ECLI:NL:RBLIM:2022:2545

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
9528787/CV 21-5547
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen wegens onduidelijke dagvaarding en gebrek aan onderbouwing

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 30 maart 2022, is de eisende partij, vertegenwoordigd door gemachtigde J.C.W. Masolijn, in een civiele procedure tegen de gedaagde partij, vertegenwoordigd door M. Alkiliç van Cojura Juridisch Advies, een vordering gestart tot betaling van een bedrag van € 13.082,86, vermeerderd met rente en kosten. De gedaagde partij heeft verweer gevoerd tegen deze vordering. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding niet voldeed aan de vereisten, omdat deze geen duidelijke onderbouwing van de vordering bevatte. De rechter benadrukte dat een dagvaarding helder moet zijn en dat de betrokken partijen goed geïnformeerd moeten worden over de procedure en de vordering.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de eisende partij niet voldoende feiten of juridische grondslagen heeft gepresenteerd om de vordering te onderbouwen. De rechter heeft opgemerkt dat de eisende partij niet heeft aangetoond dat de gedaagde partij aansprakelijk is voor de gevorderde bedragen, waaronder een naheffingsaanslag van de belastingdienst. De vordering tot immateriële schadevergoeding werd ook afgewezen, omdat er geen bewijs was van geestelijk letsel of reputatieschade. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van de eisende partij afgewezen en deze veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, begroot op € 746,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9528787 \ CV EXPL 21-5547
Vonnis van de kantonrechter van 30 maart 2022
in de zaak van:
[eiser],
wonend [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde J.C.W. Masolijn,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde M. Alkiliç | Cojura Juridisch Advies.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de beslissing waarbij een mondelinge behandeling is bepaald, die uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Eisende partij vordert - samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 13.082,86 + € 207,00, vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
Gedaagde partij voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Een dagvaarding bestaat normaliter uit het vermelden van dag en tijdstip waarop de gedaagde partij moet verschijnen. Daarnaast vermeldt de dagvaarding de vordering en de motivering daarvan. Ook het verweer van de gedaagde en het voorhanden zijnde bewijs moet worden benoemd. Het doel van de dagvaarding is immers dat de wederpartij toereikend wordt geïnformeerd over de op handen zijnde procedure. Dit houdt in dat duidelijk moet zijn wie de betrokkenen bij de procedure zijn, waar de procedure wordt gevoerd en wanneer de procedure wordt aangevangen, en wat er wordt gevorderd en waarom. Naast de gedaagde moet ook de rechter toereikend worden geïnformeerd. De dagvaarding kent derhalve twee adressaten, waarvan de gedaagde de belangrijkste is. Het doel van de dagvaarding bepaalt de formele eisen die aan het exploot van dagvaarding worden gesteld. Deze eisen zijn er op gericht dat het hoor en wederhoor voldoende tot zijn recht komt.
3.2.
De kantonrechter is van oordeel de dagvaarding niet voldoen aan de vereisten zoals hiervoor geformuleerd. In de dagvaarding ontbreekt een onderbouwing van de vordering. Onder het kopje
A. FEITEN / RECHTSGRONDENstaat het volgende vermeld: “
Aldus zijn eiser en gedaagde niet tot minnelijke overeenstemming gekomen en rest er geen andere keuze dan de gerechtelijke procedure. Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. Nochtans heeft ook een verklaring die hem tot wie zij was gericht, niet of niet tijdig heeft bereikt, haar werking, indien die niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.
3.3.
Feiten of omstandigheden over het geschil dat partijen verdeeld houdt zijn niet gesteld. De verwijzing naar de bijlagen voor wat betreft de bewijslast en de onderbouwing is in elk geval onvoldoende. Het is niet aan de rechter om zelf in de producties op zoek te gaan naar de onderbouwing van de vordering en naar de van belang zijnde feiten. Ook een juridische grondslag voor de vordering is niet gesteld.
3.4.
Eerst na het lezen van de conclusie van antwoord wordt een en ander aan feiten duidelijk. Echter, ook nu komt er geen deugdelijke onderbouwing van de vordering. Eisende partij stelt onder meer in de conclusie van repliek dat gedaagde partij geen recht meer heeft om verweer te voeren omdat zij diverse malen de ontvangst van aangetekende brieven heeft geweigerd. Dit is echter een onjuist uitgangspunt. In het wetboek van burgerlijke rechtsvordering is in de artikel 125 tot en met 132 het verloop van de procedure opgenomen. In die artikel is opgenomen welke conclusies genomen kunnen worden en voor gedaagde partij zijn dit de conclusie van antwoord en van dupliek. Dat gedaagde partij de aangetekende brieven heeft geweigerd, maakt dit niet anders. Dit leidt er niet toe dat zij haar recht om verweer te voeren heeft verspeeld.
3.5.
Uit de conclusie van repliek begrijpt de kantonrechter dat er een bedrag van € 7.082,86 aan hoofdsom plus rente en juridische administratie wordt gevorderd, een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 207,00 aan contant betaalde kosten, de wettelijke rente en proceskosten.Het is de kantonrechter niet duidelijk hoe de gevorderde hoofdsom is opgebouwd en welke juridische grondslag daarvoor geldt. Een deugdelijke specificatie ontbreekt. Uit productie 1 bij dagvaarding volgt dat betaling wordt gevorderd van de naheffingsaanslag omzetbelasting ad € 3.26,00 inclusief boete van 3% en bijkomende administratie, verzend- en kosten van de belangenbehartiger. Eisende partij heeft niet aangetoond of aannemelijk gemaakt op grond waarvan gedaagde partij gehouden zou zijn tot betaling van met name de aan eisende partij opgelegde naheffingsaanslag. Is het aan eisende partij te wijten dat de belastingdienst de naheffingsaanslag heeft opgelegd? Of geldt een andere juridische grondslag? Eisende partij legt weliswaar lijvige processtukken over maar verzuimt een juridische grondslag te stellen en aan te tonen. Dit geldt ook voor de gevorderde kosten. Een urenspecificatie of andere onderbouwing ontbreekt. Bovendien geldt dat , indien de hoofdvordering wordt afgewezen, er geen grondslag is voor vergoeding van gemaakte kosten. De gevorderde hoofdsom wordt daarom bij gebrek aan onderbouwing afgewezen.
3.6.
Met betrekking tot de immateriële schadevergoeding geldt dat eisende partij ook dit deel van de vordering niet althans onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Immateriële schade kan worden toegewezen indien sprake is van lichamelijk letsel en/of de persoon in zijn goede eer en naam is aangetast (reputatieschade) dan wel wanneer de benadeelde anderszins in zijn persoon is aangetast. De kantonrechter begrijpt dat eisende partij van mening is dat hiervan sprake is omdat zij in diskrediet is gekomen en de belastingdienst een aanslag met een boete heeft opgelegd. Zoals hiervoor al is aangegeven heeft eisende partij niet aangetoond dat gedaagde partij ter zake een verwijt te maken valt. In elk geval blijkt niet dat er sprake is van geestelijk letsel dat kan worden aangemerkt als een aantasting van zijn persoon dat recht geeft op vergoeding van immateriële schade. Dit houdt in dat voor vergoeding van immateriële schadevergoeding geen rechtsgrond is.
3.7.
De vordering die ziet op betaling van een bedrag van € 207,00 wordt ook afgewezen. Onduidelijk is waarop deze vordering ziet en waarom gedaagde partij daarvoor aansprakelijk is. Ook alle overige vorderingen zoals vergoeding van verdere kosten en rente worden afgewezen.
3.8.
De kantonrechter ziet geen aanleiding eisende partij toe te laten tot nadere bewijslevering. Een concreet bewijsaanbod ontbreekt bovendien.
3.9.
Nu de vorderingen van eisende partij worden afgewezen, wordt eisende partij als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van gedaagde partij worden begroot op € 746,00.
3.10.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt eisende partij in de proceskosten aan de zijde van gedaagde partij gevallen en tot op heden begroot op € 746,00,
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: PLG
coll: