is aangetoond (proces-verbaal, pagina 658). Noch op het lichaam van het slachtoffer noch in de woning zijn DNA-sporen van derden aangetroffen.
3.3.2.3
De tussenconclusie
Gelet op de hierboven weergegeven bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer [slachtoffer] door verwurging om het leven heeft gebracht. Hiertoe overweegt de rechtbank nog het volgende.
Vast staat dat de verdachte en het slachtoffer op 9 november 2020 in de middag met tweeën in de keuken van hun woning aanwezig waren en dat zij daar op enig moment ruzie hebben gekregen. Deze ruzie is uitgelopen op een handgemeen. Verder staat vast dat die dag aan het slachtoffer behoorlijk letsel is toegebracht, bestaande uit ribbreuken en bloeduitstortingen, én dat zij door verwurging om het leven is gebracht. Het slachtoffer is overleden tussen 15:48 uur en 18:07 uur en de letsels zijn relatief kort voor haar overlijden toegebracht. Haar lichaam is aangetroffen liggend op de vloer van de hal en de keuken.
Dat het de verdachte is geweest die het slachtoffer heeft mishandeld en uiteindelijk heeft gewurgd, vindt steun in het aangetroffen DNA-materiaal van de verdachte. Zijn DNA is aangetroffen in de hals van het slachtoffer en onder de vingernagels van haar linkerhand. Wat de rechtbank in dit kader bovendien van groot belang vindt, is het geheel ontbreken van DNA- of andere sporen die zouden kunnen wijzen op een andere dader.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat verklaringen over door de verdachte gepleegd geweld in het verleden, niet redengevend zijn voor een bewezenverklaring, merkt de rechtbank op dat zij deze verklaringen niet voor het bewijs heeft gebruikt.
De overige bewijsverweren worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen in combinatie met de bewijsoverwegingen.
3.3.2.4
De voorbedachte raad
Primair is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij het slachtoffer opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen bewijsmiddelen zijn die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde moord.
3.3.2.5
Het (voorwaardelijk) opzet
Subsidiair is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd. De rechtbank dient dus de vraag te beantwoorden of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte fors geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer. Er waren vijf ribben gebroken en zij had verschillende bloeduitstortingen. Daarnaast heeft de verdachte ‘(aanhoudend) samendrukkend geweld op de hals’ toegepast (verwurging). In dit verband waren aan beide zijden van de hals bloeduitstortingen aanwezig, zowel hoog als laag en zowel oppervlakkig als diep gelegen. Bovendien was sprake van een breuk van het linker bovenste hoorntje van het strottenhoofd met omgevende bloeduitstorting. Hoog in de nek was er nog een bloeduitstorting aan weerszijden van de wervelkolom.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van de verdachte, bestaande uit het wurgen van het slachtoffer, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.