Uitspraak
RECHTBANK limburg
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2022 in de zaak tussen
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., te Nijmegen,
het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
.Met betrekking tot bemesten heeft verweerder voor de concreet aan de orde zijnde percelen bekeken of dat op grond van een onafgebroken agrarische (planologische) bestemming reeds voorafgaand aan de referentiedata was toegestaan en sindsdien toegestaan is gebleven. Dat was voor de betrokken veehouderij het geval. Op die grond is er voor bemesten geen vergunning vereist en wordt de Wnb niet overtreden.
omdat significante gevolgen niet zijn uitgesloten. [3]
omdat significante gevolgen niet zijn uitgesloten.
.De Afdeling heeft in haar uitspraak van 29 mei 2019 daartoe overwogen dat zij een strikte uitleg hanteert van de voorwaarden waaronder een activiteit als ‘één-en-hetzelfde project’ kan worden geduid. Wijzigingen in algemene regels, zoals de mestregelgeving, die strekken tot een aanpassing van de toe te passen methoden en technieken, leiden direct tot een feitelijke wijziging van de manier waarop het bemesten wordt uitgevoerd. Die wijziging in de mestregelgeving moet worden geduid als de wijziging van een project. De rechtbank stelt vast dat verweerder die wijzigingen in de mestregelgeving niet in kaart heeft gebracht en voor de concrete situatie niet heeft beoordeeld wat over de jaren de gevolgen zijn van het bemesten van gronden door de betrokken veehouderij op in elk geval het Natura 2000-gebied Maasduinen en Zeldersche Driessen. Ten aanzien van bemesten
zijn significante gevolgen nog steeds niet uitgeslotenvoor het (de) betrokken Natura-2000 gebied(en) en daarvoor is een natuurvergunning vereist. Ook hier is de conclusie van de rechtbank dat de benodigde natuurvergunning voor bemesting door de betrokken veehouderij nog steeds ontbreekt en dat het onderzoek door verweerder niet draagkrachtig is om op grond daarvan tot de conclusie te komen dat die vergunning niet nodig is.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseressen een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij deze termijn van drie maanden overschrijdt, met een maximum van
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseressen te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 1.518,-.
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2022.