3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 18 april 2018 zegt [slachtoffer] , toen bijna 2 jaar en 4 maanden oud, tegen zijn moeder dat hij hoofdpijn heeft. De moeder van [slachtoffer] , medeverdachte, voelt dat hij een bult op zijn hoofd heeft en gaat direct met hem naar de huisarts. De huisarts beschrijft [slachtoffer] als een alerte, maar bleke jongen en constateert een zachte zwelling aan het hoofd en blauw-rode vlekken op de linker handrug. Vanwege de zwelling verwijst de huisarts [slachtoffer] door naar een kinderarts.
De kinderarts in het Zuyderland ziekenhuis in Sittard voert die middag een lichamelijk onderzoek uit en beschrijft [slachtoffer] als een bedrukte jongen met een grauw vale kleur van de lippen. De kinderarts constateert een grote zwelling boven het linkeroor en een ronde afdruk op de linker wang. Daarnaast is de lever voelbaar en zijn er onderhuidse bloeduitstortingen en roodheid op verschillende delen van het lichaam zichtbaar. Er wordt aanvullend onderzoek verricht en aan het einde van de middag wordt besloten om [slachtoffer] voor verdere diagnostiek en monitoring over te plaatsen naar het Universitair Medisch Centrum in Maastricht (verder: MUMC).
In de avond van 18 april 2018 wordt [slachtoffer] opgenomen in het MUMC. Tijdens deze opname wordt aanvullend onderzoek verricht. Bij [slachtoffer] worden afwijkingen in de buik geconstateerd, waarbij er sprake is van een bloeduitstorting of een kneuzing in de lever en sterk verhoogde levertransaminasewaarden. Daarnaast is er sprake van een mogelijke bloeduitstorting of kneuzing in de galblaaswand en bevinden zich mogelijke afwijkingen of een kneuzing aan de alvleesklier met daarbij afwijkende alvleesklierenzymwaarden. Verder is bij [slachtoffer] tijdens de opname sprake van acuut nierfalen en heeft [slachtoffer] meerdere onderhuidse bloeduitstortingen van de huid.
Op 19 april 2018 wordt door een kinderarts van het MUMC melding gedaan bij Veilig Thuis van een vermoeden van ernstig toegebracht letsel.
Op 7 mei wordt [slachtoffer] uit het ziekenhuis ontslagen.
Oorzaak en datering van het letsel
Op 9 oktober 2018 heeft drs. H.C. Terlingen, kinderarts en forensisch arts, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, als deskundige in opdracht van de rechter-commissaris een rapport uitgebracht van het medisch forensisch onderzoek naar aanleiding van het letsel bij [slachtoffer] .
Uit het rapport blijkt dat bij [slachtoffer] op 18 april 2018 de volgende problemen speelden:
Huidafwijkingen, bestaande uit: bijtletsel, onderhuidse bloeduitstortingen en een subgaleale bloeding;
Buikletsel, bestaande uit: een leverhematoom of leverkneuzing, mogelijk hematoom of kneuzing in de galblaaswand, een mogelijke kneuzing in de alvleesklier en tekenen van beschadiging van de nieren.
De huidafwijkingen
Ten aanzien van de huidafwijkingen heeft de deskundige het volgende gerapporteerd.
Bij [slachtoffer] waren op de linkerwang onderhuidse bloeduitstortingen zichtbaar, die een patroon passend bij een bijtletsel vertoonden. Als een kind wordt gebeten door een mens dan gaat het altijd om niet-accidenteel letsel. Bijtletsels kunnen niet worden gedateerd.
Op het lichaam van [slachtoffer] waren tenminste 25 onderhuidse bloeduitstortingen zichtbaar. Deze bloeduitstortingen bevonden zich in het gelaat, op de borst, op de buik, in de flank, op de rug, op het linker bovenbeen, op de linker handrug en op beide scheenbenen van [slachtoffer] . Onderhuidse bloeduitstortingen bij kinderen kunnen het resultaat zijn van normale activiteiten/ accidenteel trauma, niet-accidenteel trauma of stollingsziekten.
Bij [slachtoffer] is stollingsonderzoek verricht, maar dit gaf geen aanwijzingen voor stollingsproblemen. Ook was het huidbeeld niet passend bij een medische aandoening. De onderhuidse bloeduitstortingen bij [slachtoffer] zijn veel waarschijnlijker onder de hypothese van een krachtsinwerking dan onder de hypothese van een aandoening.
Het totaal van onderhuidse bloeduitstortingen is gezien de locaties (op de wang, de borst, de buik, de rug, het bovenbeen en de linker handrug) en het aantal waarschijnlijker onder de hypothese van een niet-accidenteel trauma dan onder de hypothese van een accidenteel trauma. Ter zitting heeft de deskundige toegelicht dat zij, gezien een recente studie naar blauwe plekken bij kinderen, nu de waarschijnlijkheidsterm: ‘veel waarschijnlijker’ zou gebruiken in plaats van ‘waarschijnlijker’.
Onderhuidse bloeduitstortingen zijn niet goed te dateren, anders dan dat ze doorgaans – afhankelijk van de locatie – tamelijk snel na het veroorzakend incident zichtbaar worden (vrijwel direct tot minuten, zoals aan het voorhoofd), echter soms na uren tot een dag bij wat dieper gelegen letsel (bijvoorbeeld aan de bil).
De huisarts en de kinderarts beschreven een zachte zwelling van circa 5 tot 10 centimeter met blauwe verkleuring aan de linkerzijkant van het hoofd. Deze zwelling aan het hoofd was zichtbaar op de CT-scan van 18 april 2018. De zwelling werd door prof. S.G.M. Robben, bij revisie van de beelden uit het Zuyderland ziekenhuis, geduid als passend bij een subgaleale bloeding.
De subgaleale bloeding bij [slachtoffer] is even waarschijnlijk na een trauma met een niet- accidentele toedracht als na een trauma met een accidentele toedracht of na een niet-gemeld minor trauma of bijvoorbeeld met kracht het kammen van zijn haren.
Het trauma dat leidde tot de subgaleale bloeduitstorting zal hebben plaatsgevonden in de periode tussen circa 4 en 18 april 2018. Nadere datering is niet mogelijk.
Het buikletsel
Ten aanzien van het buikletsel heeft de deskundige het volgende gerapporteerd.
De afwijkingen aan de galblaas en de alvleesklier waren lastig te duiden en zijn dus niet nader beoordeeld. Bij [slachtoffer] zijn de letsels in de buik het gevolg van een uitwendige stomp botsende krachtsinwerking. De aangetoonde buikletsels bij [slachtoffer] op 18 april 2018, als afzonderlijke bevinding beschouwd, zijn even waarschijnlijk onder de hypothese niet-accidenteel letsel (bijvoorbeeld een stomp/ stompen in de buik) als onder de hypothese accidenteel letsel (zoals de val in het speeltoestel op 16 april 2018).
Bij laboratoriumonderzoek in het Zuyderland ziekenhuis en later in het MUMC was bij [slachtoffer] sprake van zeer sterk verhoogde levertransaminasewaarden. Alanine aminotransferase (verder: ALAT) en aspartaat aminotransferase (verder: ASAT) zijn biochemische markers van leverschade. Bij [slachtoffer] was het ALAT bij opname meer dan 175 keer de normale bovengrens en het ASAT zelfs meer dan 330 keer de normale bovengrens. De mate van ASAT en ALAT stijging hangt af van de oorzaak van de levercelschade.
Bij [slachtoffer] werden geen aanwijzingen gevonden voor, en paste het klinische beloop niet bij een onderliggende leverziekte. De fors verhoogde levertransaminasewaarden kunnen worden verklaard als gevolg van beschadiging van levercellen door een stomp botsende krachtsinwerking op de lever (levertrauma). De snelheid van afname van met name ASAT na leverceldestructie blijkt een indicatie voor het moment van ontstaat van de destructie. De snelheid van afname van ALAT toont een vlakker beloop.
De bij [slachtoffer] gemeten ASAT/ALAT waarden op en na 18 april 2018 om 12.38 uur zijn waarschijnlijker onder de hypothese van een recent trauma (op of kort voor 18 april 2018) dan onder de hypothese van een ouder trauma (meer dan twee dagen geleden).
De nierfunctie kan zijn beïnvloed door celafbraak na spierschade, het contrastmiddel van de CT-scan en mogelijk ook door stomp trauma op de rug of flanken. De bloedwaarde die een indicatie geeft voor de nierfunctie, heeft zijn piek bereikt op 19 april 2018 om 15:45 uur. De nierfunctie begon na een aantal dagen te verbeteren. Dialyse werd overwogen, maar was niet nodig. Uiteindelijk normaliseerde het beeld.
De afwijkingen in de buik herstelden spontaan.
Overwegingen
Bij de beoordeling van het bewijsmateriaal stelt de rechtbank het volgende voorop. De tenlastelegging komt erop neer dat de verdachte [slachtoffer] in de nacht van 17 april of de ochtend van 18 april zwaar heeft mishandeld. De officier van justitie betoogt dat dit op 18 april tussen 09.00 en 10.00 uur moet zijn gebeurd, toen verdachte alleen met [slachtoffer] was. Deze zaak gaat dus niet over de algemene vraag of iemand [slachtoffer] ergens in de periode voorafgaand aan de ziekenhuisopname enig letsel heeft toegebracht, maar alleen over de concrete beschuldiging dat de verdachte [slachtoffer] kort daarvoor zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
Het enige objectieve bewijsmateriaal is het deskundigenrapport van forensisch kinderarts Terlingen. De rechtbank trekt daaruit de volgende conclusies:
het is niet te bepalen wanneer of waardoor de zwelling op het hoofd is veroorzaakt;
de bijtwond is toegebracht door een mens, maar het is niet mogelijk om te bepalen of dit een kind of een volwassene was en ook niet wanneer dat is gebeurd;
de blauwe plekken zijn toegebracht, maar het is niet mogelijk om te bepalen wanneer dat is gebeurd en dus ook niet of dit op één moment was;
het buikletsel is ontstaan op 17 of 18 april, maar het forensisch onderzoek kan geen onderscheid maken tussen een ongeval en een mishandeling als mogelijke oorzaak.
Op basis van het forensisch bewijsmateriaal kan de rechtbank dus van geen enkel letsel vaststellen dat het is veroorzaakt door een mishandeling kort voor de ziekenhuisopname. De rechtbank zou die conclusie alleen kunnen trekken als zij
aanneemtdat de verschillende letsels bij dezelfde gebeurtenis zijn ontstaan. Dan zou het buikletsel immers de zwelling op het hoofd, de bijtwond in de wang en de blauwe plekken op het lichaam dateren op 17 of 18 april en dan zouden de bijtwond in de wang en de blauwe plekken op het lichaam vervolgens het buikletsel duiden als verwonding door mishandeling. Het dossier bevat daarvoor echter geen objectief aanknopingspunt.
De rechtbank kan uiteindelijk dan ook niet vaststellen wat er in de dagen voorafgaand aan de ziekenhuisopname met [slachtoffer] is gebeurd. Hoewel het duidelijk is dat [slachtoffer] divers en serieus letsel had en alle betrokken professionals daarop adequaat hebben gereageerd, blijven er zoveel mogelijke oorzaken en momenten over dat de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank zal verdachte dan ook integraal vrijspreken.