ECLI:NL:RBLIM:2022:2615

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
C/03/273212 / HA ZA 20-45
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor tekortkomingen in de uitvoering van een aannemingsovereenkomst en de gevolgen van oplevering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 maart 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Maris Vastgoed B.V. en Zuyd Vastgoed Support B.V. Maris, de eiseres, heeft Zuyd aangeklaagd wegens toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van een aannemingsovereenkomst. Maris had Zuyd de opdracht gegeven voor de verbouwing van een schoolgebouw en gymzaal, met als doel zorgappartementen te realiseren. Na de oplevering op 24 april 2019 heeft Maris diverse gebreken geconstateerd en Zuyd in gebreke gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat Maris het werk op 24 april 2019 heeft aanvaard onder voorbehoud van gebreken, waardoor Zuyd aansprakelijk is voor de tekortkomingen die Maris heeft gemeld. De rechtbank heeft de schade van Maris vastgesteld op € 28.788,75, die Zuyd moet vergoeden. Daarnaast zijn er buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. In reconventie heeft Zuyd vorderingen ingesteld tegen Maris voor onbetaalde facturen, die ook zijn toegewezen. De rechtbank heeft Maris veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/273212 / HA ZA 20-45
Vonnis van 30 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MARIS VASTGOED B.V.,
gevestigd te Roermond,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.T.L.J. Jongen te Heerlen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZUYD VASTGOED SUPPORT B.V.,
gevestigd te Voerendaal,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.E.A. Ruiter te Voerendaal.
Partijen zullen hierna Maris en Zuyd genoemd worden.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure na de rolbeslissing van 20 mei 2020 blijkt uit:
  • de door partijen genomen akten uitlating in conventie en in reconventie waarin wordt ingestemd met schriftelijk verder procederen en afzien van een mondelinge behandeling
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie met producties 45 t/m 55
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie met productie 56
  • de conclusie van dupliek in reconventie met producties 57 t/m 59
  • de akte uitlaten producties in reconventie van Zuyd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Maris is een vastgoed BV van Stichting Moveoo en Stichting Wonen Plus. Stichting Moveoo is een stichting die zich richt op het tijdelijk opvangen en/of ondersteunen van mensen in een sociaal kwetsbare positie, met hulpvragen op verschillende gebieden zoals huisvesting, financiën, dagbesteding en psychische en fysieke gesteldheid. Stichting Wonen Plus is een kleinschalige zorgorganisatie die ruim 200 mensen met een beperking ondersteunt op het gebied van wonen en werken.
2.2.
Op 3 april 2018 heeft Maris een voormalig schoolgebouw en gymzaal, gelegen aan de Marisstraat 64 en de Vermeerstraat 23 in de gemeente Sittard-Geleen, gekocht met als doel hierin 22 zorgappartementen te realiseren ten behoeve van de hiervoor beschreven doelgroep.
2.3.
Zuyd is een bouwadviesbedrijf, maar ontplooit daarnaast ook als aannemer bouwactiviteiten.
2.4.
Zuyd heeft in opdracht van Maris de verbouwing van het schoolgebouw en de gymzaal uitgevoerd (hierna: ‘het werk’), zulks op grond van een daartoe op 16 juli 2018 gesloten aannemingsovereenkomst tegen een aannemingssom van € 1.615.532,64 (inclusief opslagen en exclusief BTW). Op de aannemingsovereenkomst zijn de ‘Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken en technische installatiewerken 2012’ (hierna: UAV 2012) van toepassing. In de aannemingsovereenkomst is in artikel 1.2 neergelegd dat Zuyd het werk zal uitvoeren op basis van (onder meer) het Programma van Eisen (hierna: PvE) en de Technische Omschrijving (hierna: TO).
2.5.
Op 24 april 2019 heeft een zogeheten ‘opleverbijeenkomst’ of ‘opleveringsbijeenkomst’ plaatsgevonden. Maris heeft de sleutels van het werk van Zuyd in ontvangst genomen en het werk in gebruik genomen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Maris stelt zich kort gezegd op het standpunt dat Zuyd toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de aannemingsovereenkomst ten gevolge waarvan Maris ernstige schade lijdt. Die tekortkoming is tweeledig.
3.1.1.
Ten eerste heeft Zuyd het werk niet (tijdig) opgeleverd. Van een goedkeuring door Maris is geen sprake, Maris heeft het proces-verbaal van oplevering om die reden dan ook niet ondertekend.
3.1.2.
Ten tweede kent het werk nog steeds diverse tekortkomingen, zoals neergelegd in de opnamestaat van 10 september 2019 (productie 31 bij dagvaarding) ter zake het schoolgebouw respectievelijk die van 7 januari 2020 (productie 34 bij akte wijziging/vermeerdering van eis) ter zake de gymzaal. Die tekortkomingen bestaan wat betreft het schoolgebouw uit vier delen:
het werk is op onderdelen uitgevoerd conform de TO in plaats van het PvE, waardoor het werk van mindere kwaliteit is,
het werk is op onderdelen niet uitgevoerd conform de TO,
het werk is op onderdelen niet uitgevoerd conform de technische tekeningen,
overige gebreken.
Wat onderdeel a. betreft voert Maris aan dat, nu Zuyd zich heeft verplicht het werk uit te voeren op basis van de in artikel 1.2 van de aannemingsovereenkomst vermelde contractdocumenten, waaronder het PvE van 21 juni 2017, dit bij discrepanties voorrang heeft op de TO.
Wat betreft de gymzaal bestaan de tekortkomingen uit de volgende onderdelen:
het werk is op onderdelen niet uitgevoerd conform details van H.01, H.02, V.01, V.02, V.03 en V.05,
het werk is op onderdelen niet uitgevoerd conform de TO,
overige gebreken (slechte afwerking, zaken die technisch niet in orde zijn en slecht zijn bevestigd).
De onder a. vermelde details maken deel uit van de uitvoeringstekeningen van Bureau de Munck van 25 juni 2018 die onderdeel zijn van de aannemingsovereenkomst.
3.2.
Maris heeft Zuyd bij brief van 24 mei 2019 in gebreke gesteld en gesommeerd om binnen tien dagen een plan van aanpak voor herstel te overleggen en de gebreken ter zake het schoolgebouw binnen 30 dagen te herstellen. Aan deze sommatie heeft Zuyd niet voldaan, zodat Zuyd, aldus Maris, per 23 juni 2019 in verzuim is. Bij brief van 19 juli 2019 heeft Maris aangegeven dat zij zich vrij acht een derde in te schakelen om de gebreken te herstellen en de kosten daarvan op Zuyd te verhalen, hetgeen kwalificeert als een omzettingsverklaring ex artikel 6:87 BW. Gelet op een en ander stelt Maris recht te hebben op vervangende schadevergoeding, welke € 681.650,00 bedraagt, zoals becijferd in meergenoemde opnamestaat van 10 september 2019.
3.3.
Daarnaast stelt Maris recht te hebben op een korting op de aanneemsom, nu Zuyd het werk niet tijdig heeft opgeleverd, zijnde € 60,00 per dag conform paragraaf 42 van de UAV 2012.
3.4.
Op grond van al het voorgaande heeft Maris na wijziging/vermeerdering van eis gevorderd dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij vonnis:
voor recht verklaart dat Zuyd toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst van 16 juli 2018,
voor recht verklaart dat Zuyd aansprakelijk is voor alle schade die Maris heeft geleden en nog zal lijden door het feit dat Zuyd haar verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst van 16 juli 2018 niet tijdig en/of niet deugdelijk is nagekomen,
primair
3. Zuyd veroordeelt om aan Maris te voldoen een bedrag van € 681.650,00 ex BTW bij wijze van voorschot op de geleden en nog te lijden schade conform de calculatie bij de opnamestaat van 10 september 2019, binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, en voor de vaststelling van de omvang van de overige schade te verwijzen naar de schadestaatprocedure,
4. Zuyd veroordeelt om ten aanzien van de aannemingsovereenkomst van 16 juli 2018 over te gaan tot het (laten) verrichten van herstelwerkzaamheden van de gebreken aan het werk aan de gymzaal aan de Vermeerstraat, zoals opgenomen in de opnamestaat van 7 januari 2020, binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, en de herstelwerkzaamheden binnen twee maanden na betekening van het vonnis op te leveren,
subsidiair
5. Zuyd veroordeelt om ten aanzien van de aannemingsovereenkomst van 16 juli 2018 over te gaan tot het (laten) verrichten van herstelwerkzaamheden conform de opnamestaat van 10 september 2019, binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, en de herstelwerkzaamheden binnen twee maanden na betekening van het vonnis op te leveren,
primair en subsidiair
6. Zuyd veroordeelt tot betaling aan Maris van € 10.980,00 aan bouwkorting ex paragraaf 42 UAV2012, berekend tot en met 3 januari 2020 en te vermeerderen met € 60,00 bouwkorting over elke dag dat het werk niet is opgeleverd tot de dag der algehele oplevering, althans een door de rechtbank te bepalen datum,
7. Zuyd veroordeelt tot betaling aan Maris van de buitengerechtelijke kosten voorafgaand aan deze procedure ad € 5.238,15 conform het Besluit buitengerechtelijke kosten,
8. Zuyd veroordeelt tot betaling aan Maris van de kosten van deze procedure, te voldoen binnen 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis,
9. Zuyd veroordeelt in de nakosten van € 131,00 dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, van € 199,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf acht dagen na dagtekening van het vonnis tot de dag der algehele voldoening.
3.5.
Zuyd voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.7.
Onder betwisting van de door Maris in conventie betrokken stellingen dat Zuyd het werk niet (tijdig) heeft opgeleverd en het werk nog steeds diverse tekortkomingen heeft, heeft Zuyd in reconventie aangevoerd dat zij het werk conform de overeenkomst heeft uitgevoerd en opgeleverd. Na oplevering heeft Zuyd alle opleverpunten afgewerkt en ook overigens voldaan aan al haar contractuele verplichtingen. Gelet hierop was Zuyd naar haar zeggen gerechtigd de slottermijn aan Maris te zenden ad € 30.894,49 inclusief BTW alsmede de factuur voor de afrekening van meer- en minderwerk ad € 4.457,03 (de rechtbank begrijpt: € 4.
357,03) inclusief BTW. Maris heeft nagelaten deze facturen te betalen, zodat zij jegens Zuyd tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen en, gelet op de vervaltermijn van elk van de facturen van 14 dagen, hierin van rechtswege in verzuim is geraakt.
3.8.
Op grond van het vorenstaande heeft Zuyd gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. Maris zal veroordelen om aan Zuyd tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
een bedrag van € 30.894,49 uit hoofde van de factuur met factuurnummer 19.26 – 18.003,
de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over het bij a. genoemde bedrag, met ingang van de vervaltermijn per 24 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening,
buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.083,94 over het bij a. genoemde bedrag,
een bedrag van € 4.457,03 (de rechtbank begrijpt: € 4.
357,03) uit hoofde van de factuur met factuurnummer 19.25 – 18.003,
de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over het bij d. genoemde bedrag, met ingang van de vervaltermijn per 24 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening,
buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 570,70 over het bij d. genoemde bedrag,
2. Maris zal veroordelen in de kosten van het geding alsmede in alle op de tenuitboerlegging vallende kosten, waaronder de nakosten.
3.9.
Maris voert verweer.
3.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

Is het werk opgeleverd?
4.1.
Ten eerste moet uit de zeer uitvoerige betogen van beide partijen het antwoord worden gedestilleerd op de vraag of het werk is opgeleverd.
4.1.1.
Artikel 7:758 BW bevat voorschriften ten aanzien van de oplevering. Onder oplevering wordt verstaan het overeenkomstig de inhoud en strekking van de overeenkomst ter beschikking stellen van het werk aan de opdrachtgever na voltooiing. Op grond van het eerste lid van artikel 7:758 BW dient de aannemer, indien hij van mening is dat het werk voltooid is, de opdrachtgever mee te delen dat het werk klaar is om te worden opgeleverd. De opdrachtgever moet vervolgens op zijn beurt binnen een redelijke termijn nagaan of het werk conform de overeenkomst is uitgevoerd. De opdrachtgever kan (1) het werk aanvaarden, (2) het werk aanvaarden onder voorbehoud van door hem aangewezen gebreken, en (3) aanvaarding van het werk weigeren.
4.1.2.
Het behoeft, gelet op de over en weer betrokken stellingen van partijen, weinig betoog dat aanvaarding van het werk zonder voorbehoud door Maris niet aan de orde is, zodat alleen nog moet worden beoordeeld of Maris het werk heeft aanvaard onder voorbehoud of aanvaarding hiervan heeft geweigerd.
4.1.3.
Zoals gezegd heeft Maris aangevoerd dat zij aanvaarding van het werk heeft geweigerd. Daartoe het volgende.
4.1.4.
In de paragrafen 9 en 10 van de toepasselijke UAV 2012 worden de opneming, goedkeuring en oplevering van het werk (verder) uitgewerkt. Paragraaf 9, lid 3 UAV 2012 bepaalt:
“Nadat het werk is opgenomen, wordt aan de aannemer binnen acht dagen schriftelijk medegedeeld, of het al dan niet is goedgekeurd, in het laatste geval met opgaaf van de gebreken, die de redenen voor de onthouding van de goedkeuring zijn. Wordt het werk goedgekeurd, dan wordt als dag van goedkeuring aangemerkt de dag waarop de desbetreffende mededeling aan de aannemer is verzonden.”
En in lid 5 van dezelfde paragraaf is neergelegd:
4.1.5.
Hoewel reeds op 10 april 2019 en 17 april 2019 opnemingen van het werk hadden plaatsgevonden en het werk ook reeds vóór genoemde datum door een door Maris ingeschakelde deskundige was gezien, neemt de rechtbank het standpunt van Maris dat de opneming uiteindelijk eerst op 24 april 2019 heeft plaatsgevonden (zie randnr. 2.13 van de conclusie van repliek in conventie) tot uitgangspunt. Binnen de UAV 2012-termijn van acht dagen na 24 april 2019 heeft Maris bij e-mail van 2 mei 2019 aan Zuyd geschreven, zulks nadat Zuyd andermaal had verzocht om ondertekening van het proces-verbaal van oplevering:
“Dit is inderdaad nog niet ondertekend. Dat is aan de orde zodra we zicht hebben dat de tekortkomingen binnen 10 werkdagen zijn opgelost.”
Hoewel Maris in dit schrijven niet expliciet stelt dat zij het werk niet goedkeurt of afkeurt, kan uit deze e-mail noch uit de overige door partijen gevoerde correspondentie eenduidig worden afgeleid dat Maris het werk aanvaardde onder voorbehoud van door haar aangewezen gebreken – zijnde de eerder aan Zuyd toegezonden opnamestaat – of aanvaarding van het werk weigerde. Weliswaar spreekt Maris zelf in de correspondentie diverse keren van ‘oplevering’, terwijl zij zich in de onderhavige procedure op het standpunt stelt dat geen oplevering van het werk heeft plaatsgevonden, maar ook hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet ondubbelzinnig een bepaalde wilsverklaring, aanvaarding onder voorbehoud of weigering, worden afgeleid.
Gelet hierop dient de gewenste eenduidigheid op andere wijze te worden verkregen en zal de rechtbank de tussen partijen gevoerde correspondentie in het licht van de overige feiten en omstandigheden plaatsen. Hierbij is – hoewel
an sichniet redengevend – naar het oordeel van de rechtbank van doorslaggevende betekenis dat Maris op 24 april 2019 de sleutels van het werk in ontvangst heeft genomen van Zuyd. Daarbij komt dat Maris de op dat moment nog openstaande termijnen 29 en 30 van Zuyd zonder protest heeft betaald, hetgeen een rechtens voor de hand liggend instrument zou zijn geweest om te onderstrepen dat zij aanvaarding van het werk weigerde. Bovendien heeft Maris het werk na ontvangst van de sleutels in gebruik genomen en hebben korte tijd erna bewoners hun intrek in het appartementencomplex genomen. Kennelijk verzette zich niets tegen de ingebruikneming van het werk, dus ook niet de aard van de door Maris gestelde gebreken. In het licht van de, zoals gezegd, niet eenduidige correspondentie valt deze gang van zaken naar het oordeel van de rechtbank niet te rijmen met het standpunt van Maris dat zij het werk heeft geweigerd. Dit klemt temeer, nu beide partijen op dat moment al een (aangepaste en besproken) opnamestaat voorhanden hadden waarin de volgens Maris bestaande tekortkomingen waren vastgesteld. Er bestond alleen nog discussie over de vraag óf sprake was van tekortkomingen en, zo ja, hoe en voor wiens rekening die tekortkomingen moesten worden opgelost.
Gelet op dit alles zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van Maris dat zij de aanvaarding van het werk heeft geweigerd. Dat Maris het proces-verbaal van oplevering niet heeft willen ondertekenen, maakt dat niet anders, nu hieruit niet klip en klaar de weigering van het werk kan worden afgeleid en evengoed kan worden verdedigd dat Maris op die wijze haar voorbehoud aangaande het werk wilde benadrukken. Voor deze laatste wilsverklaring lijken de hiervoor geciteerde woorden van Maris in haar e-mail van 2 mei 2019 ook steun te bieden, te weten dat ondertekening pas aan de orde is, zodra er “zicht” op is “dat de tekortkomingen binnen 10 werkdagen zijn opgelost.”
Dat Maris niet anders kon dan het werk in gebruik te nemen –
an sichevenmin redengevend voor aanvaarding van het werk – werpt hier geen ander licht op, nu zulks voor Maris reden temeer had moeten zijn om binnen acht dagen na opneming expliciet en ondubbelzinnig te verklaren dat zij het werk weigerde, hetgeen zij niet heeft gedaan. De stelling van Maris dat zij het werk in gebruik zou hebben genomen op de voet van het bepaalde in paragraaf 10, lid 3 UAV 2012, onderschrijft de rechtbank niet. In dit artikel is onder andere neergelegd:
“De opdrachtgever kan het werk, voordat dit voltooid is, of een al dan niet voltooid onderdeel daarvan, in gebruik nemen of doen nemen mits de ingebruikneming een voldoende voortgang van het werk niet in gevaar brengt. De opdrachtgever gaat hiertoe niet over dan nadat hij dit schriftelijk aan de aannemer heeft medegedeeld en hij deze heeft gehoord en een opneming, dan wel – indien het een technisch installatiewerk betreft – een beproeving en opneming als bedoeld in § 8a van het in gebruik te nemen werk of onderdeel daarvan heeft plaatsgevonden. (…) Door de in dit lid bedoelde ingebruikneming en opneming wordt het werk, dan wel dat onderdeel, niet als opgeleverd beschouwd. (…).”
Reeds bij gebreke van een dergelijke schriftelijke mededeling zijdens Maris die ziet op de voorlopige ingebruikneming van paragraaf 10, lid 3 UAV 2012 leidt deze stelling niet tot het door Maris gewenste doel. De e-mail van Zuyd van 5 april 2019 – dus niet van Maris – kan niet als een dergelijke schriftelijke mededeling worden aangemerkt.
Oplevering van het dak
4.1.6.
Partijen twisten er niet over dat het dak tijdens de opneming van het werk op 24 april 2019 niet is opgenomen. Maris stelt wel dat partijen hebben afgesproken dat dit op een later moment zou plaatsvinden, omdat op 24 april 2019 – en kennelijk ook al op 17 april 2019, zo begrijpt de rechtbank – geen ladder voorhanden was om het dak te inspecteren. Indien dit juist is – de rechtbank laat in het midden of dit het geval is geweest – dan vermag de rechtbank niet in te zien dat Maris niet reeds op 17 april 2019 op het werk om ladders heeft verzocht en de opneming om die reden (even of voor langer) heeft geschorst. Nog minder begrijpt de rechtbank dat Maris, gelet op die ervaring, vervolgens ook niet op 24 april 2019 om ladders heeft gevraagd. En wat de rechtbank tot slot geheel ontgaat is dat Maris, gelet op de ervaringen van de opnemingen op 10 en 24 april, vervolgens niet schriftelijk meldt dat het dak nog geïnspecteerd moet worden. Maar wat er ook van zij van deze ‘ladderkwestie’, naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat partijen de door Maris gestelde afspraak hebben gemaakt; immers, uit niets blijkt dat Maris dienaangaande een voorbehoud heeft gemaakt om het dak op een later moment te inspecteren, niet bij de opnamestaat van 10 april 2019 noch bij de aangepaste versie van 23 april 2019. Wel is in de opnamestaat, voor zover niet akkoord, onder 8.4 ten aanzien van de dakbedekking vermeld:
in de kolom “Toelichting”:
“Volgens verslag geen werkzaamheden aan dakbedekking uitgevoerd = kortere levensuur voor vernieuwing noodzakelijk”
en in de kolom “B. Afwijking Financieel Verrekenen””:
“Financieel compenseren eerdere vervanging dakbedekking”
Ook in de brief van Maris van 2 mei 2019 wordt niet gerefereerd aan een dergelijke afspraak. Er wordt enkel gesteld dat op 1 mei 2019 een inspectie van het dak heeft plaatsgevonden, omdat er bij de oplevering geen ladders voorhanden waren. In haar reactie op de e-mail van 2 mei 2019 van Maris stelt Zuyd bij e-mail van 7 mei 2019 dan ook:
“Aangaande het dak hebben wij een andere visie. Indien zou zijn afgesproken dat een opname van het dak later zou plaatsvinden, zou dit in het PV en/of de opnamestaat zijn vermeld. Wij bestrijden de door jullie gestelde afspraak. (…).”
Op dit specifieke punt heeft Maris niet meer gereageerd. Maris is derhalve niet meer ingegaan op de betwisting door Zuyd van de door Maris gestelde afspraak. Eerst bij brief van 24 mei 2019 stuurt de (inmiddels door Maris ingeschakelde) advocaat een ingebrekestelling die tevens ziet op de in de e-mail van 1 mei 2019 genoemde gebreken van het dak. Gelet op de gemotiveerde en onderbouwde betwisting van Zuyd van de stelling van Maris dat partijen hebben afgesproken het dak op een later moment dan 24 april 2019 te inspecteren, moet het er bij gebrek aan (een begin van) bewijs voor worden gehouden dat partijen niet zijn overeengekomen dat het dak op een later moment dan 24 april 2019 zou worden opgenomen. Gelet hierop komt de rechtbank ook niet toe aan enige bewijslevering, zodat is komen vast te staan dat met de oplevering op 24 april 2019 ook het dak is goedgekeurd, onder voorbehoud van hetgeen in de opnamestaat hierover is vermeld (onder 8.4, dakbedekking).
4.1.7.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat Maris het werk op 24 april 2019 heeft aanvaard onder voorbehoud, zodat het werk op die dag is opgeleverd. Dit impliceert dat voor de hierna volgende beoordeling van de door Maris gestelde tekortkomingen aan het werk niet de opnamestaat van 10 september 2019 of latere opnamestaatjes, maar die van (uiteindelijk) 23 april 2019 (hierna: de opnamestaat [1] ) tot uitgangspunt dient te worden genomen.
4.1.8.
Vooruitlopend op de door Maris gestelde schade volgt uit de vaststelling dat het werk op 24 april 2019 is opgeleverd dat Maris geen aanspraak kan maken op een korting op de aanneemsom ad € 60,00 per dag (bouwkorting).
De tekortkomingen
4.2.
Bij de beoordeling van de door Maris gestelde tekortkomingen dient het volgende voor ogen te worden gehouden.
4.2.1.
Ten eerste overweegt de rechtbank dat, nu is komen vast te staan dat Maris het werk onder voorbehoud heeft aanvaard en het werk mitsdien als opgeleverd moet worden beschouwd, Maris vanaf dat moment, zijnde 24 april 2019, het risico voor het werk draagt ingevolge het bepaalde in artikel 7:758 lid 1 BW. Volgens lid 2 van dit artikel geldt dit ongeacht een tenietgaan of achteruitgang van het werk door een oorzaak die niet aan de aannemer kan worden toegerekend. In aanvulling hierop bepaalt lid 3 dat de aannemer ook van aansprakelijkheid is bevrijd voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij de deskundigheid van de betrokkenen een belangrijke rol speelt.
Ter verdere uitwerking hiervan is in het eerste lid van paragraaf 12 UAV 2012 neergelegd dat de aannemer in beginsel niet meer aansprakelijk is voor tekortkomingen aan het werk na de oplevering. Ingevolge het tweede lid lijdt deze regel uitzondering indien sprake is van een gebrek: (a) dat toe te rekenen is aan de aannemer, (b) dat bovendien ondanks nauwlettend toezicht tijdens de uitvoering dan wel bij de opneming door de directie redelijkerwijs niet onderkend had kunnen worden, en waarvan (c) de aannemer binnen redelijke termijn na ontdekking mededeling is gedaan.
4.2.2.
Ten tweede geldt dat, nu Maris stelt dat een deel van de tekortkomingen hieruit bestaat dat het werk op onderdelen is uitgevoerd conform de TO in plaats van het PvE, waardoor het werk volgens Maris van mindere kwaliteit is, de status van het PvE en de TO moet worden besproken en de vraag moet worden beantwoord welk document prevaleert boven het andere.
Met Zuyd is de rechtbank van oordeel dat de TO voorgaat op het PvE. Daartoe het volgende. Partijen zijn in artikel 1.2 van de aannemingsovereenkomst overeengekomen dat Zuyd het werk op basis van (onder meer) beide contractdocumenten, het PvE en de TO, zal uitvoeren. Echter, in geval van tegenstrijdigheden of onduidelijkheden in de contractdocumenten hebben partijen in artikel 1.4 van de aannemingsovereenkomst een rangorderegeling afgesproken. Hierin wordt enkel nog de TO vermeld. Het feit dát partijen expliciet een rangorderegeling zijn overeengekomen maakt dat aan de volgorde van de in artikel 1.2 genoemde contractdocumenten – het PvE wordt onder (a) vermeld en de TO onder (b) – geen betekenis kan worden toegekend, voor zover het gaat om de vraag welk document prevaleert. Daarbij komt dat ingevolge paragraaf 2 lid 4 (onder a) UAV 2012 de TO van 13 juli 2018 als nieuw geschreven of getekend document voorgaat op het voordien geschreven of getekende PvE van 21 juni 2017 en (onder c) de TO als bijzondere regeling voorgaat op het PvE als algemene regeling. De stelling van Maris dat zij niet akkoord is gegaan met wijzingen in de TO passeert de rechtbank, nu Zuyd deze gemotiveerd heeft weerlegd door onder meer te verwijzen naar het verslag 01 van het bouwteam van 6 september 2018:
“RU geeft aan dat de technische omschrijving niet geheel was doorlopen met de zorg, en dat dit wel noodzakelijk is voor de bouw dat dit in een vroeg stadium gecompleteerd zal worden. De aanwezigen stellen voor dit aansluitend aan dit overleg te laten plaatsvinden. De bemerkingen en wijzigingen van dit overleg zijn verwerkt in dit verslag”,
uit welk verslag de rechtbank niet is gebleken dat vervolgens nog opmerkingen zijn gemaakt over afwijkingen in de TO ten opzichte van het PvE. Aldus, gezien het feit dat de (laatste) TO van 13 juli 2018 op hoofdlijnen is besproken door partijen, waarna de aannemingsovereenkomst is getekend op 16 juli 2018, en partijen de afwijkingen van de TO ten opzichte van het PvE nadien hebben doorgelopen bij gelegenheid van de bouwvergadering op 6 september 2018, waarna opmerkingen hierover van de zijde van Maris zijn uitgebleven, terwijl onweersproken is gesteld dat Maris daartoe wel diverse keren in de gelegenheid is geweest – onder meer bij het bezoek aan de modelwoning op 11 oktober 2018 – moet het ervoor worden gehouden dat Maris deze integraal heeft aanvaard. De stelling van Maris dat zij niet de kennis in huis zou hebben om opmerkingen hierover te maken en op Zuyd mitsdien een waarschuwingsplicht zou rusten, passeert de rechtbank, nu Maris er kennelijk voor heeft gekozen om zelf directie te voeren over het werk, die ingevolge het bepaalde paragraaf 3 lid 6 UAV 2012 toezicht houdt op de uitvoering van het werk en de naleving van de overeenkomst; daarbij komt dat Maris een professionele zorgverlener is, waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat zij de gevolgen van het een en ander kon inschatten, al dan niet met bijstand van (een) deskundige(n), welke bijstand zij ook heeft gehad bij gelegenheid van de opneming van het werk ten behoeve van de oplevering op 24 april 2019.
4.3.
Wat betreft de door Maris gestelde tekortkomingen het volgende, waarbij de rechtbank de volgorde zal aanhouden die Maris bij dagvaarding heeft gesteld (vanaf randnummer 4.8 van de dagvaarding).
a)
Het schoolgebouw
4.3.1.
In paragraaf 5.3 van het PvE is opgenomen dat de dakbedekking wordt vervangen. Er zijn echter, aldus Maris, door Zuyd geen werkzaamheden verricht aan de dakbedekking. Hierdoor is er een groter risico op lekkage. De herstelkosten worden geraamd op
€ 75.000,00. Deze klacht is vermeld onder 8.4 van de opnamestaat van 23 april 2018.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 8.4 door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd kan zich niet vinden in deze klacht, nu (kort gezegd) vervanging van het dak niet is overeengekomen. Dit verweer onderschrijft de rechtbank, nu partijen uiteindelijk hebben afgesproken dat aan het dak geen werkzaamheden worden uitgevoerd, en alleen het ballastgrind wordt vernieuwd en eventuele vervuilingen van het dak worden gereinigd (notulen van 20 september 2018, in welk verband de rechtbank verwijst naar de rangorderegeling van artikel 1.4 onder a van de aannemingsovereenkomst). Gelet hierop zal de rechtbank aan deze post voorbijgaan.
4.3.2.
Onder paragraaf 5.1.4 van het PvE is, aldus Maris, bepaald dat alle deuren een breedte van 1100 mm moeten hebben. De voordeuren zijn echter uitgevoerd in een afmeting van 934 mm x 2.364 mm. Hierdoor is het niet meer mogelijk om bewoners in bed te vervoeren naar de gemeenschappelijke zorgbadkamer. De herstelkosten worden geraamd op
€ 39.600,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 10.10, 10.14 en 10.15 door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd kan zich niet vinden in deze klacht, nu (kort gezegd) partijen uiteindelijk zijn overeengekomen dat de deuren een breedte van 934 mm zouden hebben. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit verweer, nu een breedte van 90 cm/934 mm is besproken in de bouwvergadering van 7 juni 2018 en tevens is neergelegd in de TO van 13 juli 2018, dus vóór het ondertekenen van de aannemingsovereenkomst, bij ondertekening waarvan Maris zich akkoord heeft verklaard met (de inhoud van) deze TO. De stelling van Maris dat Zuyd haar hiervoor had moeten waarschuwen, nu deze (beperkte) breedte het gebouw functioneel ongeschikt zou maken, onderschrijft de rechtbank niet, waartoe kortheidshalve wordt verwezen naar hetgeen de rechtbank dienaangaande heeft overwogen in rov. 4.2.2 (laatste alinea). Gelet hierop zal de rechtbank aan deze post voorbijgaan.
4.3.3.
Wat betreft de binnendeurkozijnen bepaalt het PvE (paragraaf 5.1.4), aldus Maris, dat deze uitgevoerd moeten worden in hout. De kozijnen zijn echter uitgevoerd in fabrieksmatig gelakte stalen kozijnen, dit is van fors mindere kwaliteit: de gekozen plaatdikte van de stalen kozijnen is niet geschikt voor utiliteitsgebouwen en/of zorgwoningen. Herstel wordt becijferd op € 58.960,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 10.11 door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd kan zich niet vinden in deze klacht, nu (kort gezegd) partijen dit hebben afgesproken. Dit verweer slaagt. De laatste TO van 13 juli 2018 vermeldt evenals de daaraan voorafgaande TO’s dat de binnendeurkozijnen fabrieksmatig gelakte stalen montage kozijnen zijn met een volle bovendorpel; verder worden honingraatdeuren toegepast die fabrieksmatig zijn afgelakt. Met de ondertekening van de aannemingsovereenkomst op 16 juli 2018 heeft Maris zich akkoord verklaard met (de inhoud van) deze TO. Voor zover Maris stelt dat zij bouwkundig niet onderlegd is en Zuyd haar had moeten waarschuwen, zij andermaal verwezen naar hetgeen de rechtbank dienaangaande heeft overwogen in rov. 4.2.2 (laatste alinea). De rechtbank zal derhalve ook aan deze post voorbijgaan.
4.3.4.
Voor de binnendeuren van appartementen is in paragraaf 5.1.4. van het PvE opgenomen dat deze stootvast moeten zijn. Dit is niet gebeurd. Kwalitatief is dit, aldus Maris, een forse achteruitgang, omdat deze deuren niet geschikt zijn voor gebouwen waar veelvuldig met rolstoelen e.d. wordt gereden. De herstelkosten bedragen € 22.220,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 10.9 door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd kan zich niet vinden in deze klacht, nu (kort gezegd) partijen van het PvE zijn afgeweken en in de TO een andere uitvoering zijn overeengekomen. Met Zuyd is de rechtbank van oordeel dat partijen in de respectieve TO’s, waaronder de laatste TO van 13 juli 2018, zulks in afwijking van het PvE, hebben afgesproken dat de binnendeuren binnen de appartementen worden uitgevoerd als fabrieksmatig afgelakte opdekdeuren met honingraatvulling, kleur standaard wit, en niet als vol houten stompe deuren. Mitsdien passeert de rechtbank ook deze post.
4.3.5.
Ook de glasdeuren moeten volgens Maris conform paragraaf 5.1.4. van het PvE in een breedte van tenminste 1100 mm worden uitgevoerd. Deze zijn echter uitgevoerd met een breedte van 934 mm. Dit is te smal, aldus Maris. Herstel hiervan kost € 8.175,00 plus
€ 14.000,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 10.7 en 10.18 door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd kan zich niet vinden in deze klacht. Nu partijen in de respectieve TO’s waaronder de laatste TO van 13 juli 2018 hebben afgesproken dat de glasdeuren een afmeting zullen hebben van 934 mm x 2364 mm, gaat de rechtbank ook aan deze post voorbij. Wat betreft de stelling van Maris dat op Zuyd een waarschuwingsplicht rustte, verwijst de rechtbank andermaal naar hetgeen zij hierover onder 4.2.2 (laatste alinea) heeft overwogen.
4.3.6.
Voor de binnendeuren geldt volgens Maris verder dat deze als stompe deuren uitgevoerd moeten worden. Ook dit is niet gebeurd: de binnendeuren zijn als fabrieksmatig afgelakte opdekdeuren aangebracht. Dit is van fors mindere kwaliteit. Laatstgenoemde deurenzijn niet geschikt voor gebouwen waar veelvuldig met rolstoelen e.d. wordt gereden, zoals hier het geval is. Herstel wordt gecalculeerd op € 64.900,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 10.8 door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd kan zich niet vinden in deze klacht, nu partijen in overleg zijn afgeweken van het PvE. De rechtbank onderschrijft dit verweer. Partijen zijn in de TO’s van 15 juni 2018 en 13 juli 2018 immers overeengekomen dat de binnendeuren binnen de appartementen worden uitgevoerd als fabrieksmatig afgelakte opdekdeuren met honingraatvulling, standaard wit. Van een op Zuyd rustende waarschuwingsplicht in deze is geen sprake, zoals reeds eerder is overwogen ten aanzien van andere posten. De rechtbank gaat hier derhalve aan voorbij.
4.3.7.
Onder paragraaf 3.1 van het PvE is vastgesteld dat het gebouw drempelloos dient te zijn. Ook dit is, aldus Maris, niet gebeurd. Het alsnog verwijderen van de dorpels wordt becijferd op € 3.575,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 11.11 door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd kan zich niet vinden in deze klacht, nu partijen in overleg zijn afgeweken van het PvE. Dit verweer slaagt. Dat ter plaatse van de entreedeuren van de woningen en de badkamerdeuren dorpels aanwezig zijn, is vermeld in de TO’s. In de laatste TO van 13 juli 2018 hebben partijen afgesproken dat ter plaatse van alle buitendeuren kunststenen dorpels worden toegepast alsook ter plaatse van de binnendeuren van de badkamer en het toilet in de woning en ter plaatse van alle overige toiletten. De rechtbank passeert deze post dan ook.
4.3.8.
Paragraaf 5.2.2. van het PvE vereist dat alle warmwaterpunten voor individueel gebruik worden gerealiseerd als reguliere thermostaatkranen. Volgens Maris zijn in de keuken(s) en bij de wastafel(s) geen thermostaatkranen aangebracht. Herstel kost € 57.200,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 12.3 door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd kan zich niet vinden in deze klacht, nu partijen in de TO’s zijn overeengekomen dat de concreet met merk en type genoemde kranen worden gemonteerd. De rechtbank onderschrijft dit verweer en verwijst daartoe naar met name de TO van 13 juli 2018.
4.3.9.
Ook zijn volgens Maris – in tegenstelling tot het vereiste in paragraaf 5.2.3. van het PvE de wandcontactdozen niet kindveilig. Herstel hiervan kost € 12.015,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 18.28 door Maris gemeld bij Zuyd. De rechtbank verwerpt deze door Zuyd betwiste klacht, nu partijen in de TO’s, meer in het bijzonder de TO van 13 juli 2018, onder 18.0 hebben neergelegd wat de uitvoering van de elektrische installatie behelst; hieruit is niet af te leiden dat de wandcontactdozen kindveilig moesten zijn.
4.3.10.
Verder geldt, aldus Maris, in paragraaf 5.2.4 van het PvE dat gebalanceerde ventilatie het uitgangspunt is. De ventilatie is echter uitgevoerd met natuurlijke toevoer en mechanische afvoer. Dit is niet gelijkwaardig aan gebalanceerde ventilatie. Herstel kost
€ 17.600,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 9.2 door Maris gemeld bij Zuyd. Ook hier geldt dat deze afwijking van het PvE is overeengekomen in de TO. Zo is in de TO van 13 juli 2018 onder 9.0 ‘Ventilatievoorzieningen’ de wijze waarop de ventilatie wordt uitgevoerd beschreven. Gebalanceerde ventilatie is daarin niet opgenomen, zodat het ervoor moet worden gehouden dat partijen hebben afgesproken dat de ventilatie op andere (te weten op de in de TO omschreven) wijze wordt uitgevoerd. De rechtbank verwerpt mitsdien ook deze klacht.
4.3.11.
De aangebrachte kolken liggen volgens Maris nu erg diep, waardoor een rolstoel hierin vast kan komen zitten en er valgevaar bestaat voor voetgangers. Herstel hiervan kost € 1.500,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 3.3 door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd heeft deze klacht blijkens de opnamestaat (“is akkoord”) erkend. Maris heeft bij repliek gesteld dat deze klacht inmiddels verholpen is. De rechtbank begrijpt hieruit dat hierop niet meer hoeft te worden beslist.
4.3.12.
Onder paragraaf 6 van de TO is vereist dat de buitenkozijnen ten behoeve van het woongebouw, entree en de gymzaal, worden uitgevoerd met aluminium profielen en lekdorpels. Dit is, aldus Maris, niet gebeurd; de buitenkozijnen zijn uitgevoerd in staal. Stalen kozijnen zullen gaan roesten, wat zorgt voor vlekken op het stucwerk. De provisorisch aangebrachte kunststof stripjes bieden geen oplossing. Herstel wordt geraamd op € 103.950,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 6.3 door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd heeft hierop gereageerd door te zeggen dat in overleg met Maris bij oplevering is gekozen voor een oplossing die ook is uitgevoerd, zodat deze klacht als opleverpunt is afgehandeld. Volgens Maris voldoet deze oplossing niet aan de in de TO gestelde eisen; zo is geen roestwerende coating aangebracht en is niet op alle plaatsen afgekit. De rechtbank overweegt dienaangaande dat partijen kennelijk in overleg voor een alternatieve oplossing hebben gekozen en mitsdien zijn afgeweken van de oorspronkelijke uitvoering. Voor zover Zuyd die oplossing niet deugdelijk zou hebben uitgevoerd, heeft Maris naar het oordeel van de rechtbank een punt, met dien verstande dat dit iets anders is dan de aanvankelijk door Maris geformuleerde klacht dat Zuyd de buitenkozijnen ten behoeve van het woongebouw, entree en gymzaal met aluminium profielen en lekdorpels had dienen uit te voeren. Met inachtneming hiervan zal de rechtbank in het dictum verstaan dat Zuyd, voor zover zij de alternatieve oplossing in deze niet deugdelijk heeft uitgevoerd, zij dit alsnog dient te doen (waaronder het aanbrengen van een roestwerende coating en het aanbrengen op alle plaatsen van een afkitting).
4.3.13.
Voor de panelen bepaalt paragraaf 6 van de TO dat een emaillelaag op blank gehard floatglas wordt aangebracht. Dit is volgens Maris echter niet uitgevoerd in floatglas maar in plastic. Herstel kost € 1.440,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 6.9 door Maris gemeld bij Zuyd en, aldus partijen bij antwoord en repliek, verholpen, zodat de rechtbank hierop niet meer hoeft te beslissen.
4.3.14.
Wat betreft de gipsplafonds staat, aldus Maris, in de TO dat deze moeten worden uitgevoerd met afwerkingsniveau HAO klasse B. Echter, in de bouwvergadering van 15 november 2018 is afgesproken dat de plafonds worden mee gespoten, zodat deze een vlakke afwerking (in plaats van een grove afwerking) krijgen. Dat is niet gebeurd. De herstelkosten hiervan bedragen € 27.500,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 7.3 door Maris gemeld bij Zuyd. Volgens Zuyd is de gladde afwerking bereikt en voldoet het afwerkingsniveau aan HAO klasse B. De afwerking voldoet, aldus Zuyd, aan zowel de functionaliteit als ook aan de TO en het doel van de afspraak in de bouwvergadering om een vlakke afwerking te krijgen. Gelet op deze gemotiveerde betwisting kan niet worden vastgesteld dat Zuyd met de gerealiseerde afwerking niet heeft voldaan aan de afspraken die hierover in de TO en de bouwvergadering van 15 november 2018 zijn gemaakt. De rechtbank passeert mitsdien de dienaangaande door Maris gestelde klacht.
4.3.15.
Voor de ventilatieroosters bepaalt paragraaf 9 van de TO dat deze zelfregelend dienen te zijn. Dat is echter, aldus Maris, niet het geval. Herstel kost € 10.400,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 9.1 door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd kan zich niet vinden in deze klacht: volgens haar is geen sprake van afwijking van de TO en is dit onderdeel volgens de daarin neergelegde normen uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze klacht niet terecht, nu de TO voorschrijft dat de ventilatieroosters zelfregulerend dienen te zijn en Maris bij repliek aanvoert dat zulks is gerealiseerd. Derhalve is voldaan aan het vereiste in de TO. Dat daarmee is afgeweken van het PvE, zoals Maris bij repliek stelt, is in dit licht dan ook niet relevant.
4.3.16.
Onder paragraaf 10.1 van de TO worden de voordeuren uitgevoerd inclusief deurdranger. Dit is volgens Maris niet gedaan, deurdrangers ontbreken. Herstel wordt becijferd op € 11.000,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 10.5 door Maris gemeld bij Zuyd. Volgens Zuyd hebben partijen dit opleverpunt besproken en heeft Zuyd dit opgelost; overal waar dit is overeengekomen zijn, aldus Zuyd, deurdrangers gemonteerd. Maris betwist dit. Voor zover dit niet is gebeurd, heeft Maris naar het oordeel van de rechtbank recht van spreken. Wel moet erop worden gewezen dat, gelet op de overgelegde correspondentie tussen partijen, het erop lijkt dat partijen (ook) discussiëren over de vraag of sprake moet zijn met deurdrangers met vertraging. Dat is echter niet aan orde, nu partijen zulks niet zijn overeengekomen. De rechtbank zal hierna in het dictum dan ook verstaan dat, voor zover Zuyd niet heeft voldaan aan de verplichting om overal waar dit is overeengekomen deurdrangers te monteren, Zuyd dit alsnog zal doen. Voor deurdrangers met vertraging is Zuyd gerechtigd meerwerkkosten in rekening te brengen.
4.3.17.
De binnendeuren worden volgens paragraaf 10 van de TO uitgevoerd met standaard RVS hang- en sluitwerk. Het is Maris echter gebleken dat de scharnieren van verzinkt staal zijn, dat de schilden en krukken zijn uitgevoerd in aluminium en dat de voorplaat van het slot uit gelakt staal bestaat. Herstelkosten hiervan bedragen € 1.760,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 10.7 door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd kan zich niet vinden in deze klacht en stelt dat het hang- en sluitwerk op de bouwvergadering 14 januari 2019 nog aan de orde is geweest en is besproken welk hang- en sluitwerk zou worden gebruikt. Volgens Zuyd heeft Maris daar verder geen opmerkingen over gemaakt, zodat zij volgens Zuyd akkoord was met het voorgestelde hang- en sluitwerk in afwijking van de TO. Met Maris is de rechtbank van oordeel dat zulks niet impliceert dat Maris akkoord was met afwijking van de TO, zodat Maris hier naar het oordeel van de rechtbank terecht over klaagt.
4.3.18.
Hetzelfde geldt voor de meterkast deuren en kozijnen. Ook hier bedragen de herstelkosten volgens Maris € 1.760,00. Verder ontbreken in deze meterkastdeuren de ventilatieroosters. De herstelkosten daarvan bedragen € 3.520,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 10.12 door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd kan zich niet vinden in deze klacht. De rechtbank acht de klacht gegrond en verwijst daartoe naar hetgeen zij hiervoor ten aanzien van het hang- en sluitwerk heeft overwogen.
4.3.19.
Ten aanzien van de vloer is onder paragraaf 11.1 van de TO bepaald dat deze wordt uitgevoerd met PVC vloerbekleding. Ook dit is volgens Maris niet gebeurd. De vloerafwerking is uitgevoerd in vinyl, hetgeen van een beduidend mindere kwaliteit is met een veel kortere levensduur. De herstelkosten hiervan worden geraamd op € 100.000,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 11.1 door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd kan zich niet vinden in deze klacht, omdat zij stelt dat wel degelijk een PVC-vloer is aangelegd: bij antwoord heeft Zuyd gedocumenteerd dat sprake is van een PVC vloer. De rechtbank verwijst dienaangaande in het bijzonder naar het schrijven van de heer R. van den Berg van 30 april 2019:
“Hierbij bevestig ik dat we pvc vloeren hebben gelegd in de Marisstraat.”
en diens (daaraan voorafgaand) schrijven van 8 april 2019 “Betreft eindfactuur levering PVC Marisstraat te Geleen” waarin het geleverde materiaal wordt omschreven als “PVC IVC”, alsmede naar de betreffende productbladen. Bij repliek betwist Maris dit slechts door te verwijzen naar de opnamestaat van 10 september 2019 en door – bloot – te stellen dat haar deskundige heeft vastgesteld dat de vloerafwerking is uitgevoerd in vinyl. Die betwisting is in het licht van hetgeen Zuyd in deze heeft aangevoerd onvoldoende, zodat het ervoor moet worden gehouden dat PVC vloerbedekking is aangebracht. Derhalve zal de rechtbank ook deze post passeren.
4.3.20.
Verder bevat het werk volgens Maris een aantal kleine(re) afwijkingen van paragraaf 18 van de TO ad in totaal € 4.700,00.
Deze klachten zijn blijkens de opnamestaat door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd stelt gemotiveerd en per afzonderlijke klacht dat deze verholpen is dan wel dat haar niet bekend is wat de positie of plaats is van de punten waarop de betreffende klacht ziet. Bij repliek stelt Maris hier weinig tegenover, wat de rechtbank betreft: te weinig. Maris volstaat immers slechts met de stelling dat zij persisteert – zij het impliciet – en dat dat de betreffende klachten door een aan te wijzen deskundige dienen te worden onderzocht. Gelet hierop zijn de klachten niet komen vast te staan en gaat de rechtbank hieraan voorbij.
4.3.21.
Paragraaf 18 van de TO bepaalt met betrekking tot de deurvideofooninstallatie dat deze wordt uitgevoerd met 24 Comelit binnentoestellen met hoorn. Ook dit is volgens Maris niet gebeurd, de toestellen zijn uitgevoerd zonder hoorn. Herstel hiervan wordt becijferd op € 7.500,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 18.24 door Maris gemeld bij Zuyd. Nu Maris deze klacht bij dupliek in reconventie heeft laten vallen, behoeft hier niet meer op te worden beslist.
4.3.22.
Voor de voordeuren van de individuele woningen is op de technische tekeningen telkens een draaicirkel aangegeven van 150 cm. Echter, voor diverse woningen (0.2, 0.4. 0.6, 1.2, 1.4, 1.6 en 1.8) is de draaicirkel bij de voordeur, aldus Maris, te klein. Deze afwijking moet ongedaan worden gemaakt, omdat de te kleine draaicirkel niet geschikt is voor het beoogde gebruik, met bijvoorbeeld rolstoelen, scootmobielen en verrijdbare bedden. Per woning bedragen de herstelkosten € 3.000,00. De totale herstelkosten bedragen op dit punt dus € 21.000,00.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat onder 7.1 door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd heeft hiertegen aangevoerd dat de uitgevoerde draaicirkel, kleiner dan 1.500 mm, van de betreffende deuren inderdaad afwijkt van de technische tekeningen, maar dat deze klacht geen rekening houdt met een redelijke uitvoeringstolerantie. Wat hier ook van zij, nu Zuyd hiermee is afgeweken van hetgeen partijen dienaangaande zijn overeengekomen, is deze klacht naar het oordeel van de rechtbank gegrond.
4.3.23.
Volgens de technische tekening dient de hemelwaterafvoer te worden uitgevoerd in zink. Het is Maris echter gebleken dat de hemelwaterafvoer is uitgevoerd in PVC. Dit is kwalitatief niet gelijkwaardig. Het herstel hiervan zal naar schatting € 3.900,00 kosten.
Deze klacht is blijkens de opnamestaat door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd heeft hiertegen aangevoerd dat partijen van het PvE zijn afgeweken in de TO, zodat geen sprake is van een tekortkoming. Maris heeft dit betwist en gesteld dat op de bouwtekeningen staat aangegeven dat de hemelwaterafvoeren van zink moeten zijn; ingevolge het bepaalde in de rangorderegeling van artikel 1.4 van de aannemingsovereenkomst prevaleren de bouwtekeningen boven de TO. Deze (niet meer door Zuyd bestreden) stelling treft doel, zodat ook deze klacht gegrond is.
4.3.24.
Tot slot bevat het werk volgens Maris vijf andere tekortkomingen, waarvan de totale herstelkosten € 8.475,00 bedragen.
Deze klachten zijn bij de opneming van het werk door Maris gemeld bij Zuyd. Zuyd heeft een deel van deze klachten erkend en zich bereid getoond die te verhelpen; van een ander deel heeft zij zich op het standpunt gesteld dat deze vallen binnen de geldende uitvoeringstolerantie. Met Maris is de rechtbank van oordeel dat Zuyd dit niet nader heeft onderbouwd door uit te leggen wat die uitvoeringstolerantie in deze inhoudt. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat Maris ook deze klachten terecht heeft gemeld.
b)
De gymzaal
4.3.25.
Maris heeft bij akte houdende wijziging/vermeerdering van eis gesteld dat in de TO is opgenomen dat ten aanzien van de gymzaal de gevels worden geïsoleerd en de buitenkozijnen worden vervangen door nieuwe kunststof kozijnen. In het overzicht van 7 januari 2020 wordt geconstateerd dat de werkzaamheden aan de gymzaal op diverse plaatsen niet conform de TO en de bouwtekeningen zijn uitgevoerd. Daartoe het volgende.
Zoals gezegd is het werk op 24 april 2019 opgeleverd. Daaronder begrijpt de rechtbank zowel het schoolgebouw (inclusief dak) als de gymzaal. Dat de opnamestaat van 23 april 2019 slechts betrekking heeft op het schoolgebouw en derhalve geen klachten met betrekking tot de gymzaal bevat, maakt dat niet anders, in die zin dat de gymzaal níet zou zijn opgeleverd, zoals Maris bepleit. Immers, na gereedmelding van het werk had Maris de gelegenheid om naast het schoolgebouw ook de gymzaal op te nemen met het oog op de oplevering van het werk op 24 april 2019. Dat zij dat niet heeft gedaan, voor zover het gaat om de gymzaal, komt naar het oordeel van de rechtbank voor haar risico. Dat volgens Maris sprake zou zijn geweest van tijdgebrek, werpt hier geen ander licht op. Het was immers aan Maris als opdrachtgever om aan de opneming gestalte te geven, zoals Maris dat wel heeft gedaan met betrekking tot het schoolgebouw. De ‘opname’ door Maris van de gymzaal op 7 januari 2020, waarbij Maris naar haar zeggen diverse tekortkomingen heeft geconstateerd, en het kenbaar maken van die tekortkomingen aan Zuyd op 12 maart 2020 zijn in het licht van het bepaalde van paragraaf 9 lid 5 UAV 2012 – zie rov. 4.1.4 – dan ook tardief en kunnen er niet toe leiden dat deze als opleveringsgebreken worden aangemerkt.
Gelet hierop – de rechtbank verwijst naar hetgeen zij dienaangaande heeft overwogen in rov. 4.2.1 – dient te worden nagegaan of de klachten die Maris over dit deel van het werk heeft en die zij heeft doen neerleggen in het overzicht van 7 januari 2020 toe te rekenen zijn aan Zuyd, die bovendien ondanks nauwlettend toezicht door Maris tijdens de uitvoering dan wel bij de opneming door Maris redelijkerwijs niet onderkend hadden kunnen worden, en waarvan Zuyd binnen redelijke termijn na ontdekking mededeling is gedaan.
Zuyd heeft bestreden dat aan deze vereisten is voldaan. Daartoe het volgende, toegespitst op het tweede vereiste dat voor aansprakelijkheid van de aannemer na oplevering sprake moet zijn van een gebrek dat redelijkerwijs niet onderkend had kunnen worden tijdens de uitvoering van het werk dan wel de oplevering. Nog daargelaten dat de rechtbank uit het overzicht van 7 januari 2020 (en de foto’s die daartoe zijn overgelegd) hiervan niet is gebleken, heeft Maris eigenlijk alleen gesteld dat zij de gebreken redelijkerwijs niet had kunnen onderkennen, omdat zij niet over specifieke technische (bouw)deskundigheid beschikt. Dit verweer faalt. Zoals reeds hiervoor is overwogen heeft Maris ervoor gekozen om zelf directie te voeren over het werk, die ingevolge het bepaalde paragraaf 3 lid 6 UAV 2012 toezicht houdt op de uitvoering van het werk en de naleving van de overeenkomst. In het licht hiervan mocht van Maris worden verwacht dat zij zich, bij gebreke van technische (bouw)deskundigheid, door een dergelijke deskundige liet bijstaan. Aan het bedoelde vereiste is mitsdien niet voldaan, zodat beoordeling van de andere twee vereisten (gebrek dat toe te rekenen is aan Zuyd waarvan binnen een redelijke termijn na de ontdekking door Maris melding is gedaan) achterwege kan blijven.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van opleveringsgebreken noch van gebreken in de zin van paragraaf 12 lid 2 UAV 2012 waarvoor Zuyd aansprakelijk is, zodat de rechtbank aan alle door Maris gestelde gebreken betreffende de gymzaal voorbij zal gaan.
De schade
4.4.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen ten aanzien van:
  • hang- en sluitwerk binnendeuren ad € 1.760,00 (rov. 4.3.17),
  • hang- en sluitwerk meterkastdeuren en -kozijnen ad € 3.250,00 (rov. 4.3.18),
  • draaicirkel voordeuren van de individuele woningen ad € 21.000,00 (rov. 4.3.22),
  • uitvoering hemelwaterafvoer ad € 3.900,00 (rov. 4.3.23), en de
  • diverse tekortkomingen ad in totaal € 8.475,00 (rov. 4.3.24)
(zijnde € 38.385,00 in totaal)
is in zoverre sprake van een toerekenbare tekortkoming van Zuyd jegens Maris, nu Zuyd, nadat zij daartoe in gebreke was gesteld door Maris, de betreffende verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst niet is nagekomen. Maris heeft hierdoor schade geleden. Omdat deze schade niet reeds thans te begroten is op de voet van het bepaalde in artikel 6:97 BW – de stellingen van partijen lopen dienaangaande nogal uiteen – zal de rechtbank de omvang van de schade ex aequo et bono schatten op, mede in het licht van het door Zuyd hiertegen gevoerde verweer, 75% van de door Maris gestelde omvang, zijnde (0,75 x € 38.385,00 =) € 28.788,75. Dit bedrag aan schadevergoeding acht de rechtbank dan ook toewijsbaar.
Overigens
4.5.
De rechtbank acht mede in het licht van het uiteindelijk (beperkt) toegewezene een bedrag van € 1.062,88 aan buitengerechtelijke incassokosten redelijk, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
4.6.
Maris zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Zuyd worden begroot op:
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat € 6.428,00 (2 punten × tarief € 3.214,00)
Totaal € 10.559,00
in reconventie
4.7.
Met de in conventie gedane vaststelling dat het werk is opgeleverd op 24 april 2019 zijn de twee facturen van Zuyd opeisbaar. Nu opschorting door dit vonnis niet meer aan de orde is en de verschuldigdheid van de facturen buiten het door Maris gedane beroep op niet-opeisbaarheid en opschorting niet wordt betwist, acht de rechtbank de hierop gebaseerde vordering voor toewijzing vatbaar.
4.8.
De rechtbank acht een bedrag van € 1.128,51 aan buitengerechtelijke incassokosten redelijk, zodat dit bedrag zal worden toegewezen.
4.9.
Maris zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Zuyd worden begroot op:
- salaris advocaat € 721,00 (1 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 721,00.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Zuyd toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst van 16 juli 2018, voor zover het gaat om de in rechtsoverweging 4.4 genoemde onderdelen;
5.2.
verklaart voor recht dat Zuyd aansprakelijk is voor de dientengevolge door Maris geleden schade;
5.3.
veroordeelt Zuyd om aan Maris ter zake die schade tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 28.788,75 ex BTW binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 23 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt Zuyd om aan Maris te voldoen een bedrag van € 1.062,88 ter zake buitengerechtelijke incassokosten;
5.5.
veroordeelt Maris als overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Zuyd gerezen en tot aan dit vonnis begroot op € 10.559,00;
5.6.
verstaat dat Zuyd:
- voor zover zij de alternatieve oplossing ter zake de uitvoering van de buitenkozijnen niet deugdelijk heeft uitgevoerd, dit alsnog dient te doen, zoals overwogen in rechtsoverweging 4.3.12, en
- voor zover zij niet heeft voldaan aan de verplichting om overal waar dit is overeengekomen deurdrangers te monteren, dit alsnog zal doen, zoals overwogen in rechtsoverweging 4.3.16;
5.7.
verklaart de veroordelingen onder 5.3, 5.4 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie
5.9.
veroordeelt Maris om aan Zuyd tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 30.894,49, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 24 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.10.
veroordeelt Maris om aan Zuyd tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 4.357,03, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 24 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.11.
veroordeelt Maris om aan Zuyd te voldoen een bedrag van € 1.128,51 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.12.
veroordeelt Maris in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Zuyd gerezen en tot aan dit vonnis begroot op € 721,00;
5.13.
veroordeelt Maris in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Maris niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.14.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken.

Voetnoten

1.De rechtbank hanteert als datum van de opnamestaat