ECLI:NL:RBLIM:2022:2593

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
C/03/302240 / KG ZA 22-68
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot nakoming van een regeling betreffende de verdeling van een woning en ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee gewezen echtgenoten, hier aangeduid als eiseres en gedaagde. De eiseres heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, omdat deze in gebreke is gebleven met de uitvoering van een regeling die op 5 maart 2018 was overeengekomen. Deze regeling betrof de verdeling van de voormalige echtelijke woning en de ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. De eiseres stelt dat de gedaagde niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de regeling, waardoor de onverdeeldheid van de woning voortduurt en zij nog steeds hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypotheekschuld.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de partijen zijn in 2012 gescheiden en hebben in 2017 een procedure gestart voor de verdeling van de woning. In de regeling van 2018 is afgesproken dat de woning aan de gedaagde zou worden toegedeeld, mits hij de eiseres vóór een bepaalde datum uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou ontslaan en een overbedelingsvergoeding zou betalen. Aangezien de gedaagde hieraan niet heeft voldaan, heeft de eiseres verzocht om de woning onderhands te verkopen en om ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eiseres een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, gezien de achterstallige betalingen van de gedaagde en de dreiging van de SNS Bank om de hypotheekschuld op te eisen. De rechter heeft de gedaagde veroordeeld tot nakoming van de regeling, met een dwangsom voor het geval hij niet aan de uitspraak voldoet. Tevens is bepaald dat het vonnis dezelfde kracht heeft als de ondertekening van de koopovereenkomst door de gedaagde, indien hij niet binnen twee weken na betekening van het vonnis aan de regeling voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/302240 / KG ZA 22-68
Vonnis in kort geding van 30 maart 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. R.P.H.W. Haas;
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.S. van Gans.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 en 2;
  • de door [gedaagde] bij schrijven van 20 maart 2022 in het geding gebrachte producties 1 t/m 3;
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gewezen echtgenoten van elkaar. Bij beschikking van 4 juli 2012 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Deze beschikking is op 7 november 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. [eiseres] heeft in 2017 een procedure aanhangig gemaakt om te komen tot verdeling van, onder andere, de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats 2] , en de toedeling van de daarbij behorende spaarhypotheek.
2.2.
In het kader van de in 2.1. bedoelde procedure zijn partijen op 5 maart 2018 een regeling overeengekomen.
2.3.
Die regeling houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in. Onder nummer 1 van de regeling is overeengekomen dat de woning wordt toegedeeld aan [gedaagde] , onder de verplichting voor [gedaagde] in verband daarmee een overbedelingsvergoeding aan [eiseres] te betalen van € 20.000,--.
2.4.
Onder 2 van die regeling is overeengekomen dat het onder 1 overeengekomene slechts geldt, indien [gedaagde] er in slaagt [eiseres] vóór 1 mei 2018 uit de hoofdelijkheid voor de hypothecaire lening bij de hypotheekhouder (SNS Bank) te ontslaan en [gedaagde] vóór 1 mei 2018, doch uiterlijk bij het verlijden van de notariële verdelingsakte, het onder nummer 1 van de regeling bedoelde bedrag van € 20.000,-- betaalt.
2.5.
Onder nummer 3 van de regeling zijn partijen overeengekomen dat indien niet vóór 1 mei 2018 is voldaan aan de onder nummer 2 bedoelde voorwaarden, de woning openbaar zal worden verkocht, door bemiddeling van makelaar [naam makelaar] . Partijen verplichtten zich de verkoopstrategie van de makelaar te volgen. De partijen zijn verder overeengekomen mee te werken aan alles wat nodig is om te komen tot verkoop en levering van de woning en het ondertekenen van de koopovereenkomst en van de leveringsakte. De opbrengst van de verkoop van de woning, vermeerderd met de waarde van de spaarpolis per 1 januari 2011, en verminderd met de waarde van de hypothecaire geldlening en de verkoopkosten, wordt door partijen bij helfte gedeeld. Het verschil tussen de waarde van de spaarpolis per 1 januari 2011 en de waarde van de spaarpolis bij verkoop komt toe aan [gedaagde] . Indien er na de verkoop een schuld resteert, dan dragen beide partijen de helft daarvan en heeft [gedaagde] een vordering op [eiseres] ter grootte van de helft van het verschil tussen de waarde van de spaarpolis per 1 januari 2011 en de waarde van de spaarpolis bij verkoop.
2.6.
Aan de regeling is geen uitvoering gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met de uitvoering van de regeling, zodat nog steeds geen einde is gekomen aan de onverdeeldheid en geen uitvoering is gegeven aan het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiseres] .
3.2.
Verder stelt [eiseres] dat [gedaagde] in september 2021 achterstallig is geworden in de aflossing van de hypotheekschuld. Deze schuld heeft zíj voldaan. Naar aanleiding daarvan heeft [eiseres] [gedaagde] ook verzocht om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning via de makelaar, doch [gedaagde] heeft daar niet op gereageerd. Thans is [gedaagde] volgens [eiseres] wederom achterstallig in de aflossing van de hypotheekschuld, welke achterstand € 345,28 bedraagt. Naar aanleiding daarvan heeft de SNS Bank de lening wederom geheel opgeëist en wil zij overgaan tot (openbare) verkoop van de woning.
3.3.
[eiseres] stelt dat zij een dergelijke verkoop voorlopig heeft weten te voorkomen, onder de voorwaarde dat de woning op korte termijn onderhands zal worden verkocht. [eiseres] stelt derhalve alle belang te hebben te vorderen dat de woning onderhands wordt verkocht.
3.4.
Volgens [eiseres] kan van haar niet langer meer worden verwacht dat zij hoofdelijk aansprakelijk blijft voor de hypotheekschuld, nu daaromtrent al allesomvattende afspraken zijn gemaakt in de regeling die op 5 maart 2018 (verder te noemen: de regeling) is getroffen.
3.5.
Ten slotte stelt [eiseres] belang te hebben bij de gevorderde verkoop en het ontslag uit de hoofdelijkheid, om haar financiële toekomst te kunnen vormgeven.
3.6.
[eiseres] vordert op grond van het vorenstaande dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt tot onmiddellijke nakoming van het proces-verbaal van 5 maart 2018, bekend onder zaaknummer C/03/235380 / HA ZA 17-257, op straffe van een dwangsom van € 750,-- per dag of dagdeel dat [gedaagde] weigert gehoor te geven aan dit bevel, dan wel een uitspraak in deze zaak, met een maximum van € 75.000,--;
bepaalt dat indien [gedaagde] weigerachtig blijft aan de inhoud van het proces-verbaal van 5 maart 2018, bekend onder nummer C/03/235380 / HA ZA 17-257 te voldoen, binnen twee weken na betekening van dit vonnis, dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot ondertekening door [gedaagde] van de koopovereenkomst, alsmede tot het notarieel transport van de gezamenlijke woning als bedoeld in artikel 3:300 e.v. BW;
[gedaagde] veroordeelt in de kosten en in de nakosten van deze procedure.
3.7.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het door [gedaagde] betwiste spoedeisend belang is naar het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven door de, door [gedaagde] niet betwiste, stelling van [eiseres] dat [gedaagde] wederom achterstallig is met de aflossing van de hypotheekschuld. Aannemelijk is derhalve dat SNS Bank, evenals zij dat ten aanzien van de in september 2021 ontstane achterstand heeft gedaan, zal gaan dreigen met het vorderen van vervroegde aflossing van de gehele resterende hypotheekschuld, hetgeen dan waarschijnlijk zal leiden tot executoriale verkoop van de woning.
4.2.
In dat licht bezien heeft [eiseres] er derhalve belang bij dat uitvoering wordt gegeven aan hetgeen door partijen onder 3 van de regeling van 5 maart 2018 is overeengekomen.
4.3.
[gedaagde] heeft gesteld dat hij eind 2019 met SNS Bank al een regeling had getroffen over het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiseres] voor de hypotheekschuld en de verdeling van de woning door toedeling aan hem daarvan. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] echter geweigerd de daarop betrekking hebbende stukken te ondertekenen, waartoe hij verwijst naar de producties die hij in het geding heeft gebracht.
4.4.
[eiseres] heeft betwist de daarop betrekking hebbende correspondentie van [eiseres] te hebben ontvangen.
4.5.
Nu [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat [eiseres] die correspondentie heeft ontvangen, kan daar niet van worden uitgegaan. Dat betekent dat niet kan worden uitgegaan van de stelling dat [eiseres] zelf het ontslag uit de hoofdelijkheid en de verdeling van de woning heeft tegengewerkt door niet akkoord te gaan met een voorstel van [gedaagde] daaromtrent uit 2019. Evenmin kan dus worden gesteld dat [eiseres] thans geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering nu zij in 2019 zou hebben geweigerd mee te werken aan hetgeen zij thans vordert.
4.6.
Omdat partijen niet tot een regeling zijn gekomen, heeft [eiseres] er recht op en belang bij dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot nakoming van hetgeen partijen in de regeling zijn overeengekomen en tot nakoming waarvan zij nog steeds zijn gehouden.
4.7.
Tot nakoming van het overeengekomene is enkel, zoals [eiseres] desgevraagd heeft verklaard, het onder 3 van die regeling overeengekomene nog relevant.
4.8.
De voorzieningenrechter zal [gedaagde] veroordelen tot nakoming van het onder 3 van de regeling overeengekomene, met dien verstande dat de voorzieningenrechter ter voorkoming van complicaties enkel zal bepalen dat dit vonnis op de voet van het bepaalde in artikel 3:330 lid 2 BW in de plaats zal treden van de ondertekening door [gedaagde] van de koopovereenkomst en de leveringsakte van de woning.
4.9.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als in het dictum wordt bepaald.
4.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot onmiddellijke nakoming van het onder 3 van het proces-verbaal van 5 maart 2018, bekend onder zaaknummer C/03/235380 / HA ZA 17-257, overeengekomene, op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag of dagdeel dat [gedaagde] weigert gehoor te geven aan dit bevel, met een maximum van € 20.000,--;
5.2.
bepaalt dat indien [gedaagde] weigerachtig blijft aan de inhoud van het onder 3 van het proces-verbaal van 5 maart 2018, bekend onder nummer C/03/235380 / HA ZA 17-257, te voldoen binnen twee weken na betekening van dit vonnis, dit vonnis dezelfde kracht heeft als de ondertekening door [gedaagde] van de koopovereenkomst, alsmede de leveringsakte van de gezamenlijke woning als bedoeld in artikel 3:300 e.v. BW;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT