ECLI:NL:RBLIM:2022:2668

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
ROE 19/2060
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek op basis van de AVG en de beoordeling van de rechtbank

In deze zaak heeft eiseres, wonende in [plaats], een inzageverzoek ingediend bij de raad van de gemeente Maastricht, gebaseerd op artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Eiseres verzocht om inzage in haar persoonsgegevens die door verweerder worden verwerkt. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 6 april 2022 geoordeeld dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het inzageverzoek buitensporig was. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om bij aanvullend besluit alsnog te beslissen op een deel van het inzageverzoek. Verweerder heeft dit gedaan, maar eiseres heeft geen zienswijze ingediend tegen dit aanvullend besluit. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit deels vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde deel in stand gelaten, omdat verweerder het gebrek had hersteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanvullend besluit een wijziging van het bestreden besluit is en dat het beroep van eiseres van rechtswege ook gericht is tegen dit aanvullend besluit. Aangezien eiseres geen bezwaren had tegen het aanvullend besluit, heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden, ondanks dat het beroep van rechtswege tegen het aanvullend besluit ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding, omdat er geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 april 2022.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 19/2060

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , wonende in [plaats], eiseres

en

de raad van de gemeente Maastricht, verweerder

(gemachtigde: [naam 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2019 heeft verweerder beslist op het inzageverzoek van eiseres dat is gebaseerd op artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) (hierna: het inzageverzoek).
Bij besluit van 26 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 15 maart 2019 onverkort gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn hiervoor genoemde gemachtigde en [naam 3] en [naam 4] , beiden werkzaam bij de gemeente van verweerder.
Bij tussenuitspraak van 17 juni 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na dagtekening van de tussenuitspraak het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak.
Bij tweede tussenuitspraak van 15 juli 2021 (de verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder heeft gegeven om het gebrek te herstellen, verlengd tot
5 oktober 2021.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 28 september 2021 een aanvullend besluit genomen.
Eiseres heeft hierop geen schriftelijke zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van eiseres slaagt voor zover zij heeft aangevoerd dat verweerder in strijd met artikel 12, vijfde lid, van de AVG heeft geweigerd aan het inzageverzoek over de periode 26 mei 2018 tot en met
16 december 2018 gevolg te geven. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen door alsnog bij aanvullend besluit inhoudelijk te beslissen op het inzageverzoek over de periode 26 mei 2018 tot en met 16 december 2018.
3. Bij aanvullend besluit heeft verweerder in een overzicht persoonsgegevens van eiseres opgenomen die zijn verwerkt in de periode van 26 mei 2018 tot en met
16 december 2018.
Het beroep tegen het bestreden besluit
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het aanvullend besluit het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld. Zij zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren, omdat hiervoor onder 2 genoemde beroepsgrond slaagt, het bestreden besluit vernietigen, voor zover verweerder heeft nagelaten te beslissen op het inzageverzoek over de periode 26 mei 2018 tot en met
16 december 2018 en de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand laten, omdat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in het bestreden besluit met het aanvullend besluit is hersteld.
Het beroep van rechtswege
5. Het aanvullend besluit is een besluit tot wijziging van het bestreden besluit. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep dat eiseres heeft ingesteld tegen het bestreden besluit van rechtswege ook gericht tegen het aanvullend besluit. Eiseres heeft tegen het aanvullend besluit geen zienswijze ingediend. De rechtbank leidt hieruit af dat eiseres geen bezwaren heeft tegen dit besluit. Haar van rechtswege ontstane beroep tegen het aanvullend besluit is daarom ongegrond. Dit betekent dat dit besluit geheel in stand blijft.
Griffierecht
6. De rechtbank zal bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt, zoals artikel 8:74, eerste lid, van de Awb voorschrijft in geval het beroep gegrond wordt verklaard. In de regel wordt dit niet bepaald in een geval als dit waarin naast gegrondverklaring van het oorspronkelijke beroep, het beroep van rechtswege tegen het 6:19-besluit ongegrond wordt verklaard. Dit omdat griffierecht voor dit laatste beroep verschuldigd zou zijn als in een afzonderlijke beroepsprocedure tegen het 6:19-besluit zou worden opgekomen. De rechtbank ziet in dit geval reden voor een uitzondering op deze regel, omdat eiseres geen zienswijze heeft ingediend tegen het aanvullend besluit en daarom niet zonder meer kan worden gezegd dat zij heeft willen opkomen tegen dat besluit, zodat in dit geval van de hiervoor omschreven situatie niet kan worden uitgegaan.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, omdat niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit gegrond, vernietigt het bestreden
besluit voor zover verweerder daarbij heeft nagelaten op het inzageverzoek over de periode 26 mei 2018 tot en met 16 december 2018 te beslissen en
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven;
- verklaart het beroep van rechtswege tegen het aanvullend besluit ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2022
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 6 april 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, de tussenuitspraak en de verlengingsuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.