ECLI:NL:RBLIM:2022:2597

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
9730491 CVEXPL 22-1036
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontruiming woning in kort geding wegens niet-naleving Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening

Op 4 april 2022 heeft de kantonrechter in Roermond uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonwenz en een gedaagde partij, die huurder is van een woning. Woonwenz vorderde ontruiming van de woning omdat de gedaagde een huurachterstand had laten ontstaan van € 6.645,00. De gedaagde, die erkend slachtoffer is van de toeslagenaffaire, had een toeslagenmoratorium gekregen, waardoor invorderingsmaatregelen waren opgeschort. Woonwenz stelde dat de gedaagde zich niet op het moratorium kon beroepen en dat zij de huurtermijnen had moeten voldoen. De kantonrechter oordeelde dat Woonwenz niet had voldaan aan de verplichtingen uit het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening, dat vereist dat verhuurders huurders wijzen op mogelijkheden voor schuldhulpverlening en hen persoonlijk benaderen. De kantonrechter concludeerde dat Woonwenz de regels niet had nageleefd en dat het niet te voorspellen was of de bodemrechter de vordering tot ontruiming zou toewijzen. Daarom werd de vordering tot ontruiming afgewezen en werd Woonwenz veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, begroot op € 747,00.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9730491 \ CV EXPL 22-1036
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 4 april 2022
in de zaak van:
de stichting
STICHTING WOONWENZ,
gevestigd te Venlo,
eisende partij,
gemachtigde Zuyd Groep,
tegen:
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. P. Salim.
Partijen worden verder aangeduid als “Woonwenz” en “ [gedaagde] ”.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
  • de op 21 maart 2022 gehouden mondelinge behandeling;
  • de daaraan voorafgaand door [gedaagde] ingediende producties;
- de door de gemachtigde van [gedaagde] overgelegde pleitnota.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt van Woonwenz de woning aan de [adres] in [plaats] , gemeente [gemeente] , tegen een huurprijs van € 664,50 per maand.
2.2.
[gedaagde] heeft een huurachterstand laten ontstaan, die tot en met december 2021 € 4.651,50 bedroeg. Woonwenz heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 21 december 2021 in rechte betrokken en betaling gevorderd alsmede gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van de woning. Deze (bodem)zaak (met nummer 9604947 CV EXPL 21-6577) staat thans voor conclusie van repliek.
2.3.
Na het aanhangig maken van de bodem zaak is de huurachterstand opgelopen met drie maanden (januari tot en met maart 2022) tot een bedrag van thans € 6.645,00.
2.4.
[gedaagde] is een door de overheid erkend slachtoffer van de zogenaamde “toeslagenaffaire” bij de belastingdienst. Per 19 mei 2021 is haar door de overheid een toeslagenmoratorium toegekend voor de duur van een jaar. Tijdens deze afkoelingsperiode/adempauze worden alle beslagen en invorderingsmaatregelen ten laste van [gedaagde] opgeschort en wordt gezocht naar een structurele oplossing voor de schulden die vóór de ingangsdatum van het moratorium zijn ontstaan.

3.Het geschil

3.1.
In dit kort geding vordert Woonwenz, als voorlopige voorziening, vooruitlopend op het te wijzen vonnis in de bodemzaak [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van de woning. Zij stelt daartoe – samengevat – dat [gedaagde] zich voor de lopende huurtermijnen niet op het moratorium kan beroepen en dat zij deze had moeten voldoen. In correspondentie van de belastingdienst is [gedaagde] daar ook op gewezen. Woonwenz vreest voor haar verhaalsmogelijkheden en wenst de woning te verhuren aan woningzoekenden die wel bereid zijn de huur correct te voldoen. De gemiddelde wachttijd voor een woning ligt tussen de vijf en acht jaar, afhankelijk van de soort woning. Daarnaast acht Woonwenz de almaar oplopende huurachterstand niet in het belang van [gedaagde] .
3.2.
[gedaagde] voert – samengevat – het volgende verweer.
Zij heeft de lopende huur niet voldaan omdat zij zich geconfronteerd zag met hoge reparatiekosten voor haar auto. Zij had de auto nodig om haar minderjarige kind op tijd naar school te kunnen brengen. Dat kind is onder toezicht gesteld en [gedaagde] was bang dat anders nog verder gaande kindbeschermende maatregelen zouden worden opgelegd. [gedaagde] heeft de woning dringend nodig voor haar gezin. Binnenkort ontvangt zij een aanvullende compensatie inzake de toeslagenaffaire van ten minste € 30.996,00. Dit bedrag wil zij aanwenden voor de betaling van de huurschuld. Met het oog daarop heeft zij in de bodemprocedure verzocht haar een terme de grâce te verlenen als bedoeld in artikel 7:280 BW. Zij meent dat de bodemrechter voldoende reden zal zien om deze te verlenen en concludeert daarom tot afwijzing van de vordering in kort geding.
3.3.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat Woonwenz, gelet op wat zij over de oplopende huurachterstand heeft aangevoerd, voldoende spoedeisend belang bij het gevorderde heeft.
4.2.
Een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening is toewijsbaar, indien het op grond van de op dit moment gebleken feiten en omstandigheden aannemelijk is dat een zelfde vordering in een nog te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. Dat is in dit geval niet te voorspellen. De kantonrechter licht dit hieronder toe.
4.3.
Per 1 januari 2021 is het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening in werking getreden (hierna: het Besluit). Voor huurovereenkomsten voor woonruimte is met name artikel 2 (gegevensverstrekking huurachterstand) van het Besluit van belang, dat als volgt bepaalt:

De verhuurder van een tot bewoning bestemde onroerende zaak verstrekt als er achterstand is in het betalen van de huur de contactgegevens van de huurder en de hoogte van de achterstand aan het college voor schuldhulpverlening (lees: de gemeente, ktr), als hij:
a. inspanning heeft geleverd om in persoonlijk contact te treden met de huurders om deze te wijzen op de mogelijkheden om betalingsachterstanden te voorkomen en te beëindigen;
b. de huurder gewezen heeft op de mogelijkheden voor schuldhulpverlening;
c. de huurder tenminste eenmaal een schriftelijke herinnering heeft gestuurd over de betalingsachterstand; en
d. bij die schriftelijke herinnering heeft aangeboden om met schriftelijke toestemming van de huurder zijn contactgegevens aan het college te verstrekken en de huurder daarop niet afwijzend heeft gereageerd.
4.4.
Het Besluit is gebaseerd op de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (hierna: Wgs). In die wet is de mogelijkheid opgenomen om signalen van schuldeisers over het bestaan van betalingsachterstanden aan te wijzen op basis waarvan schuldhulpverleners zelf het initiatief moeten nemen voor een intakegesprek met inwoners met schulden (de zogenoemde ‘vroegsignalering’ van schulden). Daarvoor is het nodig dat de schuldhulpverleners meldingen ontvangen over die schulden. Het Besluit noemt een aantal gevallen waarin een verhuurder verplicht is om betalingsachterstanden te melden aan de gemeenten. Er is geen sanctie op niet melden en de verhuurder houdt de mogelijkheid om aan de rechter om ontbinding van de huurovereenkomst te vragen. Wel zal de rechter de vroegsignalering van schulden kunnen betrekken bij de afweging of huisuitzetting te rechtvaardigen is (zie C.L.J.M. de Waal, ‘Huurincassoprocedures en het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening’,
WR2022/2, waarin wordt verwezen naar de Nota van Toelichting).
4.5.
Ter zitting is komen vast te staan dat Woonwenz pas de ochtend van de zitting telefonisch contact heeft gehad met de afdeling schuldhulpverlening van de gemeente om [gedaagde] aan te melden. Nu reeds een bodemprocedure en dit kort geding aanhangig zijn, kan van “vroegsignalering” bezwaarlijk gesproken worden. Daar staat weer tegenover dat vanaf 1 maart 2021 wel sprake zou zijn geweest van een met Care Budgetbeheer gesloten budgetbeheersovereenkomst, hoewel van de zijde van [gedaagde] ter zitting is betwist dat Woonwenz met deze budgetbeheerder überhaupt contact heeft gehad. Wat daar verder ook van zij: [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat zij deze overeenkomst kort na het aangaan weer heeft opgezegd, vanwege de daaraan verbonden hoge kosten. Wat in het hele dossier echter opvalt, is dat niet wordt gesteld en ook niet blijkt dat Woonwenz zich enige moeite heeft getroost persoonlijk met [gedaagde] in contact te treden. Van een sociaal verhuurder mag dit wel worden verwacht. In een persoonlijk gesprek hadden de problemen van [gedaagde] in verband met de toeslagenaffaire en het feit dat zij de budgetbeheersovereenkomst had opgezegd aan de orde kunnen komen. Ook hadden er wellicht al dan niet met tussenkomst van de gemeentelijke schuldhulpverlening afspraken kunnen worden gemaakt over een betalingsregeling. Nu dit niet is gebeurd, kan de kantonrechter - op basis van wat in deze kort gedingprocedure voorshands is komen vast te staan - niet anders dan vaststellen dat Woonwenz de regels van het Besluit niet heeft nageleefd. Voor zover de bodemrechter tot hetzelfde oordeel mocht komen, is het aan hem of haar dit te betrekken in de afwegingen in het kader van de gevorderde ontbinding en ontruiming van de huurovereenkomst. Omdat thans niet te voorspellen is wat de bodemrechter gaat doen, kan de kantonrechter daarop in dit kort geding niet vooruitlopen. Dat betekent dat de vordering moet worden afgewezen.
4.6.
Woonwenz zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op een bedrag van € 747,00 aan gemachtigdensalaris.

5.De beslissing

De kantonrechter in kort geding.
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Woonwenz in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op € 747,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.P. Brouns en in het openbaar uitgesproken.
type: EB
coll: