ECLI:NL:RBLIM:2022:2417

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
ROE 22/491
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning wegens overtreding van de Opiumwet en de belangen van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, een gezin met drie minderjarige kinderen, hadden bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Maastricht om hun woning voor drie maanden te sluiten op grond van de Opiumwet. De sluiting was opgelegd omdat in de woning 36,2 gram hennep was aangetroffen, wat volgens de burgemeester duidde op drugshandel. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, met bijzondere aandacht voor de belangen van de minderjarige kinderen. Hoewel de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen, oordeelde de voorzieningenrechter dat de sluiting niet noodzakelijk was, gezien de omstandigheden van de verzoekers en de impact op hun kinderen. De voorzieningenrechter heeft daarom de voorlopige voorziening toegewezen en het besluit tot sluiting geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is bepaald dat de burgemeester het griffierecht en de proceskosten van de verzoekers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/491

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

[verzoekster], uit [woonplaats] , verzoekster,
beiden te noemen verzoekers,
(gemachtigde: mr. S.H. Peute),
en

De Burgemeester van de gemeente Maastricht, verweerder

(gemachtigde: M. Ploum).

Procesverloop

In het besluit van 10 februari 2022, verzonden op 11 februari 2022, heeft verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet aan verzoekers een last onder bestuursdwang opgelegd in de vorm van sluiting van de woning, gelegen aan de [adres] te Maastricht voor de duur van drie maanden met ingang van 3 maart 2022.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de rechtbank telefonisch laten weten dat verweerder wacht met sluiten totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 maart 2022 op zitting behandeld. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is sprake van een spoedeisend belang?
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. De voorzieningenrechter neemt, gelet op de aard van de zaak, een woningsluiting, het spoedeisend belang aan en gaat over tot inhoudelijke behandeling van het verzoek.
3. De voorzieningenrechter zal zich daarbij een voorlopig oordeel dienen te vormen over de rechtmatigheid van het besluit inzake de woningsluiting en het te verwachten besluit op bezwaar. Daarbij acht de voorzieningenrechter de volgende feiten van belang.
Feiten
4. Verzoekers wonen met hun drie minderjarige kinderen (13, 11 en ruim 1 jaar) in een gehuurde woning aan de [adres] te [woonplaats] . De woning is gelegen in het midden van een blok van drie woningen.
5. In het proces-verbaal van bevindingen van de politie, gedateerd 10 augustus 2021, is samengevat vermeld dat de politie op 4 augustus 2021, naar aanleiding van een op
4 augustus 2021 in Maastricht waargenomen drugsdeal waarbij verzoeker en de koper zijn aangehouden, een doorzoeking in verzoekers woning heeft plaatsgevonden. De politie heeft in een schoenendoos in de keuken van verzoekers woning 36,2 gram hennep aangetroffen. Tevens werden in de woning aangetroffen € 4.300,- contant geld, een ploertendoder en twee plastic zwarte zakken die roken naar de ambtshalve bekende hennepgeur. Eenzelfde soort plastic zwarte zak werd aangetroffen in verzoekers auto. Verzoeker is aangehouden als verkoper bij een drugsdeal. In zijn auto werd 110 gram hennep en € 206,- contant geld aangetroffen. Bij de aangehouden koper werd 25 gram hennep aangetroffen.
6. Bij brief van 19 augustus 2021 heeft verweerder verzoekers alsmede de verhuurder (Woningcorporatie Servatius) in kennis gesteld van het voornemen tot sluiting van de woning voor drie maanden. Verzoekers hebben op 27 augustus 2021 hun zienswijze gegeven, waarna op 29 september 2021 een gesprek heeft plaats gevonden. Verzoekster heeft op 11 oktober 2021 een brief gestuurd aan verweerder en deze heeft bij brief van
5 november 2021 verzoekers verzocht om een nadere onderbouwing te geven van hun stellingen in de zienswijze. Op 25 november 2021 is er overleg geweest tussen verweerders Consulent Sociaal Domein, verzoekers en maatschappelijk werk (Trajekt). Bij brief van
2 december 2021 heeft verweerder verzoekers nogmaals verzocht om onderbouwing van de medische omstandigheden en gevolgen van de woningsluiting. Op 5, 11 en 21 januari 2022 heeft op initiatief van verweerder (opnieuw) overleg plaats gevonden tussen verweerder, verzoekers, de verhuurder, politie en maatschappelijk werk.
7. Verweerder heeft bij het bestreden besluit sluiting van de woning gelast voor de duur van drie maanden met ingang van 3 maart 2022. Verweerder heeft overwogen dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van het maximaal toegestane hoeveelheid hennep voor eigen gebruik (5 gram) waardoor kan worden gesteld dat deze bestemd waren voor handelsdoeleinden. Verweerder acht zich daarom bevoegd als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Verweerder vindt de sluiting van de woning noodzakelijk en evenredig.
8. Verzoekers hebben kort samengevat aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was om tot sluiting over te gaan, dat de sluiting niet noodzakelijk was en dat de sluiting niet evenredig is. Verweerder had dienen te volstaan met een waarschuwing.
Wat is het toetsingskader?
9. Artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet luidt als volgt:
"De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.”
10. Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
11. Ter uitvoering van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder het Damoclesbeleid Lokalen en Woningen 2019 (Damoclesbeleid) vastgesteld. Volgens dit beleid wordt de woning voor de duur van drie maanden gesloten indien sprake is van
a. het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van een middel als bedoeld op lijst I of lijst II behorende bij de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3e, vijfde lid van de Opiumwet, of
b. het voorhanden hebben van een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10e, eerste lid onder 30, of artikel 1 la, van de Opiumwet (voorbereidingshandelingen).
In het beleid is onder het kopje ‘Reikwijdte van het beleid’ bepaald dat de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang aanwezig wordt geacht indien er sprake is van een handelshoeveelheid verdovende middelen, dan wel van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, voor de uitleg waarvan aansluiting wordt gezocht bij het daartoe gestelde in de Aanwijzing Opiumwet. De bevoegdheid kan eveneens aanwezig zijn indien uit andere indicatoren dan handelshoeveelheden blijkt dat er sprake is van handel vanuit een pand.
Concreet betekent dit dat sprake is van een overtreding in de zin van het beleid bij een hoeveelheid:
(…) softdrugs: meer dan 5 gram (…).
In geval van een geringe overschrijding van de hoeveelheid verdovende middelen die conform de Aanwijzing Opiumwet bedoeld is voor eigen gebruik worden in de afweging eveneens andere indicatoren die wijzen op handel meegenomen. Eigen gebruik dient door betrokkene aantoonbaar aannemelijk te worden gemaakt.
12. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De voorzieningenrechter moet daarom aan de hand van de criteria noodzakelijkheid en evenredigheid beoordelen of uit de gegeven concrete motivering volgt dat sprake is van een ernstig geval waarin verweerder in redelijkheid tot sluiting van de woning van verzoekers heeft kunnen overgaan. De voorzieningenrechter neemt daarbij de nieuwe maatstaf voor (de intensiteit van) toetsing aan het evenredigheidsbeginsel zoals weergegeven in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, verder de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2022:285 en 335) en het meer specifieke toetsingskader zoals weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2019:2912 ), in acht.
Is verweerder bevoegd tot sluiting over te gaan?
13. Verzoekers hebben aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was om tot sluiting over te gaan omdat de politie bij het wegen van de hennep boterhamzakjes en hennepafval heeft meegewogen zodat het nettogewicht beduidend lager zal zijn dan 36,2 gram. Er is sprake is van een geringe overschrijding van de vastgestelde gebruikershoeveelheid. Verzoekers hebben gewezen op de LOVS-oriëntatiepunten die 30 gram als beginwaarde aangeven van de laagste categorie waarvoor straffen worden opgelegd (in dit geval een geldboete).
13.1.
Verweerder heeft aanvullend een e-mail van de politie van 10 maart 2022 overgelegd waarin de politie heeft aangegeven dat de hennep netto wordt gewogen en dat gewogen 36,2 gram zonder verpakkingsmateriaal is.
13.2.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op het ontbreken van enige onderbouwing van verzoekers stelling en deze e-mail van de politie, geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de bevindingen van de politie als vermeld in het proces-verbaal van bevindingen. Het proces-verbaal is op ambtseed opgemaakt. De voorzieningenrechter gaat dan ook uit van een aangetroffen hoeveelheid van 36,2 gram hennep.
14. De aangetroffen hoeveelheid van 36,2 gram hennep is een meer dan geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid (5 gram). Daarom is in beginsel aannemelijk dat het om een handelshoeveelheid drugs ging die (mede) bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning.
15. Verzoeker heeft verder aangevoerd dat de hennep voor eigen gebruik was. Hij rookt wiet om tot rust te komen vanwege zijn ADHD. Hij rookt dit driemaal per dag ter vervanging van Ritalin, omdat hij daar geen prettige ervaringen mee heeft. Verzoeker is daarover altijd open geweest naar instanties als het Uwv en het ziekenhuis.
15.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet met bijvoorbeeld een verklaring van een arts heeft onderbouwd dat hij vanwege ADHD en ter vervanging van medicatie wiet rookt. Verweerder heeft verzoeker, nadat verzoeker in de zienswijze naar voren heeft gebracht dat hij de hennep voor eigen gebruik heeft vanwege de ADHD, bij brieven van 5 november 2021 en 2 december 2021 in de gelegenheid gesteld deze stelling met gegevens te onderbouwen. Verzoekers hebben gewezen op de LOVS-oriëntatiepunten. Wat daar verder ook van zij, feit is dat in de woning van verzoekers meer dan 30 gram hennep is aangetroffen, waarvan niet aannemelijk is geworden dat de aangetroffen hennep alleen voor eigen gebruik was.
16. Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat hij bewust nooit vanuit zijn woning in hennep heeft gehandeld dan wel hennep in de woning heeft opgeslagen, omdat dit vervelende consequenties kan hebben voor zijn gezin.
Wel is hij veroordeeld voor handel vanuit zijn auto, waarvoor verweerder hem op 4 augustus 2021 een last onder dwangsom (inhoudende het verbod zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel te handelen in drugs) heeft opgelegd. Nu verweerder al heeft geconstateerd dat de handel juist vanuit de auto zou hebben plaatsgevonden, zou dit handel vanuit de woning moeten uitsluiten. Het is immers inmiddels algemeen bekend dat er bewust veel wordt gedeald vanuit auto's zodat de woning geen gevaar loopt.
16.1.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie blijkt dat € 4.300,- contant geld is aangetroffen in de zak van een jas in een kast in de slaapkamer en dat in deze kast ook twee zwarte plastic zakken zijn aangetroffen die roken naar hennep. Een zelfde soort plastic zwarte zak werd ook aangetroffen in verzoekers auto. Daarnaast werd in de woning een ploertendoder aangetroffen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarmee voldoende aannemelijk is gemaakt dat ook vanuit de woning werd gehandeld. Verzoekers hebben ter zitting nog betoogd dat zij hun huishoudelijke uitgaven veelal contant betalen en daartoe grotere geldbedragen plegen te pinnen en in huis te bewaren. Deze stelling, die ook niet is onderbouwd, acht de voorzieningenrechter ongeloofwaardig gelet op de hoogte van het bedrag en de plek waar het geld werd aangetroffen. Verzoeker heeft ter zitting aangevoerd dat hij is veroordeeld voor het in bezit hebben van drugs en niet voor handel in drugs en dat het in beslag genomen geldbedrag is teruggegeven. Nog daargelaten dat in een bestuursrechtelijke procedure geen strafrechtelijke bewijsregels gelden (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2625), is deze stelling niet alleen niet onderbouwd met stukken, maar ook in tegenspraak met hetgeen in het verzoekschrift hierover is gesteld.
16.2.
De voorzieningenrechter concludeert dat nu in de woning van verzoekers een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen, het in beginsel aannemelijk is dat deze (mede) bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning.
Verweerder was dan ook in beginsel bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan. De sluiting van drie maanden is eveneens overeenkomstig dit beleid.
Geschiktheid
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de sluiting van een woning een geschikt middel om het doel te bereiken dat de burgemeester voor ogen heeft, namelijk het herstellen van de rechtsorde, tegengaan van de handel in softdrugs, met name in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk als die waarin de onderhavige woning is gelegen, voorkomen van verdere overtredingen in of vanuit de woning, wegnemen van risico's voor omwonenden en een signaal geven aan drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit.
Is sluiting van de woning noodzakelijk?
17. Volgens verweerder is de sluiting noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van de woning en voor het herstel van de openbare orde.
omdat sprake is van een ernstig geval. Volgens verweerder is gebleken van drugshandel en dat de woning een rol vervult binnen het criminele (drugs)circuit. De noodzaak om de woning te sluiten en uit de keten van drugshandel te halen is derhalve groot omdat daarmee het signaal wordt gegeven dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen. Verder ligt de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare omgeving.
18. Volgens verzoeker is de sluiting niet noodzakelijk omdat sprake is van een geringe hoeveelheid softdrugs, geen sprake is van recidive, feitelijke handel vanuit de woning door verweerder niet is geconstateerd, de hoeveelheid hennep ook geen aanleiding geeft enig gevaar voor de openbare orde aan te nemen en sprake is van een groot tijdsverloop tussen het moment van aantreffen van de drugs en het besluit.
19. Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. In de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912), is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In de overzichtsuitspraak is een aantal omstandigheden genoemd waarin de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter is, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, een recidivesituatie of de ligging van de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstelkarakter van de maatregel minder groot kan maken.
20. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een ernstig geval. Verweerder heeft op goede gronden geconcludeerd dat er sprake is van drugshandel vanuit de woning, en dat het aannemelijk is dat het pand bekend is bij drugskopers en -verkopers. Aangenomen mag derhalve worden dat de woning van verzoekers een rol vervulde binnen de keten van drugshandel, ook al is overlast niet geconstateerd.
20.1
Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare omgeving ligt hetgeen blijkt uit het feit dat in de afgelopen vijf jaar in de wijk negen keer eerder een pand is gesloten en dat naast de onderhavige kwestie sprake is van een nog lopende kwestie. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de 'loop' naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand ook zichtbaar aan het drugscircuit wordt onttrokken.
20.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat er een noodzaak was tot sluiting van de woning en verweerder niet met een minder ingrijpend middel dan sluiting kon volstaan.
21. Volgens verzoeker doet het tijdsverloop af aan de noodzaak tot sluiting.
22. De voorzieningenrechter overweegt dat de omstandigheid dat de besluitvorming na de vondst van de drugs zes maanden heeft geduurd, onvoldoende grond vormt voor het oordeel dat verweerder er niet langer van uit mocht gaan dat sprake was van verstoring van de openbare orde en dat hij zijn bevoegdheid tot sluiting niet mocht uitoefenen (ECLI:NL:RVS:2015:2388).
23. De voorzieningenrechter acht de sluiting van de woning in beginsel noodzakelijk. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom sluiting van de woning noodzakelijk was om de overtreding van de Opiumwet te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen.
Is sluiting van de woning evenredig?
24. Naast noodzakelijk, moet de woningsluiting ook evenredig zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid acht de Afdeling de volgende omstandigheden van belang: de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en de aanwezigheid van minderjarige kinderen.
25. Verzoekers hebben aangevoerd dat de sluiting onevenredig is vanwege een aantal bijzondere omstandigheden, namelijk het ontbreken van financiële middelen om naast de doorlopende huur tijdelijk een andere woonruimte te huren, geen vervangende huisvesting is te vinden, de sluiting voor de kinderen zeer ingrijpend is, van concrete overlast of klachten niet is gebleken en dat de woning niet bekend staat als drugspand. De afweging van het algemeen maatschappelijk belang enerzijds tegenover de persoonlijke gevolgen voor verzoekers en de beschermende werking van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) anderzijds, rechtvaardigt niet dat de woning zonder voorafgaande waarschuwing voor de duur van drie maanden wordt gesloten. Een sluiting mag het recht op respect van het privéleven, familie- en gezinsleven niet onevenredig aantasten. Verweerder had dienen te volstaan met een waarschuwing.
Verwijtbaarheid
26. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. Niet betwist is dat verzoekers hennep in hun woning hadden en zij daarvan op de hoogte waren.
Gevolgen
27. In de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) is overwogen dat bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet ook de gevolgen daarvan moeten worden betrokken. Het is inherent aan een sluiting dat de bewoner(s) de woning moet(en) verlaten. Sluiting van een woning maakt inbreuk op het huisrecht en het privéleven, die worden beschermd door artikel 8 van het EVRM . De Afdeling heeft in de uitspraak van
2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285) daaraan toegevoegd dat ook financiële schade, bijvoorbeeld vanwege de kosten van vervangende woonruimte, of de omstandigheid dat het kwetsbare bewoners betreft, gevolgen kunnen zijn die bij de beoordeling moeten worden betrokken. De gevolgen van een woningsluiting kunnen bijzonder zwaar zijn als de bewoners niet kunnen terugkeren in de woning na ommekomst of opheffing van de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting het huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de huurder door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie, als gevolg waarvan deze huurder - al dan niet voor een bepaalde periode - geen andere sociale huurwoning in de regio toegewezen krijgt
.
28. Ter zitting hebben verzoekers naar voren gebracht dat zij beiden een arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben die tezamen ongeveer € 2.000,- netto per maand bedragen en dat zij daarnaast toeslagen ontvangen. Verder hebben zij aangevoerd dat de lasten ongeveer even hoog zijn als de inkomsten.
29. De voorzieningenrechter neemt aan dat het huren van andere woonruimte, naast het moeten doorbetalen van de huur van de huidige woning, een financiële belasting is. Echter niet is gebleken dat hun financiële situatie het onmogelijk maakt tijdelijk andere woonruimte te huren. Ter zitting is ter sprake gekomen dat verzoekers bij de verhuurder kunnen vragen om een betalingsregeling voor de lopende huur.
30. Verzoekers geven aan dat zij navraag hebben gedaan bij vrienden en familieleden voor opvang maar dat deze niet in de gelegenheid zijn verzoekers met hun gezin voor drie maanden op te vangen. Ook vervangende huisvesting is niet mogelijk gebleken. Het maken van concrete afspraken met vakantieparken bleek niet mogelijk omdat het geruime tijd onmogelijk was om een concrete periode, laat staan een concrete datum, te noemen.
31. De voorzieningenrechter stelt vast dat is gebleken dat het overleg met de verhuurder ertoe heeft geleid dat de huurovereenkomst niet wordt ontbonden en verzoekers na afloop van de sluiting kunnen terugkeren naar hun woning.. Dat vervangende huisvesting voor de duur van drie maanden niet mogelijk is gebleken, hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt. In het overlegtraject tussen verweerder, verzoekers en betrokken instanties is door verweerder getracht helderheid te verkrijgen over de mogelijkheden van de vervangende woonruimte voor de duur van de sluiting. Verzoekers, zo is uit de overgelegde stukken gebleken, hebben daarover geen duidelijkheid verschaft en ook ter zitting hebben zij dat niet gedaan. De enkele mededeling dat zij geen althans een klein netwerk en onvoldoende financiële middelen hebben en de mogelijkheden voor een kortere huurperiode beperkt zijn, acht de voorzieningenrechter onvoldoende. Niet gebleken is dat verzoekers enige poging hebben ondernomen om woonruimte te zoeken. Ook hebben zij niet geprobeerd met de verhuurder te komen tot een betalingsregeling voor de lopende huur. Verweerder heeft van zijn kant een lijst van voor huur beschikbare woonruimte in Maastricht overgelegd ter illustratie van de mogelijkheden. Mogelijk zijn niet alle woningen op die lijst passend voor verzoekers en hun kinderen, maar de huurprijzen van die woningen liggen onder de huurtoeslagengrens (€ 763,43).
32. De aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting moet afzien (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1174).
Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het EVRM en het Verdrag inzake de rechten van het kind wel van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte. (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4046). Echter ook hier geldt dat de burgemeester zich dient te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen (Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3167 en van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562).
33. Verzoekers hebben drie minderjarige kinderen. Het oudste kind (inmiddels 13 jaar) is in september 2021 gestart in de brugklas van een middelbare school te Maastricht, de middelste (inmiddels 11) zit in groep 8 en de jongste is 1 jaar. Verzoekers hebben aangevoerd dat een woningsluiting voor de kinderen zeer ingrijpend zal zijn, omdat de oudste twee kinderen aan een spannend schooljaar zijn begonnen. Zij zijn aangewezen op een woning in Maastricht vanwege de scholen van de beide kinderen.
34. Verweerder heeft zoals hiervoor overwogen onderzoek gedaan naar de situatie van de drie minderjarige kinderen en mogelijke hulpvragen. Verweerder heeft op basis van de gesprekken met verzoekers met de Consulent Sociaal Domein geconcludeerd dat verzoekers kunnen voorzien in alternatieve woonruimte voor een periode van drie maanden, zij het dat het gezin wellicht niet bij elkaar kan blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder wel aannemelijk heeft gemaakt dat alternatieve woonruimte in beginsel beschikbaar is, maar niet voldoende concreet heeft gemaakt welke mogelijkheden er in het kader van een crisisplaatsing zijn, mocht het verzoekers -bijvoorbeeld vanwege financiële redenen- niet lukken tijdelijk een andere woonruimte te huren. Daarbij acht de voorzieningenrechter het in het belang van de kinderen van verzoekers dat het gezin bij elkaar blijft.
35. De voorzieningenrechter ziet gelet op het hiervoor overwogene aanleiding de voorlopige voorziening toe te wijzen en tot schorsing van het bestreden besluit over te gaan. Zij is van oordeel dat het op de weg van verzoekers ligt om -waar mogelijk onderbouwd- duidelijkheid te verschaffen over hun pogingen alternatieve woonruimte te vinden en op de weg van verweerder in de nog te nemen beslissing op bezwaar over de mogelijkheden van een crisisplaatsing waarbij als uitgangspunt geldt dat het gezin bij elkaar blijft.
Conclusies
36. De voorzieningenrechter treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
37. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
38. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgen verzoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2022.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 29 maart 2022.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.