20.2De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat er een noodzaak was tot sluiting van de woning en verweerder niet met een minder ingrijpend middel dan sluiting kon volstaan.
21. Volgens verzoeker doet het tijdsverloop af aan de noodzaak tot sluiting.
22. De voorzieningenrechter overweegt dat de omstandigheid dat de besluitvorming na de vondst van de drugs zes maanden heeft geduurd, onvoldoende grond vormt voor het oordeel dat verweerder er niet langer van uit mocht gaan dat sprake was van verstoring van de openbare orde en dat hij zijn bevoegdheid tot sluiting niet mocht uitoefenen (ECLI:NL:RVS:2015:2388). 23. De voorzieningenrechter acht de sluiting van de woning in beginsel noodzakelijk. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom sluiting van de woning noodzakelijk was om de overtreding van de Opiumwet te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen.
Is sluiting van de woning evenredig?
24. Naast noodzakelijk, moet de woningsluiting ook evenredig zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid acht de Afdeling de volgende omstandigheden van belang: de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en de aanwezigheid van minderjarige kinderen.
25. Verzoekers hebben aangevoerd dat de sluiting onevenredig is vanwege een aantal bijzondere omstandigheden, namelijk het ontbreken van financiële middelen om naast de doorlopende huur tijdelijk een andere woonruimte te huren, geen vervangende huisvesting is te vinden, de sluiting voor de kinderen zeer ingrijpend is, van concrete overlast of klachten niet is gebleken en dat de woning niet bekend staat als drugspand. De afweging van het algemeen maatschappelijk belang enerzijds tegenover de persoonlijke gevolgen voor verzoekers en de beschermende werking van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) anderzijds, rechtvaardigt niet dat de woning zonder voorafgaande waarschuwing voor de duur van drie maanden wordt gesloten. Een sluiting mag het recht op respect van het privéleven, familie- en gezinsleven niet onevenredig aantasten. Verweerder had dienen te volstaan met een waarschuwing.
26. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. Niet betwist is dat verzoekers hennep in hun woning hadden en zij daarvan op de hoogte waren.
27. In de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) is overwogen dat bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet ook de gevolgen daarvan moeten worden betrokken. Het is inherent aan een sluiting dat de bewoner(s) de woning moet(en) verlaten. Sluiting van een woning maakt inbreuk op het huisrecht en het privéleven, die worden beschermd door artikel 8 van het EVRM . De Afdeling heeft in de uitspraak van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285) daaraan toegevoegd dat ook financiële schade, bijvoorbeeld vanwege de kosten van vervangende woonruimte, of de omstandigheid dat het kwetsbare bewoners betreft, gevolgen kunnen zijn die bij de beoordeling moeten worden betrokken. De gevolgen van een woningsluiting kunnen bijzonder zwaar zijn als de bewoners niet kunnen terugkeren in de woning na ommekomst of opheffing van de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting het huurcontract wordt ontbonden. In dat kader dient ook betekenis te worden toegekend aan de vraag of de huurder door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie, als gevolg waarvan deze huurder - al dan niet voor een bepaalde periode - geen andere sociale huurwoning in de regio toegewezen krijgt. 28. Ter zitting hebben verzoekers naar voren gebracht dat zij beiden een arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben die tezamen ongeveer € 2.000,- netto per maand bedragen en dat zij daarnaast toeslagen ontvangen. Verder hebben zij aangevoerd dat de lasten ongeveer even hoog zijn als de inkomsten.
29. De voorzieningenrechter neemt aan dat het huren van andere woonruimte, naast het moeten doorbetalen van de huur van de huidige woning, een financiële belasting is. Echter niet is gebleken dat hun financiële situatie het onmogelijk maakt tijdelijk andere woonruimte te huren. Ter zitting is ter sprake gekomen dat verzoekers bij de verhuurder kunnen vragen om een betalingsregeling voor de lopende huur.
30. Verzoekers geven aan dat zij navraag hebben gedaan bij vrienden en familieleden voor opvang maar dat deze niet in de gelegenheid zijn verzoekers met hun gezin voor drie maanden op te vangen. Ook vervangende huisvesting is niet mogelijk gebleken. Het maken van concrete afspraken met vakantieparken bleek niet mogelijk omdat het geruime tijd onmogelijk was om een concrete periode, laat staan een concrete datum, te noemen.
31. De voorzieningenrechter stelt vast dat is gebleken dat het overleg met de verhuurder ertoe heeft geleid dat de huurovereenkomst niet wordt ontbonden en verzoekers na afloop van de sluiting kunnen terugkeren naar hun woning.. Dat vervangende huisvesting voor de duur van drie maanden niet mogelijk is gebleken, hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt. In het overlegtraject tussen verweerder, verzoekers en betrokken instanties is door verweerder getracht helderheid te verkrijgen over de mogelijkheden van de vervangende woonruimte voor de duur van de sluiting. Verzoekers, zo is uit de overgelegde stukken gebleken, hebben daarover geen duidelijkheid verschaft en ook ter zitting hebben zij dat niet gedaan. De enkele mededeling dat zij geen althans een klein netwerk en onvoldoende financiële middelen hebben en de mogelijkheden voor een kortere huurperiode beperkt zijn, acht de voorzieningenrechter onvoldoende. Niet gebleken is dat verzoekers enige poging hebben ondernomen om woonruimte te zoeken. Ook hebben zij niet geprobeerd met de verhuurder te komen tot een betalingsregeling voor de lopende huur. Verweerder heeft van zijn kant een lijst van voor huur beschikbare woonruimte in Maastricht overgelegd ter illustratie van de mogelijkheden. Mogelijk zijn niet alle woningen op die lijst passend voor verzoekers en hun kinderen, maar de huurprijzen van die woningen liggen onder de huurtoeslagengrens (€ 763,43).
32. De aanwezigheid van minderjarige kinderen in een woning is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting moet afzien (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1174). Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het EVRM en het Verdrag inzake de rechten van het kind wel van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning minderjarige kinderen wonen. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte. (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4046). Echter ook hier geldt dat de burgemeester zich dient te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen (Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3167 en van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562). 33. Verzoekers hebben drie minderjarige kinderen. Het oudste kind (inmiddels 13 jaar) is in september 2021 gestart in de brugklas van een middelbare school te Maastricht, de middelste (inmiddels 11) zit in groep 8 en de jongste is 1 jaar. Verzoekers hebben aangevoerd dat een woningsluiting voor de kinderen zeer ingrijpend zal zijn, omdat de oudste twee kinderen aan een spannend schooljaar zijn begonnen. Zij zijn aangewezen op een woning in Maastricht vanwege de scholen van de beide kinderen.
34. Verweerder heeft zoals hiervoor overwogen onderzoek gedaan naar de situatie van de drie minderjarige kinderen en mogelijke hulpvragen. Verweerder heeft op basis van de gesprekken met verzoekers met de Consulent Sociaal Domein geconcludeerd dat verzoekers kunnen voorzien in alternatieve woonruimte voor een periode van drie maanden, zij het dat het gezin wellicht niet bij elkaar kan blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder wel aannemelijk heeft gemaakt dat alternatieve woonruimte in beginsel beschikbaar is, maar niet voldoende concreet heeft gemaakt welke mogelijkheden er in het kader van een crisisplaatsing zijn, mocht het verzoekers -bijvoorbeeld vanwege financiële redenen- niet lukken tijdelijk een andere woonruimte te huren. Daarbij acht de voorzieningenrechter het in het belang van de kinderen van verzoekers dat het gezin bij elkaar blijft.
35. De voorzieningenrechter ziet gelet op het hiervoor overwogene aanleiding de voorlopige voorziening toe te wijzen en tot schorsing van het bestreden besluit over te gaan. Zij is van oordeel dat het op de weg van verzoekers ligt om -waar mogelijk onderbouwd- duidelijkheid te verschaffen over hun pogingen alternatieve woonruimte te vinden en op de weg van verweerder in de nog te nemen beslissing op bezwaar over de mogelijkheden van een crisisplaatsing waarbij als uitgangspunt geldt dat het gezin bij elkaar blijft.
36. De voorzieningenrechter treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
37. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
38. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgen verzoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.