ECLI:NL:RBLIM:2022:2419

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
03.294939.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met aardappelmesje in asielzoekerscentrum

Op 28 maart 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee pogingen tot doodslag. De verdachte, geboren in 2001 en gedetineerd in P.I. Sittard, heeft op 29 oktober 2021 in een asielzoekerscentrum in Echt met een aardappelmesje stekende bewegingen gemaakt richting de vitale delen van twee slachtoffers. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het aardappelmesje een absoluut ondeugdelijk middel was voor een poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte vol opzet had op de dood van de slachtoffers, gezien zijn verklaringen en de omstandigheden van de zaak. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en de stressvolle situatie waarin hij zich bevond, maar benadrukte dat dit de ernst van de feiten niet verontschuldigde. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, waaronder een poging tot zware mishandeling en bedreiging.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.294939.21 (ttz.gev.)
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
gedetineerd in P.I. Sittard te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.A.J. Delescen, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 maart 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
(feiten 1 tot en met 3):
zich op 29 oktober 2021 te Echt schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag (primair), een poging zware mishandeling (subsidiair) dan wel de mishandeling (meer subsidiair) van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ;
(feit 4)
zich op 29 oktober 2021 te Echt schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging (tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling) van [slachtoffer 3] .

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde van het onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde.
Feit 1
Volgens de officier van justitie staat vast dat verdachte met een mes meermalen richting de buik dan wel borst van [slachtoffer 1] heeft gestoken. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij iedereen die op zijn pad kwam dood wilde hebben. Volgens de officier van justitie zijn de gedragingen van verdachte, mede gelet op zijn verklaring, naar uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zodanig gericht op de dood, dat vaststaat dat verdachte geprobeerd heeft opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Feit 2
Anders dan bij [slachtoffer 1] is er bij verdachte volgens de officier van justitie ten aanzien van [slachtoffer 2] geen sprake geweest van vol opzet, maar van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 2] . De officier van justitie wijst op de uiterlijke verschijningsvorm, de verklaring van [slachtoffer 3] als getuige dat verdachte ook richting [slachtoffer 2] heeft gestoken en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij iedereen die op zijn pad kwam wilde doden.
Feit 3
Volgens de officier van justitie staat vast dat verdachte met het mes richting de borst dan wel buik van [slachtoffer 3] heeft gestoken. Dit, in combinatie met de letselbeschijving van de arts en het gaatje in de trui bij [slachtoffer 3] ter hoogte van zijn borst en de verklaring van verdachte dat hij iedereen die op zijn pad kwam wilde doden, leidt de officier van justitie tot het standpunt dat de gedragingen naar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als zodanig gericht op de dood, dat bij verdachte sprake was van vol opzet op de dood van [slachtoffer 3] .
Feit 4
De officier van justitie vordert, nu er in zijn optiek onvoldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal in het dossier aanwezig is om te komen tot het bewijs, vrijspraak ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de verdediging staat vast dat verdachte in een moment van opwelling en opperste irritatie zijn medebewoners van het asielzoekerscentrum heeft toegesproken en dat hij daarbij met een bot, klein aardappelmesje niet gericht stekende bewegingen heeft gemaakt. Verdachte was boos, maar het was nooit zijn bedoeling iemand te doden of te steken. Volgens de verdediging dient dan ook vrijspraak te volgen voor het primair en subsidiair tenlastegelegde onder 1 tot en met 3. Nu er een klein, bot aardappelmesje is gebruikt, is volgens de verdediging bovendien sprake van een totaal ongeschikt middel in het kader van dergelijk opzet. Juridisch gezien is volgens de verdediging dan ook sprake van een absoluut ondeugdelijk middel, zodat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Tot slot staat volgens de verdediging vast dat verdachte niet gericht heeft gestoken, in ieder geval niet gericht op vitale delen van het lichaam van een van de slachtoffers.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vol opzet?
In het eerste verhoor bij de politie heeft verdachte verklaard [2] :
Nogmaals het was niet mijn intentie om ze te steken. Maar ik wilde ze bang maken.
In zijn tweede verhoor, een dag later, [3] heeft hij verklaard:
In mijn hoofd was alles door elkaar. […] Natuurlijk heb ik mes in de hand. Ik wil alle mensen in het AZC doodmaken.
Verdachte heeft op 1 november 2021, ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard:
Het was niet mijn intentie om iemand met het mes te steken. Ik wilde niemand steken.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard:
Ik was van plan te steken. Ik wilde iemand steken om die persoon te doden, maar het is niet gebeurd. Ik wilde ze doden, dat klopt. Ja, ik heb stekende bewegingen gemaakt met het mes in mijn hand. Ze bonken al maanden elke dag op mijn deur. Ik heb niemand gestoken. Ik wilde ze allemaal steken. Ik wilde iedereen steken die op mijn pad kwam. Ze stonden in mijn weg. Ik weet het niet precies. Wat er daarna is gebeurd kan ik me niet goed herinneren.
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet consistent heeft verklaard met betrekking tot de vraag of hij daadwerkelijk [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wilde doden. De rechtbank is niet in staat op goede gronden aan de ene verklaring meer waarde toe te kennen dan aan de andere. Hierdoor blijft de intentie van verdachte onbekend. Gelet daarop acht de rechtbank dan ook niet bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven.
Vervolgens ligt de vraag voor of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. De rechtbank zal deze vraag per feit beantwoorden. Immers, ondanks het feit dat er één gebeurtenis aan het tenlastegelegde ten grondslag ligt, verschilt het feitencomplex per slachtoffer binnen deze gebeurtenis.
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard [4] :
Ik verblijf in het asielzoekerscentrum, gelegen aan de Pepinusbrug 2 te Echt. Op 29 oktober 2021, omstreeks 13.00 uur, bevond ik mij samen met mijn vrouw buiten het gebouw waar ik verblijf. Toen ik buiten stond hoorde ik mensen binnen discussiëren en ik keek toen op waar dat vandaan kwam. Ik zag dat mijn zonen in de gang van het gebouw stonden een paar meter van onze kamer af. Tegenover hen stond de overbuurman van kamer 019A. Ik ken de man alleen van zien maar weet niet hoe hij heet. De bewoners noemen hem ‘de Afghaan’[de rechtbank begrijpt: verdachte]
[…] Omdat de overbuurman zo dicht bij mijn kinderen stond en tegen hen aan het schreeuwen was wilde ik mijn kinderen tegen hem beschermen. Ik heb toen de overbuurman vastgepakt en richting zijn kamer geduwd. Ik zag dat mijn overbuurman zijn kamer in liep en even later terug de gang op kwam. Ik zag dat hij in zijn rechterhand een mes vast had. Ik zag dat hij vervolgens op mij af kwam en hoorde dat hij nog steeds aan het schreeuwen was. Toen hij voor mij stond maakte hij 5 tot 6 keer een stekende beweging richting mijn borst en buik. Ik weerde mij af met mijn handen om te voorkomen dat hij mij zou raken met het mes. Als ik dit niet had gedaan dan zou hij mij gestoken hebben in mijn borst of buik.
[slachtoffer 3] heeft in zijn aangifte [5] verklaard:
Ik zag dat mijn buurman[de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ]
de verdachte vastpakte bij zijn nek. Ik zag dat de verdachte mijn buurman vastpakte met zijn linkerhand en met zijn rechterhand een steekbeweging maakte in de richting van mijn buurman. Ik zag dat hij probeerde met het mes mijn buurman te steken.
[slachtoffer 2] heeft in zijn aangifte [6] verklaard:
Ik zag dat de man[de rechtbank begrijpt: verdachte]
het mes in zijn rechterhand vasthield. Ik zag dat hij met zijn linkerhand het shirt van de andere man[de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ]
die ik ook in de kamer gezien had vastgreep. Ik zag dat deze man het mes van boven naar onder haalde. Ik zag dat hij dit in de richting van de man deed. Ik zag dat hij dit opzettelijk, kennelijk en met kracht deed. Ik zag dat hij dit ongeveer zes of zeven keer deed.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard:
Ik wilde hem steken, maar ik heb het niet gedaan. Ik had een mes in mijn hand. Ik wilde steken. Ik werd weggeduwd.
De rechtbank overweegt dat het handelen van verdachte, namelijk het meermalen maken van stekende bewegingen met het mes richting borst en buik van [slachtoffer 1] , waarbij [slachtoffer 1] zich heeft verweerd om te voorkomen dat hij geraakt zou worden, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het doen intreden van de dood dat het niet anders kan dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] . Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het primair tenlastegelegde, namelijk de poging doodslag van [slachtoffer 1] .
Absoluut ondeugdelijk middel?
De verdediging heeft aangevoerd dat, zou de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde komen, gelet op het feit dat het middel een klein, ogenschijnlijk bot aardappelmesje betreft, sprake is van een absoluut ondeugdelijke poging, zodat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
De rechtbank stelt vast dat om tot een strafbare poging te komen de vraag moet worden beantwoord of de poging in het algemeen tot voltooiing van het ten laste gelegde misdrijf kan leiden. Is het gebruikte middel van dien aard dat daardoor in geen geval het misdrijf tot uitvoering kan komen, dan kan de uitvoering daarvan ook niet worden aangevangen. Van een poging kan dan geen sprake zijn, omdat het middel absoluut ondeugdelijk is. Een absoluut ondeugdelijke poging is immers niet strafbaar.
In dit geval is gebruik gemaakt van een aardappelmesje/keukenmesje met een lemmet van 8,5 centimeter [7] . De raadsman van verdachte heeft in pleidooi aangevoerd dat dit mesje ‘ogenschijnlijk bot’ was. Dit standpunt is niet onderbouwd. Los daarvan is de rechtbank ambtshalve bekend – en is door de officier van justitie onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank naar voren gebracht (ECLI:NL:RBLIN:2021:604) – dat een aardappelmesje op zichzelf beschouwd wel degelijk een geschikt middel is om iemand van het leven te beroven en dat de stekende bewegingen die verdachte heeft gemaakt, zouden deze het slachtoffer hebben geraakt, wel degelijk tot de dood van het slachtoffer hadden kunnen leiden. Aldus is sprake van een deugdelijke en dus strafbare poging. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Feit 2
[slachtoffer 2] verklaart in zijn aangifte niet dat verdachte met het mes in zijn richting heeft gestoken. Hij verklaart enkel door verdachte te zijn vastgepakt bij zijn kaak, toen hij probeerde het mes van verdachte af te pakken. De verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] komen op dit punt dan ook niet overeen met de verklaring van aangever zelf. De rechtbank volgt de verklaring van aangever [slachtoffer 2] en oordeelt dat, nu er onvoldoende wettig bewijsmateriaal in het dossier aanwezig is om te komen tot het bewijs van het tenlastegelegde, verdachte integraal zal worden vrijgesproken van hetgeen hem verweten wordt onder feit 2.
Feit 3
[slachtoffer 3] heeft in zijn aangifte [8] verklaard:
Op 29 oktober 2021, omstreeks 13.00 uur, was ik aan het ontbijten samen met mijn vrouw en mijn drie kinderen. Dit deden wij op onze kamer in het AZC in Echt. […] Ik zag dat hij[de rechtbank begrijpt: verdachte]
probeerde met het mes mijn buurman te steken. Ik pakte toen samen met een Marokkaanse jongen, de rechterarm van de verdachte vast, zodat hij mijn buurman niet kon steken. In deze worsteling probeerde de verdachte mij en de Marokkaanse jongen ook te steken. Ik zag dat hij met zijn rechterhand, waarin hij een mes vasthield, in de richting van mij […] stak. […] Ik zag aan zijn ogen en aan zijn gedrag dat hij een van ons echt wilde raken met het mes. Je zag echte woede in zijn gezicht. […] Hij probeerde ons meerdere malen te steken met het mes. Wij ontweken meerdere keren deze messteken waardoor hij ons niet kon neersteken.
Tijdens het forensisch onderzoek [9] heeft [slachtoffer 3] verklaard dat de verdachte tijdens het incident een steekbeweging maakte met het mes richting zijn buik/borst en dat hierbij de trui werd geraakt. Verbalisanten hebben vastgesteld dat deze trui aan de voorzijde, in het midden onder de borsten was beschadigd. Er is een gat met een afmeting van circa 1,5 x 0,7 centimeter door de verbalisanten waargenomen.
In de Letselrapportage Forensische Geneeskunde [10] is vastgesteld dat er een oppervlakkig rood vlekje van enkele millimeters op de trui van [slachtoffer 3] zichtbaar is en dat deze trui wellicht het perforeren van de huid heeft voorkomen. Volgens de arts past de gemelde toedracht goed bij hetgeen is waargenomen. Op de buik, rechtsboven is een prikwondje van ongeveer 3 millimeter waargenomen. Volgens de arts past de gemelde toedracht mogelijk bij het letsel.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard:
Ik was van plan te steken. Ik wilde iemand steken om die persoon te doden, maar het is niet gebeurd. Ik wilde ze doden, dat klopt. Ja, ik heb stekende bewegingen gemaakt met het mes in mijn hand. Ze bonken al maanden elke dag op mijn deur. Ik heb niemand gestoken. Ik wilde ze allemaal steken. Ik wilde iedereen steken die op mijn pad kwam. Ze stonden in mijn weg. Ik weet het niet precies. Wat er daarna is gebeurd kan ik me niet goed herinneren.
De rechtbank overweegt dat het handelen van verdachte – namelijk het meermalen maken van stekende bewegingen met het mes richting de buik en borst van [slachtoffer 3] , waarbij [slachtoffer 3] zich heeft verweerd om te voorkomen dat hij geraakt zou worden, in combinatie met het wondje op zijn borst en het gaatje in zijn trui vlak onder de borst - naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het doen intreden van de dood dat het niet anders kan dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 3] . Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het primair tenlastegelegde, namelijk de poging doodslag van [slachtoffer 3] .
De rechtbank verwerpt, onder verwijzing naar hetgeen hieromtrent is geoordeeld onder feit 1, het verweer van de verdediging dat het aardappelmesje een absoluut ondeugdelijk middel is waardoor sprake zou zijn van een absoluut ondeugdelijke poging.
Feit 4
De rechtbank stelt vast dat alleen [slachtoffer 3] zelf heeft verklaard dat verdachte met het mes in zijn hand zijn kamer binnen is gelopen. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 4 tenlastegelegde, nu er onvoldoende wettig bewijsmateriaal in het dossier aanwezig is om te komen tot het bewijs van hetgeen hem in dit kader door het Openbaar Ministerie wordt verweten.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
op 29 oktober 2021 te Echt, gemeente Echt-Susteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes, naar en in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
op 29 oktober 2021 te Echt, gemeente Echt-Susteren ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes, naar en in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
Poging doodslag
Feit 3
Poging doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen acht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de zeer jonge leeftijd van verdachte, de persoonlijke en buitengewoon trieste en eenzame situatie van verdachte alsmede de blanco documentatie in het voordeel van verdachte te laten meewegen. De verdediging verzoekt de rechtbank te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee pogingen doodslag, waarbij hij met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van een aardappelmesje. Er is sprake geweest van één heftige, emotionele opwelling waarin hij meerdere medebewoners te lijf is gegaan. Een compleet uit de hand gelopen conflict, dat qua medische gevolgen voor de slachtoffers gelukkig beperkt is gebleven.
De situatie moet desondanks voor de slachtoffers buitengewoon bedreigend en beangstigend zijn geweest en gevoelens van onveiligheid hebben opgeroepen. Bovendien zijn ook hun gezinsleden en anderen getuige geweest van hetgeen die dag in het asielzoekerscentrum heeft plaatsgevonden. Ook voor hen geldt dat het gebeurde onrust en gevoelens van onveiligheid moet hebben opgeroepen.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij deze gevoelens heeft veroorzaakt, in een situatie in het asielzoekerscentrum die op zichzelf voor velen al stressvol en emotioneel belastend is. De mensen die er verblijven hebben vaak heel veel meegemaakt en leven in onzekerheid op een plek die zij niet als hun thuis beschouwen. De rechtbank houdt er bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening mee dat verdachte de feiten onder deze omstandigheden heeft gepleegd, maar houdt er tegelijkertijd ook rekening mee dat ook verdachte in deze stressvolle en emotioneel belastende situatie zat. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat verdachte heeft gehandeld in een opwelling, op een moment dat hij zelf overmand was door emoties en last had van stress.
Ten overstaan van de politie, de rechter-commissaris en de rechtbank heeft verdachte wisselend verklaard over zijn intenties en over zijn beleving voor, tijdens en na de gebeurtenissen. Op het ene moment verklaart hij dat hij iedereen wilde doden die op zijn pad kwam en op het andere moment verklaart hij dat hij niemand wilde steken met het mes en al zeker niemand wilde doden. Ook dit geeft volgens de rechtbank de spanning en stress weer ten tijde van de gebeurtenis, maar ook de spanning en stress waaronder verdachte thans leeft. De rechtbank zal hier bij de toemeting van de straf rekening mee houden. De rechtbank benadrukt echter dat dit op geen enkele manier de ernst van de gepleegde feiten teniet doet of verontschuldigt, zodat verdachte wel degelijk op grond van de feitelijke toedracht zal worden veroordeeld.
Verdachte heeft gebruik gemaakt van een aardappelmesje. Zoals reeds geoordeeld, kan ook het gebruik van een dergelijk mes leiden tot de dood van slachtoffers. De rechtbank zal echter bij de hoogte van de op te leggen straf rekening houden met het feit dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een relatief klein mes.
Verdachte is in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. De rechtbank weegt dit niet (ten voordele noch ten nadele) mee bij de bepaling van de hoogte van de straf, nu een blanco strafblad het uitgangspunt is, bij de strafmaat-oriëntatiepunten voor de rechtspraak.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van de feiten een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van het voorarrest passend is.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 en 3 tot een gevangenisstraf van 5 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. J.H.M. Engels en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.L.J. Damoiseaux, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 maart 2022.
Buiten staat
Mr. J.H.M. Engels en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, rechters, zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij, op of omstreeks 29 oktober 2021 te Echt, gemeente Echt-Susteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar en/of in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 29 oktober 2021 te Echt, gemeente Echt-Susteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar en/of in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 29 oktober 2021 te Echt, gemeente Echt-Susteren, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] te steken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij, op of omstreeks 29 oktober 2021 te Echt, gemeente Echt-Susteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar en/of in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 29 oktober 2021 te Echt, gemeente Echt-Susteren ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar en/of in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 29 oktober 2021 te Echt, gemeente Echt-Susteren, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] te steken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 29 oktober 2021 te Echt, gemeente Echt-Susteren ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar en/of in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 29 oktober 2021 te Echt, gemeente Echt-Susteren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar en/of in de richting van het bovenlichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 29 oktober 2021 te Echt, gemeente Echt-Susteren, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door deze [slachtoffer 3] te trappen tegen het (boven)lichaam, althans met kracht te duwen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij, op of omstreeks 29 oktober 2021 te Echt, gemeente Echt-Susteren, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes in de hand de kamer van die [slachtoffer 3] in te lopen;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van Disctritsrecherche Noord- en Midden-Limburg, onderzoeksnummer LB1R021110/Katlijk, gesloten d.d. 15 december 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 137.
2.Verhoor verdachte, pv-nr PL2300-2021170442-7, 29 oktober 2021, p. 111.
3.Verhoor verdachte, pv-nr PL2300-2021170442-22, 30 oktober 2021, p. 113-117.
4.Aangifte [slachtoffer 1] , pv-nr PL2300-202170442-3, 29 oktober 2021, p. 14-15.
5.Aangifte [slachtoffer 3] , pv-nr PL2300-2021170498-2, 29 oktober 2021, p. 25-26.
6.Aangifte [slachtoffer 2] , pv-nr PL2300-2021170490-2, 29 oktober 2021, p. 20-21.
7.Proces-verbaal van bevindingen, pv-nr PL2300-2021170442-26, 4 november 2021, p.93-94.
8.Aangifte [slachtoffer 3] , pv-nr PL2300-2021170498-2, 29 oktober 2021, p. 25-26
9.Proces-verbaal forensisch onderzoek, pv-nr PL2300-2021170442-12, 3 november 2021, p. 69.
10.Letselrapportage Forensische Geneeskunde, GGZ Limburg-Noord, 10 december 2021, p. 76-78.