ECLI:NL:RBLIM:2022:2288

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
03/179599-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling met dodelijke afloop en diefstal

Op 24 maart 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte op 27 juni 2020 in Maastricht betrokken was bij de mishandeling van het slachtoffer, die uiteindelijk aan zijn verwondingen overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge had. De medeverdachte had het dodelijke letsel toegebracht, maar de verdachte had ook geweld gebruikt door het slachtoffer te schoppen terwijl deze al op de grond lag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 3 jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank wees de vordering van de benadeelde partij, de erven van het slachtoffer, af wegens het niet voldoen aan het mededelingsvereiste, maar kende wel een schadevergoeding toe aan de dochter van het slachtoffer voor affectieschade. De rechtbank gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 118 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/179599-20
Parketnummer : 03/721310-18 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 maart 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1973,
nu gedetineerd in P.I. Sittard te Sittard, Op de Geer 1.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P.W. Szymkowiak, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 februari 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. [benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en was ter terechtzitting aanwezig. De benadeelde partij is bijgestaan door mr. P.J.G.M. Boonen. Namens (de erven van de) benadeelde partij [slachtoffer] was aanwezig mr. F.W. Oehlen. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 10 maart 2022, waarna op 24 maart 2022 uitspraak is gedaan.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: op 27 juni 2020 in Maastricht al dan niet samen met een ander opzettelijk en met voorbedachte raad [slachtoffer] van het leven heeft beroofd (
primair),
dan wel opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel aan hem heeft toegebracht terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad (
subsidiair),
dan wel hem met voorbedachte raad heeft mishandeld terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad (
meer subsidiair),
dan wel grovelijk, aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld door hem in hulpeloze toestand achter te laten waardoor het (mede) aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] niet eerder (medische) hulp heeft gekregen en/of zodanig letsel heeft bekomen dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden (
meest subsidiair),
dan wel als getuige van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, heeft nagelaten hulp te verschaffen die hij had kunnen verschaffen, terwijl de dood van [slachtoffer] is gevolgd (
uiterst subsidiair);
Feit 2: op 27 juni 2020 in Maastricht al dan niet samen met een ander een tv, een computer, een alarmkast, een telefoon en/of een portemonnee met inhoud van [slachtoffer] heeft gestolen (primair), dan wel als heler onder zich heeft gehad (
subsidiair).

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het aan de verdachte (hierna voor de leesbaarheid van dit hoofdstuk te noemen: [verdachte] ) onder feit 1 primair ten laste gelegde medeplegen van doodslag. De officier van justitie ziet géén bewijs voor het bestanddeel ‘voorbedachte raad’, zodat [verdachte] daarvan partieel moet worden vrijgesproken.
Voorts acht de officier van justitie de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal in vereniging bewezen. De officier van justitie heeft zijn standpunten verwoord conform het door hem overgelegde schriftelijk requisitoir.
De officier van justitie heeft – kort samengevat – naar voren gebracht dat [verdachte] samen met de medeverdachte (hierna voor de leesbaarheid van dit hoofdstuk te noemen: [medeverdachte] ) [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft gedood door geweldshandelingen tegen het hoofd van [slachtoffer] te plegen. Hij heeft betoogd dat beide verdachten dit opzettelijk hebben gedaan en heeft zijn oordeel gebaseerd op de verklaringen van de verdachten dat zij op de plaats delict zijn geweest, de tapgesprekken waarin [medeverdachte] heeft verteld dat hij meermaals tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft getrapt, de latere verklaringen van [medeverdachte] omtrent het door hem en [verdachte] toegepaste geweld en de daarbij passende bevindingen zoals beschreven in het NFI-rapport van 13 januari 2022, het op de schoen van [medeverdachte] aangetroffen bloed van [slachtoffer] , de medische rapportages omtrent [slachtoffer] , de verklaring van [verdachte] dat hij [medeverdachte] handelingen op [slachtoffer] heeft zien verrichten en de inhoud van de Facebook Messenger berichten die door de verdachten naar elkaar zijn gestuurd. Na het plegen van de geweldshandelingen hebben de verdachten enkele goederen uit de woning van [slachtoffer] weggenomen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van [verdachte] heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [verdachte] ten aanzien van alle ten laste gelegde varianten onder feit 1 moet worden vrijgesproken, nu uitsluitend [medeverdachte] geweldshandelingen tegen [slachtoffer] heeft gepleegd en niet bewezen kan worden dat ook [verdachte] geweld heeft uitgeoefend. Volgens de raadsman is er evenmin sprake van medeplegen en van voorbedachte raad. Ook hoefde [verdachte] er geen rekening mee te houden dat de toestand van [slachtoffer] dusdanig ernstig was dat die de dood tot gevolg kon hebben.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat bij bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling geen sprake is van opzet op de dood en dat [verdachte] van het eerste gedachtestreepje moet worden vrijgesproken.
Over feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat [verdachte] van de primair ten laste gelegde diefstal in vereniging moet worden vrijgesproken. De subsidiair ten laste gelegde heling kan wel bewezen worden verklaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Bewijsmiddelen
Inleiding en bevindingen ter plaatse
Op zondag 28 juni 2020 omstreeks 19.00 uur gingen verbalisanten naar de woning aan [adres] te Maastricht in verband met een melding dat de bewoner in zijn woning op zijn buik op de grond zou liggen. Ter plaatse werd door de verbalisanten geconstateerd dat de lamellen van de woning dicht waren en er geen zicht in de woning was. Nadat de verbalisanten zich de toegang tot de woning hadden verschaft, werd de bewoner, het slachtoffer [slachtoffer] , op zijn buik op de grond aangetroffen, liggend in een groenige vloeistof. [slachtoffer] ademde, maar was buiten bewustzijn. Hij had zichtbare verwondingen, blauwe plekken en zwellingen in zijn gezicht. Hij werd met spoed per ambulance naar het MUMC+ ziekenhuis te Maastricht gebracht. [2] Op 17 juli 2020 kwam [slachtoffer] in het ziekenhuis te overlijden. [3]
In de woning van [slachtoffer] werd in de nabijheid van de voordeur een Aware knop, behorend bij het persoonsalarm van [slachtoffer] , aangetroffen met een kapot koordje. [4] [slachtoffer] had een persoonlijk alarm in verband met zijn epileptische aanvallen. Verder zagen de verbalisanten dat de televisie van het dressoir ontbrak. [5] Voorts bleken een computer, een portemonnee en een smartphone weggenomen. [6] De alarmkast van het persoonsalarm van [slachtoffer] werd later in een dressoir in de woning van [medeverdachte] aangetroffen. [7] De televisie van [slachtoffer] werd tijdens de doorzoeking in de woning van [verdachte] aangetroffen. [8] De computer werd in de kofferbak van de auto van [medeverdachte] aangetroffen. [9] De uit de woning van [slachtoffer] ontvreemde portemonnee (met daarin onder andere de ABN/AMRO bankpas) evenals de telefoon van [slachtoffer] zijn niet meer aangetroffen. [10] [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] de portemonnee van [slachtoffer] heeft weggenomen. [11] Volgens [medeverdachte] heeft [verdachte] de portemonnee ontvreemd. [12]
Forensisch onderzoek
Tijdens het forensisch onderzoek in de woning van [slachtoffer] zagen de verbalisanten op diverse locaties op de vloer, rondom de positie waar [slachtoffer] werd aangetroffen, sporen van mogelijk bloed en (een combinatie van) lichaamsvloeistof(fen). In de doorgang van de eetkamer naar de zitkamer, ter hoogte van het bankstel, zagen zij een rode ingedroogde vloeistof op de vloer, welke vloeistof bloed bleek te zijn. [13] Het DNA-profiel dat werd opgesteld uit het celmateriaal van de bemonstering van dit bloed kwam overeen met het DNA-profiel van [slachtoffer] (frequentie van het DNA-profiel kleiner dan één op één miljard). [14] De ingedroogde sporen van bloed (bloedspatten) op de vloer voor en onder de bank vallen binnen de hoofdgroep ‘bloedspoorpatronen als gevolg van een uitgeoefende kracht’. De spatten passen bij een krachtinwerking (zoals een veegbeweging) van een voorwerp/lichaamsdeel in het bloed op de vloer. De overige bloedsporen op de vloer voor de bank zijn geclassificeerd als afdruk- en/of veegsporen. [15]
Tijdens het forensisch onderzoek in de woning van [medeverdachte] werden onder andere witte schoenen veiliggesteld. [16] Op de rechter buitenzijde van de rechterschoen waren twee bloedvlekjes en een langgerekte aftekening van bloed zichtbaar. [17] Van de bemonstering van de langgerekte aftekening van bloed werd een onvolledige DNA-profiel verkregen, waarbij de resultaten van het onderzoek meer dan een miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA van [slachtoffer] bevat dan wanneer de bemonstering DNA bevat van een onbekende, niet verwante persoon. [18] Van het celmateriaal uit de bemonstering van de veter van de rechterschoen van [medeverdachte] werd een DNA-mengprofiel verkregen , waarbij de resultaten van het onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer de monstering DNA van [medeverdachte] , [slachtoffer] en een onbekende, niet verwante persoon bevat dan wanneer de bemonstering DNA bevat van [medeverdachte] en twee onbekende, niet verwante personen. [19]
De verklaring van [verdachte]
heeft tijdens zijn verhoor op 20 juli 2020 bij de politie verklaard dat hij [medeverdachte] op 27 juni 2020 op een feestje tegenkwam. Na het feestje zijn zij samen in [medeverdachte] auto naar diens woning gereden waarna zij bier hebben gehaald. [verdachte] heeft verklaard dat zij voor de deur bij de woning van [medeverdachte] pilsjes zaten te drinken toen die man (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) uit zijn woning kwam gelopen en naar rechts liep. Voorts heeft [verdachte] verklaard dat toen hij de woning van de buurman van [medeverdachte] binnenliep, waar [medeverdachte] ook was, hij die eerdergenoemde man op de grond naast de bank zag liggen en zag dat er bloed bij zijn hoofd lag. Ook heeft [verdachte] verklaard dat [medeverdachte] de auto is gaan halen en dat hij ( [verdachte] dus) de computerkast van [slachtoffer] in de auto van [medeverdachte] heeft gezet. [medeverdachte] heeft de televisie van [slachtoffer] in de auto geplaatst. [20]
De verklaringen van [medeverdachte]
heeft tijdens zijn tweede verhoor op 8 juli 2020 bij de politie voor het eerst een voor zichzelf belastende verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij nu de waarheid ging vertellen. [medeverdachte] verklaarde dat hij eerder dat jaar in de buurt had gehoord dat zijn buurman [slachtoffer] meisjes had aangerand. Hij dacht ook dat [slachtoffer] op een seksuele manier naar zijn dochtertje had gekeken. Naar aanleiding daarvan had [medeverdachte] de woningbouwvereniging en de wijkagent verzocht om een andere woning, maar zij hadden niets gedaan. [medeverdachte] had zich vervolgens maandenlang getreiterd gevoeld door [slachtoffer] , doordat deze bleef lachen en zwaaien naar [medeverdachte] dochtertje. [medeverdachte] verklaarde dat hij op 27 juni 2020 samen met [verdachte] terugkwam van een feest waarbij hij drugs (XTC, MDMA en cocaïne) had gebruikt. Zij zaten rond 17.00 uur op het terras voor de woning van [medeverdachte] bier te drinken. Ook heeft hij nog een lijntje (
naar de rechtbank begrijpt: cocaïne) genomen. Rond 17.30 uur zag hij zijn buurman [slachtoffer] naar buiten komen lopen. [medeverdachte] verklaarde dat [slachtoffer] geniepig naar hem lachte toen hij terug naar zijn woning liep. Naar eigen zeggen werd het toen “zwart voor zijn ogen”. Hij is over het hek gesprongen en is achter [slachtoffer] aan diens woning in gelopen. [verdachte] kwam achter hem aan. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] met zijn rechtervuist een klap tegen zijn achterhoofd gegeven. Dit gebeurde bij de tussendeur van de gang naar de woonkamer. [slachtoffer] viel op de grond tussen de woonkamer en de keuken in. [medeverdachte] heeft hem toen een schop gegeven. Daarna heeft hij de televisie en alarmkast gepakt. [medeverdachte] zag [verdachte] voor het eerst in de woning van [slachtoffer] toen hij de tv in zijn handen had en zich omdraaide. [medeverdachte] zag dat [verdachte] [slachtoffer] aan het “stampen” was. [verdachte] heeft de computerkast gepakt. [medeverdachte] heeft verklaard dat ze de woning van [slachtoffer] met de televisie, computerkast en alarmkast hebben verlaten. Ze hebben eerst alle spullen in de woning van [medeverdachte] gezet. Vervolgens heeft [medeverdachte] zijn auto gehaald op de parkeerplaats en toen zijn de spullen uit de woning in de auto gezet. [verdachte] heeft de televisie uiteindelijk mee naar huis genomen. [21]
Op 9 juli 2020 heeft [medeverdachte] tijdens zijn verhoor bij de politie nogmaals verklaard dat hij [slachtoffer] één klap en één schop heeft gegeven. De schop was tegen het achterhoofd, net boven de nek. Op het moment dat hij de televisie pakte en zich omdraaide, zag hij dat [verdachte] [slachtoffer] meerdere keren schopte. [22]
Ter terechtzitting zijn de beelden vertoond van de reconstructie die heeft plaatsgevonden op 24 februari 2021. Uit de reconstructie blijkt dat [medeverdachte] en [verdachte] samen aan een tafeltje voor de woning van [medeverdachte] zaten voordat [medeverdachte] [slachtoffer] zag aankomen en achter hem aanging. Voorts is te zien dat [verdachte] volgens [medeverdachte] twee maal hard tegen de achterzijde van het bovenlichaam van [slachtoffer] trapte. [slachtoffer] lag op dat moment tussen de keuken en de tafel in.
Medische rapportages
[slachtoffer] is op 30 juni 2020 door een forensisch arts onderzocht. [slachtoffer] lag op de ‘intensive care’ van het MUMC+ in Maastricht en was buiten bewustzijn. De forensisch arts, die alleen de voorzijde van het lichaam kon onderzoeken, heeft onder andere de volgende letsels geconstateerd: een schaafwond op de linkerzijde van het voorhoofd, een schaafwond op de rechterzijde van het gezicht/hoofd, meerdere oppervlakkige huidletsels op de rechterzijde van het hoofd, een schaafwond op de rechterschouder, een schaafwond aan de voorzijde van de linkerschouder en twee hematomen aan de binnenzijde van de rechterbovenarm. De arts beschrijft een hematoom als “een niet wegdrukbare, matig scherp begrensde verkleuring van de huid als uiting van hieronder liggende bloed- en vochtophoping na beschadiging van bloedvaten en weefsels, die net zoals een zwelling kan ontstaan door uitwendige inwerking van stomp mechanische, botsende of samendrukkende krachten met of tegen een voorwerp op een lichaamsdeel, zoals bijvoorbeeld slaan (al dan niet met een voorwerp), stompen, schoppen, stoten, vallen of bijvoorbeeld knijpen”. [23]
Op 28 juni 2020 is van de schedel van [slachtoffer] een CT-scan gemaakt, waaruit is gebleken dat zich rechts op het hoofd een uitgebreide induratie (zwelling) met bloedingen in de onderhuidse wekedelen bevond, van boven het rechteroog tot achter het oor en van de kruin tot het oor, alsmede een kleine bloeding tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies ter hoogte van de slaapkwab aan de rechterzijde van het hoofd. [24] Diezelfde dag is een CT-scan gemaakt van de wervelkolom van [slachtoffer] , waaruit is gebleken dat zich in de onderhuidse wekedelen van de rechter bovenarm, juist onder de oksel, zwellingen bevonden. [25]
Uit de MRI-scan van het brein van [slachtoffer] op 30 juni 2020 is gebleken dat zich zwellingen in de onderhuidse wekedelen van de rechterwang en in de onderhuidse wekedelen van de rechterzijde van het hoofd bevonden. In een deel van de kleine hersenen en in de verbinding tussen de kleine hersenen en de hersenstam waren zwellingen en bloedingen aanwezig. Voorts waren er puntvormige bloedingen ter hoogte van de slaapkwab aan de rechter zijde van het hoofd en aan de voorzijde van het hoofd. Ook op de MRI-scan was de kleine bloeding tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies aan de rechterzijde van het hoofd ter hoogte van de slaapkwab te zien. [26]
Voornoemde letsels zijn door de radioloog, prof. dr. P.A.M. Hofman, als volgt geïnterpreteerd: “De zwellingen van de onderhuidse wekedelen van de bovenarm zijn het gevolg van stompe externe geweldsinwerking op de rechter bovenarm. De zwellingen van de onderhuidse wekedelen van het hoofd zijn met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het gevolg van heftig stomp externe geweldsinwerking op de rechterzijde van het hoofd. De bloeding tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies, en de bloedingen in de hersenen, zijn met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid veroorzaakt door heftige stomp externe geweldsinwerking op het hoofd”. Volgens de radioloog is er sprake van minimaal 2 geweldsinwerkingen, te weten één op de rechter bovenarm en één op de rechterzijde van het hoofd. Er kan sprake zijn geweest van meerdere geweldsinwerkingen. [27]
De radioloog heeft op 12 oktober 2020 opnieuw gerapporteerd. In dat rapport heeft de radioloog de bevindingen en radiologische beeldvorming zoals weergegeven in het rapport van 7 juli 2020 (betreffende de antemortale scans van 28 juni 2020) vergeleken met de postmortale CT-scan en MRI-scan die beide op 18 juli 2020, de dag na het overlijden van [slachtoffer] , hebben plaatsgevonden. De radioloog heeft geconstateerd dat aan de onderrand van het rechter schildkraakbeen genezingsweefsel is ontstaan dat niet zichtbaar was op de antemortale opname, zodat dit letsel zeer waarschijnlijk is ontstaan in de 2 tot 4 weken vóór 18 juli 2020. De locatie van het letsel maakt het zeer onwaarschijnlijk dat dit het gevolg is van medisch handelen. Het is zeer veel waarschijnlijker dat dit het gevolg is van stompe externe geweldsinwerking. Voorts heeft de radioloog gerapporteerd dat er op minimaal drie punten (de rechter bovenarm, rechts op de hals en op de rechterzijde van het hoofd) externe stompe geweldsinwerking heeft plaatsgevonden. Ten gevolge van het stomp extern inwerkend geweld op het hoofd hebben diffuse bloedingen in de hersenen plaatsgevonden, die leidden tot functiestoornissen van de hersenen en bewustzijnsverlies. De functiestoornissen van de hersenstam uitten zich onder andere in stoornissen in de vitale functies, waaronder ademhaling, de regulatie van bloeddruk en hartslag, alsmede slikstoornissen. De vastgestelde tekenen van inademing van vocht en dense structuren en het vastgestelde hersenletsel maakt dat het zeer waarschijnlijk is dat de dood is ingetreden door functiestoornissen van de hersenen gevolgd door ziekelijke verwikkelingen door deze functiestoornissen (waaronder de inademing van vocht). Hierdoor zijn de functiestoornissen van de longen ontstaan. De combinatie van de functiestoornissen van de hersenen en die van de longen hebben met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geleid tot het intreden van de dood. [28]
Forensisch patholoog dr. J. Fronczek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft in het voorlopig sectierapport d.d. 20 juli 2020 gerapporteerd dat hij aan het lichaam van [slachtoffer] tekenen van bij leven ingewerkt uitwendig mechanisch stomp botsend geweld op het hoofd heeft vastgesteld, welke letsels ontstaan kunnen zijn door bijvoorbeeld vallen of slaan. [29] De forensisch patholoog heeft in het rapport van 26 november 2020 geconcludeerd dat [slachtoffer] , na doorgemaakt geweld op het hoofd, ernstige hersenfunctiestoornissen heeft ontwikkeld met de noodzaak tot ziekenhuisopname, waarbij een uitzichtloze situatie is ontstaan die het uiteindelijke overlijden tot gevolg heeft gehad. [30]
Forensisch arts en patholoog drs. B.G.H. Latten heeft op 22 februari 2022 gerapporteerd dat het geheel aan letsels niet verklaard kan worden door één simpele val, met dien verstande dat het niet (meer) mogelijk is te achterhalen of alle letsels op hetzelfde moment zijn opgetreden. [slachtoffer] was bekend met epilepsie met onder andere tonisch-clonische aanvallen. Dat zijn episodes waarbij men ‘schokt’ met het lichaam. Volgens de arts/patholoog is het mogelijk dat een deel van de letsels bij [slachtoffer] is verergerd door een tonisch-clonische aanval, maar dit zal vermoedelijk geen noemenswaardige bijdrage hebben geleverd aan het uiteindelijke overlijden. [31]
Tapgesprekken en Facebook Messenger berichten
Op 3 juli 2020 heeft [medeverdachte] via de telefoon contact gehad met een persoon waarvan het telefoonnummer op naam staat van [naam 1] . Tijdens dit gesprek, dat middels een “telefoontap” is afgeluisterd, heeft [medeverdachte] onder andere het volgende gezegd:
  • “Nee, ik ben niet mol, de buurman is wel mol”;
  • “Dan moet ie met zijn poten van de kinderen afblijven”;
  • “Moet ie maar niet, moet ie maar niet z’n eigen aftrekken aan mijn dochter, snap je”;
  • “Hij is eeehh, 2 dagen heeft hij dood in zijn huis gelegen”;
  • “Ik had gezopen enzo. En ik heb hem gelijk Morske dee gemaakt”;
  • “En dan ben ik daar gaan buizen. En dan kwam [verdachte] die kwam ook nog, dus je weet hoe dat ging, huphuphup dit en nog een flinke en nog een halve, klaar naar huis toe. En toen kwam tie naar binnen”;
  • “Nee, en (NTV), die (NTV) erachteraan. En ik geef hem een paar. Hij ligt op de grond, met met mijn bouwschoenen, achterop die kop blijven nastampen. En bovenop he, bovenop blijven doen. 2 Dagen heeft hij mol in zijn kiet gelegen, toen is de wouten gekomen”;
  • “Ja, ik ben moordenaar, hehehehe, ja nou voor dat ben ik trots op”;
  • “Het gaat nou al rond he. [medeverdachte] dat is een moordenaar, die het er ene kapot gestampt, gewoon gestampt, zonder wapen, gewoon gestampt”;
  • “Jaja, ze geven ons ook gelijk”. [32]
Op 18 juli 2020 heeft [medeverdachte] telefonisch contact gehad met zijn ex, tevens de moeder van zijn dochtertje [naam 2] , [naam 3] . Tijdens dit gesprek vraagt [naam 3] wat er aan de hand is. [medeverdachte] zegt dat “hij” zich had afgetrokken op [naam 2] en dat “hij” [naam 2] wilde aanranden en dat de zaak toen uit de hand is gelopen. De politie en de wouten deden maar niets. [medeverdachte] heeft onder andere gezegd:
  • “Toen kwam die langs gelopen en in een keer zei hij waar is je dochtertje toen ben ik uit geflipt”;
  • “Ja, hij is volgens mij mol”; (..)
  • “Ja uh, binnen 24 uur moet hij sterven en dan is het pas moord hé”; (..)
  • “.. ik heb me altijd ingehouden. En de politie deed maar niks, niks deden ze.”
  • “Ja, daarna pas die dag toen die langs kwam lopen zei hij weer Waar is je dochtertje, toen is de stoppen doorgeslagen. Ik heb me maanden lang liggen op te fokken”;
Op de vraag van [naam 3] wie “die 47-jarige” is die ook is opgepakt, antwoordde [medeverdachte] : “
Die [verdachte] ? (..) Ja, die is er achteraan gevlogen en die heeft de roof gedaan. Die is naar binnen toe gegaan. Die heeft alles meegenomen.
Uh, voor mij was alleen de bedoeling om hem een lesje te leren. Maar ik wist niet dat het zo uit de hand liep”.
Op de vraag van [naam 3] “of ze wel alles weten”, antwoordde [medeverdachte] :
“Ja, ze weten, ik heb alles eerlijk toe moeten geven. Ik moest wel (..)”. [33]
Op 17 juli 2020 belde [verdachte] met een contact genaamd ‘Mam’, welk telefoonnummer op naam staat van [naam 4] . Het gesprek tussen [verdachte] (aangeduid als ‘W’) en [naam 4] (aangeduid als ‘V’) verliep als volgt:
“(..)
W: Ja ik ben net van beperking af.
V: Ja kut he.
W: Ja maar er is gewoon alles gepoekelt (FON) he.
V: Wie?
W: Ja ja die van [medeverdachte] strontzak.
V: Ja maar hij heeft het toch geflikt.
W: Ja hij (onverstaanbaar) maandag komen ze mij halen voor verhoor ik heb al gesproken met advocaat. Hij zegt [verdachte] zegt die wat hij verklaart moet je gewoon omdraaien zegt die hij geeft jou overal de schuld van. Jij moet hem overal de schuld van geven zegt die het is hem verklaring tegen jouw verklaring. Maar wacht even zegt die maandag komt Peer (fon) terug en maandag word ik opgehaald door de wouten en dan is Peer (fon) ook op het politiebureau.
V: Maar hij moet een dag van te voren die jongen al in elkaar hebben geslaan.
W: Ja ja komt goed komt goed.
(..)
[verdachte] zegt dat ze het toch allemaal horen wat NNV zegt want alles wordt opgenomen.
NNV zegt dat ze dat hoort want ze hoort alles dubbel.
[verdachte] zegt alles wordt opgenomen dus hij maakt zich daar helemaal niet druk om ze luisteren nu toch mee dat hoort hij ook. (..)” [34]
Diezelfde ochtend belde [verdachte] met een contact wiens telefoonnummer op naam staat van [naam 5] . De telefoon van [naam 5] werd doorgegeven aan NNM3102. Dit gesprek tussen [verdachte] (aangeduid als ‘ [verdachte] ’) en NNM3102 (aangeduid als ‘N’) verliep als volgt:
“W: Ja zware mishandeling c.q. doodslag. Moord is er af.
N: Ja idioten.
W: Ja ja maar die [medeverdachte] heeft me helemaal verlinkt maar mijn advocaat heeft tegen mij gezegd dat wat "hij" tegen jou heeft verklaard moet jij net andersom draaien [verdachte] zegt die. Het is hem verklaring tegen jouw verklaring.
N: Ja tuurlijk hij is het toch geweest.
W: He? Ja.
N: Ja ja hij wou jou toch mee nemen.
W: Ja.
N: heb jij toch nee gezegd.
W: ja dat ga ik maandag ook zeggen maandag komen me ze halen he de wouten.
N: Ja.
W: Ja voor verhoor.
N: Hij heeft jou toch meegenomen en toen heb jij toch gezegd op het laatst van nee pik hier begin ik niet aan.
W: Nee dat komt goed wacht maar maandag wacht maar mij willen naaien ik naai hem pik.
(..)” [35]
Tijdens het telefoongesprek tussen [verdachte] en NNM2 op 20 juli 2020 heeft [verdachte] onder andere gezegd:
  • “Ik kom net van het politiebureau af”;
  • “Alles in hem schoenen geschoven pik. Zoals het gegaan is klaar”;
  • “Ja precies ik ben er wel bij betrokken ik denk een jaartje of 2, 3”. [36]
Op 1 augustus 2020 belde [verdachte] met NNV6397 die ‘Mike’ werd genoemd, waarin het volgende werd gezegd:
“ [verdachte] : gekke [medeverdachte] .
nnm6397: ja.
[verdachte] : heb gewoon alles verteld pik.
nnm6397: jehja.
(..)
[verdachte] : (..) Die mongool en dan probeert die mij in mijn schoenen te schuiven, die mafkees.
nnm6396: die is gek he.
[verdachte] : ik heb het hem in zijn schoenen geschoven. Ik heb precies gezegd hoe het gegaan is pik, snap je?”
[verdachte] maakte gebruik van meerdere Facebookaccounts, waarvan de meest actuele [verdachte] . [verdachte] .9 betrof. Dit account is na 6 juli 2020 verwijderd. [37] In de Facebook Messenger chat van 1 juli 2020 tussen ‘ [verdachte] ’ en ‘ [medeverdachte] [naam 2] ’ staan de volgende door ‘ [verdachte] ’ verzonden berichten
“Deisje nhe” en “
1stttttttrt”, waarop [medeverdachte] antwoordde “
Ja pik”. Het contact ‘ [verdachte] ’ heeft hierop “
Wahahahahah” verstuurd. ‘ [medeverdachte] [naam 2] ’ antwoordde hierop “
Hahahaha” en “
Molio maas die”, waarop door ‘ [verdachte] ’ werd geantwoord met de berichten “
Schijt” “Wahahahaha”. [38]
Tussenconclusies
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] op 27 juni 2020 in zijn woning is aangevallen. [slachtoffer] is zwaargewond achtergelaten en bijna 3 weken later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden. Vanuit de woning van [slachtoffer] zijn een computer, televisie, alarmkast en een portemonnee met inhoud weggenomen.
De rechtbank stelt eveneens vast dat beide verdachten in tapgesprekken met anderen over de bewuste dag hebben gesproken. Uit de verklaringen van de beide verdachten en uit de tapgesprekken leidt de rechtbank af dat beide verdachten op die dag ter plekke zijn geweest en dat beide verdachten in de woning van [slachtoffer] zijn geweest. Uit de tapgesprekken van [verdachte] leidt de rechtbank af dat hij gefrustreerd is over het feit dat [medeverdachte] (ook belastend over hem) tegen de politie heeft gepraat.
Voorts constateert de rechtbank dat het Facebook Messenger gesprek tussen ‘ [medeverdachte] [naam 2] ’ en ‘ [verdachte] ’ slechts enkele dagen na het geweldsincident heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat ‘ [verdachte] ’ [verdachte] betreft, nu door [verdachte] geen andersluidende verklaring is gegeven na hierover ter terechtzitting te zijn bevraagd. Zoals reeds ter terechtzitting besproken constateert de rechtbank dat de woorden ‘
deisje nhe’ volgens de website www.mijnwoordenboek.nl/dialect/Bargoens vanuit het Bargoens dialect betekenen ‘rustig zijn/niet praten he’. Het woord ‘
molio’betekent ‘dood’, en het woord ‘
maas’ betreft het werkwoord ‘zijn/ben’, zodat de woorden ‘
molio maas die’ naar het oordeel van de rechtbank niet anders betekenen dan ‘die is dood’.
3.3.2
De overwegingen van de rechtbank
Feitelijke geweldshandelingen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke feitelijke geweldshandelingen op 27 juni 2020 jegens [slachtoffer] hebben plaatsgevonden. Voorts ziet zij zich voor de vraag gesteld of beide verdachten geweldshandelingen hebben gepleegd en zo ja, welke geweldshandelingen.
De verdediging heeft betoogd dat [verdachte] geen geweld tegen [slachtoffer] heeft gepleegd. [verdachte] heeft enkel gezien dat [slachtoffer] op de grond lag en dat hij bloed bij zijn hoofd had. Vervolgens is hij direct naar buiten gegaan.
De rechtbank overweegt dat [medeverdachte] in al zijn verhoren in belastende zin over [verdachte] heeft verklaard, namelijk dat [medeverdachte] ook [verdachte] iets tegen het lichaam van [slachtoffer] heeft zien doen. [medeverdachte] heeft in zijn verklaring, waarin hij ook over zijn eigen rol (bekennend) verklaarde, over [verdachte] verklaard dat die tegen het bovenlichaam (achterzijde) van [slachtoffer] heeft geschopt toen deze door [medeverdachte] toedoen op de grond lag. Door de verdediging is verzocht om de verklaringen van [medeverdachte] over de geweldshandelingen door [verdachte] uit te sluiten van het bewijs, omdat de verklaringen van [medeverdachte] op dit punt als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft grotendeels in het teken gestaan van de vraag welke verklaringen van [medeverdachte] en/of [verdachte] betrouwbaar genoeg zijn om te gebruiken voor het bewijs van de jegens [slachtoffer] gepleegde feitelijke geweldshandelingen.
De rechtbank overweegt dat [medeverdachte] op 8 juli 2020 heeft verklaard dat hij [slachtoffer] met zijn vuist een klap tegen zijn achterhoofd heeft gegeven en hem daarna, toen [slachtoffer] op de grond lag, heeft geschopt. Op 9 juli 2020 heeft [medeverdachte] verklaard dat die schop tegen het achterhoofd van [slachtoffer] was, net boven de nek. De rechtbank acht deze verklaringen van [medeverdachte] betrouwbaar, nu deze verklaringen redelijk kort na het gebeuren zijn afgelegd en [medeverdachte] zichzelf daarin in verregaande mate belast. In het tapgesprek met zijn ex-vriendin [naam 3] van 18 juli 2020 geeft [medeverdachte] over déze verklaringen bovendien aan dat ze (naar de rechtbank begrijpt: de politie) alles weten en dat hij alles eerlijk heeft verteld.
De rechtbank leidt hieruit af dat door [medeverdachte] twee geweldshandelingen tegen het hoofd van [slachtoffer] hebben plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat in voornoemde verklaringen van [medeverdachte] alsmede in de tapgesprekken een rode draad is af te leiden omtrent hetgeen op 27 juni 2020 heeft plaatsgevonden. De verklaringen van [medeverdachte] wisselen weliswaar op detailniveau, maar in de kern blijft [medeverdachte] zichzelf belasten door zichzelf als initiator van het geweld aan te wijzen én neemt hij de verantwoordelijkheid voor de ernstigste geweldshandelingen, namelijk die tegen het hoofd van [slachtoffer] . De door [medeverdachte] beschreven, door hem gepleegde geweldshandelingen passen bij de geconstateerde letsels aan en bloedingen in het hoofd van [slachtoffer] , die volgens de radioloog zijn ontstaan door heftig stomp externe geweldsinwerking op de rechterzijde van het hoofd. De rechtbank acht echter de verklaringen van [medeverdachte] voldoende betrouwbaar om deze eveneens tot uitgangspunt te nemen bij de overwegingen over het bewijs dat ziet op het door [verdachte] uitgeoefende geweld.
In de eerste plaats zijn de verklaringen van [medeverdachte] op dit punt telkens consistent gebleven, namelijk dat [verdachte] ook in de woning van [slachtoffer] was en dat die iets tegen het lichaam van [slachtoffer] heeft gedaan. In zijn verklaringen van 8 en 9 juli 2020 heeft [medeverdachte] daar nog over verklaard dat [verdachte] [slachtoffer] schopte toen deze op de grond lag. Bij de reconstructie heeft hij dat herhaald en gedemonstreerd. De omstandigheid dat [medeverdachte] tijdens zijn verhoor op 21 juli 2020 zijn verklaring afzwakte en verklaarde dat hij [verdachte] een beweging naar [slachtoffer] zag maken, maar niet heeft gezien of hij hem schopte, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Uit het dossier blijkt immers van aanwijzingen dat [medeverdachte] in die periode bang was voor [verdachte] , hetgeen voor [medeverdachte] aanleiding kan zijn geweest zijn belastende verklaring over de rol van [verdachte] op dat moment af te zwakken. Bovendien zijn er door de radioloog zwellingen aan de bovenarm van [slachtoffer] geconstateerd, die volgens de radioloog het gevolg zijn van stompe externe geweldsinwerking op de rechter bovenarm, hetgeen betekent dat er minimaal twee geweldsinwerkingen hebben plaatsgevonden, te weten aan het hoofd en aan de rechter bovenarm. De geweldsinwerking aan de rechter bovenarm van [slachtoffer] past naar het oordeel van de rechtbank bij de verklaring van [medeverdachte] dat ook [verdachte] [slachtoffer] heeft geschopt. Verder heeft [medeverdachte] het in het tapgesprek van 3 juli 2020 met [naam 1] over “ons”, hetgeen de betrokkenheid van een mededader impliceert. Ten slotte ondersteunt de inhoud van de tapgesprekken het scenario dat [verdachte] betrokken is bij hetgeen zich in de woning van [slachtoffer] heeft afgespeeld. [verdachte] verwacht daarvoor naar eigen zeggen “een jaartje of 2, 3” te krijgen. Dat past niet bij wat volgens hem zijn enige betrokkenheid was, namelijk de heling van een televisie. De rechtbank acht de verklaring van [verdachte] dat hij [slachtoffer] heeft zien liggen en als reactie hierop direct de woning heeft verlaten, niet aannemelijk.
Tussenconclusie over de feitelijke geweldshandelingen
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, gebruikt de rechtbank de verklaringen van [medeverdachte] zoals afgelegd op 8 en 9 juli 2020 voor het bewijs van de door de verdachten gepleegde feitelijke geweldshandelingen, zoals hiervoor ook weergegeven bij de bewijsmiddelen. Deze verklaringen passen bij het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel. De rechtbank neemt de hiervoor genoemde verklaringen alsmede de medische rapportages omtrent [slachtoffer] en de inhoud van de tapgesprekken, in onderlinge samenhang bezien, dan ook als basis voor de vaststelling dat de door [medeverdachte] toegepaste geweldshandelingen hebben bestaan uit het toedienen van één klap en één trap tegen het hoofd van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat het overig letsel, zoals de zwellingen aan de rechter arm, aan [verdachte] kan worden toegeschreven. Het door [verdachte] toegepaste geweld heeft eruit bestaan dat hij [slachtoffer] tegen de achterzijde van zijn bovenlichaam heeft geschopt toen deze al op de grond lag.
Causaal verband geweldshandelingen en overlijden
De beantwoording van de vraag of causaal verband bestaat tussen het overlijden van [slachtoffer] en door [verdachte] en/of [medeverdachte] verrichte gedragingen, dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of het overlijden redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan hen kan worden toegerekend.
Zoals hierboven genoemd gaat de rechtbank bij de vaststelling van de door de verdachten gepleegde geweldshandelingen uit van de verklaringen zoals door [medeverdachte] op 8 en 9 juli 2020 zijn afgelegd. Verder stelt de rechtbank op basis van de medische stukken vast dat [slachtoffer] tekenen van bij leven ingewerkt heftig uitwendig mechanisch stomp botsend geweld op het hoofd vertoonde en dat deze letsels tot ernstige hersenfunctiestoornissen hebben geleid, die werden gevolgd door ziekelijke verwikkelingen waardoor tevens functiestoornissen van de longen zijn ontstaan. De combinatie van voornoemde functiestoornissen zijn met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de doodsoorzaak bij [slachtoffer] geweest. De forensisch arts en patholoog drs. B.G.H. Latten heeft gerapporteerd dat het geheel aan letsels niet verklaard kan worden door één simpele val en dat het mogelijk is dat een deel van de letsels zijn verergerd door een epileptische aanval, maar dat dit vermoedelijk geen noemenswaardige bijdrage zal hebben geleverd aan het uiteindelijke overlijden van [slachtoffer] .
De rechtbank leidt uit deze omstandigheden af dat het jegens het hoofd van [slachtoffer] gepleegde geweld met een zekere mate van kracht moet hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat [medeverdachte] [slachtoffer] tegen zijn hoofd heeft geslagen waardoor [slachtoffer] ten val is gekomen, waarna [medeverdachte] [slachtoffer] tegen zijn hoofd heeft geschopt. Op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen en overwegingen stelt de rechtbank tevens vast dat deze geweldshandelingen van heftige aard waren en aldus met kracht moeten zijn geschied, zodat het overlijden van [slachtoffer] verklaard kan worden uit het jegens hem toegepaste geweld door [medeverdachte] . [slachtoffer] is bijna drie weken later aan zijn verwondingen overleden. De rechtbank heeft, gelet op de medische stukken, geen enkele aanleiding om aan te nemen dat [slachtoffer] ook zou zijn overleden als [medeverdachte] geen geweldshandelingen tegen zijn hoofd had verricht.. De rechtbank kan niet uitsluiten dat [slachtoffer] in de tijd tussen het geweld en het aantreffen door de politie nog een epileptische aanval heeft gehad en/of in de periode nog is gevallen, maar dat neemt niet weg dat het door [medeverdachte] uitgeoefende geweld de hoofdoorzaak is geweest van het overlijden van [slachtoffer] . . De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het overlijden van [slachtoffer] door de gedragingen van [medeverdachte] is veroorzaakt, waarmee het overlijden redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen van [medeverdachte] aan hem kan worden toegerekend. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de geweldshandelingen van [verdachte] hebben bijgedragen aan het overlijden van [slachtoffer] .
Geen medeplegen doodslag
Ook als het door [verdachte] uitgeoefende geweld uiteindelijk niet tot de dood heeft geleid kan er sprake zijn van medeplegen van doodslag, als de rechtbank tot de conclusie komt dat er tussen [medeverdachte] en [verdachte] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op de dood van [slachtoffer] . Zij zouden dan beiden (op zijn minst voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] moeten hebben gehad. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
Uit de bewijsmiddelen is immers komen vast te staan dat het [medeverdachte] is geweest die, overmand door emoties op het moment dat [slachtoffer] (in zijn beleving “geniepig”) naar hem lachte, achter [slachtoffer] aan zijn woning is binnengerend en hem aldaar tegen zijn hoofd heeft geslagen om hem vervolgens, toen [slachtoffer] op de grond lag, tegen zijn hoofd te schoppen. [slachtoffer] lag vervolgens bewegingsloos op de grond, aldus [medeverdachte] .
[medeverdachte] heeft vervolgens de televisie van [slachtoffer] gepakt en toen hij zich omdraaide zag hij ook [verdachte] in de woning. Er heeft aldus enige (zij het korte) tijd gezeten tussen de door [medeverdachte] gepleegde geweldshandelingen en de aanwezigheid van [verdachte] in de woning. Hoewel het [verdachte] uit hetgeen hij zag (te weten het achter [slachtoffer] aan naar binnen rennen door [medeverdachte] ) en hetgeen hij vervolgens binnen aantrof, te weten [slachtoffer] die bewegingsloos op de grond lag met bloed bij zijn hoofd, duidelijk moet zijn geweest dat [medeverdachte] geweld jegens [slachtoffer] had uitgeoefend, kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat [verdachte] op de hoogte was van de aard en ernst van de door [medeverdachte] uitgeoefende geweldshandelingen, en dus ook niet of die potentieel dodelijk waren.
Als vaststaand kan wel worden aangenomen dat [verdachte] niet heeft ingegrepen noch anderszins zich om [slachtoffer] heeft bekommerd, integendeel, ook hij heeft [slachtoffer] vervolgens geschopt (tegen de achterzijde van het lichaam) toen die bewegingsloos op de grond lag en ook hij heeft hem voor dood achtergelaten. Daarvan kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden gezegd dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het fatale letsel noch dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn (na)schoppen het leven zou laten. Op basis van het dossier kan niet worden gezegd dat [verdachte] er rekening mee hoefde te houden dat de door het handelen van [medeverdachte] ontstane verwondingen van [slachtoffer] van dien aard waren, en dat de (door hem immers mogelijk niet waargenomen) geweldshandelingen door [medeverdachte] dusdanig waren, dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Van een bewuste en nauwe samenwerking bij het plegen van geweldshandelingen, gericht op de dood van [slachtoffer] , is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Vrijspraak ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde
Op grond van bovenstaande is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat vrijspraak dient te volgen voor het medeplegen van doodslag, zoals primair ten laste is gelegd. Ook is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van zware mishandeling. [verdachte] heeft [slachtoffer] weliswaar geschopt terwijl deze al gewond op de grond lag, maar niet kan worden vastgesteld dat het door [verdachte] toegebrachte letsel heeft geleid tot of heeft bijgedragen aan het zware letsel ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank kan naar het oordeel van de rechtbank wel worden geconcludeerd dat het tegen [slachtoffer] gepleegde geweld door [verdachte] is aan te merken als mishandeling waarvoor [verdachte] strafrechtelijk verantwoordelijk is, zoals meer subsidiair ten laste is gelegd. [verdachte] heeft immers tegen [slachtoffer] geschopt toen deze op de grond lag.
Medeplegen mishandeling
Van medeplegen van mishandeling is sprake indien beide verdachten het feit gezamenlijk hebben gepleegd, waarbij sprake moet zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Die samenwerking is gericht op de totstandkoming van het strafbare feit. Aan de totstandkoming van dit feit dient de medepleger een substantiële bijdrage te leveren om als zodanig te kunnen worden aangemerkt.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mishandeling van [slachtoffer] . Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat [verdachte] [slachtoffer] letsel heeft toegebracht door tegen zijn lichaam te schoppen toen [slachtoffer] op de grond lag nadat hij door [medeverdachte] was geslagen en geschopt. [slachtoffer] is bijna drie weken later aan zijn verwondingen overleden. De rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen of [verdachte] heeft gezien
welkgeweld [medeverdachte] tegen [slachtoffer] heeft gepleegd, maar zij kan wel vaststellen dat [verdachte] [slachtoffer] eerder nog voor zijn woning zag lopen en hem even later, nadat [medeverdachte] achter hem aan was gerend, op de grond in zijn woning zag liggen met bloed bij zijn hoofd. Het kan niet anders of [verdachte] moest er aldus vanuit gaan dat [slachtoffer] door [medeverdachte] was mishandeld en in plaats van zich hiervan te distantiëren, heeft [verdachte] [slachtoffer] nog enkele schoppen (na) gegeven. Door het onder die omstandigheden zelf ook plegen van geweld is op zijn minst genomen sprake van een stilzwijgende maar in elk geval voldoende nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen van mishandeling. Het door [medeverdachte] uitgeoefende geweld heeft bovendien tot de dood geleid.
Conclusie
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] op 27 juni 2020 in Maastricht samen met [medeverdachte] [slachtoffer] heeft mishandeld en dit feit de dood ten gevolge heeft gehad, met dien verstande dat [medeverdachte] het dodelijk letsel heeft toegebracht.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, eveneens bewezen dat [verdachte] op 27 juni 2020 in Maastricht samen met [medeverdachte] een televisie, een computer, een alarmkast en een portemonnee met inhoud heeft gestolen van [slachtoffer] , zoals primair ten laste is gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier onvoldoende dat de mobiele telefoon van [slachtoffer] is weggenomen. Deze telefoon is weliswaar niet gevonden bij de doorzoeking, maar er is geen bewijs dat één van de verdachten deze telefoon heeft meegenomen.
Wat de overige goederen betreft is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen genoegzaam blijkt dat de verdachten die samen, in de betekenis van medeplegen, uit de woning van [slachtoffer] hebben gestolen.
(Vanaf hier zal [verdachte] als “de verdachte” worden aangeduid.)
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
t.a.v. feit 1 (meer subsidiair):
op 27 juni 2020 te Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] , terwijl hij op de grond lag, meermalen te schoppen tegen zijn lichaam, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
t.a.v. feit 2 (primair):
op 27 juni 2020 te Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander, een TV en een computer en een alarmkast en een portemonnee met inhoud (waaronder een bankpas), die toebehoorden aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1 (meer subsidiair):
medeplegen van mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
t.a.v. feit 2 (primair):
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – geheel subsidiair – verzocht om bij het opleggen van een straf hoger dan het reeds ondergane voorarrest rekening te houden met de gewijzigde regeling omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van mishandeling met de dood ten gevolge (doordat zijn medepleger dodelijk letsel heeft toegebracht). In de vooravond van zaterdag 27 juni 2020 zat hij samen met de medeverdachte op het terras voor de woning van de medeverdachte toen diens buurman, het latere slachtoffer [slachtoffer] , terug naar zijn woning kwam gelopen. De medeverdachte meende dat [slachtoffer] op dat moment “geniepig” naar hem lachte en het werd hem “zwart voor de ogen”, mede als gevolg van overmatig gebruik van alcohol en drugs. Hij is achter [slachtoffer] aan diens woning in gegaan en heeft hem een klap tegen zijn achterhoofd gegeven waardoor [slachtoffer] ten val is gekomen. Vervolgens heeft de medeverdachte [slachtoffer] tegen zijn hoofd getrapt. Daarna kwam de verdachte binnen. Hij gaf [slachtoffer] , die reeds roerloos op de grond lag, nog enkele schoppen (na). Vervolgens hebben de verdachten van de gelegenheid gebruik gemaakt om een televisie, computer, alarmkast en portemonnee uit de woning van [slachtoffer] weg te nemen. Zij hebben [slachtoffer] voor dood achtergelaten. In werkelijkheid is [slachtoffer] een dag later zwaargewond in zijn woning aangetroffen en heeft hij nog drie weken in coma gelegen alvorens hij aan zijn verwondingen is overleden. Door het gewelddadige handelen van de verdachten en het vervolgens wegnemen van diens persoonlijk alarmkastje was [slachtoffer] kansloos en was zijn overlijden uiteindelijk niet meer af te wenden. Het overlijden van [slachtoffer] brengt voor de naaste omgeving veel verdriet met zich mee, zoals treffend verwoord in de door zijn dochter [naam 6] en andere nabestaanden ter zitting afgelegde slachtofferverklaringen. Ook de maatschappij ervaart bij een dergelijk feit gevoelens van schok, verontwaardiging en verdriet.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de beschuldiging door de medeverdachte dat [slachtoffer] pedofiele neigingen zou hebben in het dossier op geen enkele wijze concreet is geworden. Toch is dit voor de medeverdachte naar eigen zeggen nu juist de aanleiding geweest voor de uiteindelijke aanval op [slachtoffer] . Als gezegd is het gebleven bij een gerucht - dat overigens juist door de medeverdachte is verspreid - maar voorop staat dat het gegeven dat een persoon een zogenoemde ‘pedofiel’ zou zijn, hoe dan ook nimmer het recht geeft om tot geweld over te gaan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 16 november 2021, waaruit blijkt dat hij reeds eerder veelvuldig vanwege gewelds- en vermogensdelicten in aanraking is gekomen met politie en justitie. Ten aanzien van de mishandeling is sprake van recidive, nu de verdachte in 2018 nog voor een dergelijk feit door de politierechter is veroordeeld.
In het reclasseringsrapport van 8 februari 2022 staat beschreven dat het recidiverisico als hoog en het risico op letselschade als gemiddeld moet worden ingeschat. Het hoge recidiverisico wordt gevormd door een combinatie van sociaal-maatschappelijke problemen, een verstandelijke beperking, het omvangrijke strafblad en de procriminele houding van de verdachte. De verdachte heeft problemen op diverse leefgebieden, zoals zijn financiën, sociale netwerk en zijn vaardigheden in verband met zijn verstandelijke beperking en impulsregulatie.
De straf
Het bewezenverklaarde is een strafbaar feit waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt en dat bijdraagt aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft immers, toen hij de woning van [slachtoffer] binnen kwam en hij [slachtoffer] daar bewegingsloos en met bloed bij zijn hoofd zag liggen, niet ingegrepen en is [slachtoffer] niet te hulp geschoten. Niet alleen heeft hij geen hulp geboden, maar hij heeft het volstrekt weerloze slachtoffer meermaals geschopt tegen de achterzijde van zijn bovenlichaam en hem vervolgens voor dood achtergelaten, waarbij hij ‘en passant’ nog zijn huis heeft leeggeroofd. De rechtbank kan, bij gebrek aan een uitleg van de kant van de verdachte, niet vaststellen waarom de verdachte [slachtoffer] heeft geschopt. Duidelijk is wel dat er van geen enkele omstandigheid sprake kan zijn geweest op grond waarvan het handelen van de verdachte te begrijpen is. Uit de Facebook Messenger berichten die verdachte nadien heeft gewisseld met de medeverdachte heeft de rechtbank bovendien de indruk gekregen dat het verdachte ook volstrekt koud liet hoe het met [slachtoffer] zou aflopen. Het is schokkend en volstrekt oninvoelbaar. Weliswaar heeft de rechtbank geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat het door de verdachte toegebrachte letsel heeft geleid tot of heeft bijgedragen aan de dood van [slachtoffer] , maar de rechtbank beschouwt dit wel als een belangrijke omstandigheid waaronder het feit is begaan.
De rechtbank zal evenwel rekening houden met het feit dat het de medeverdachte is geweest die het eerste initiatief heeft genomen om achter [slachtoffer] aan te gaan en dat hij ook degene was die het fatale letsel heeft toegebracht.
De rechtbank heeft zich voor de straftoemeting mede georiënteerd op de voor soortgelijke strafbare feiten gebruikelijke straffen. Voor het bepalen van de strafmaat voor het medeplegen van mishandeling met de dood ten gevolge bestaan geen algemene oriëntatiepunten. Wel bestaan er oriëntatiepunten voor een overval in een woning, waarbij doorgaans gevangenisstraffen van 3 jaar worden opgelegd. Nu er na de mishandeling tevens van de gelegenheid gebruik is gemaakt om spullen uit de woning van [slachtoffer] weg te nemen, ziet de rechtbank aanleiding om bij laatstgenoemd oriëntatiepunt aansluiting te zoeken. Het feit is dusdanig ernstig dat geen andere straf passend is dan een gevangenisstraf van geruime duur. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte zinloos en volstrekt misplaatst geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer dat al gewond en weerloos op de grond lag. De verdachte heeft zowel tijdens de verhoren bij de politie als ter terechtzitting geen openheid van zaken willen geven. Voorts heeft hij nimmer enige verantwoordelijkheid voor zijn handelen willen nemen noch opheldering willen verschaffen over wat er op 27 juni 2020 precies heeft plaatsgevonden. Dit alles werkt ten nadele van de verdachte bij het bepalen van een passende straf. Bovendien houdt de rechtbank in de strafoplegging rekening met het feit dat sprake is van medeplegen en van recidive ten aanzien van geweldsdelicten.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partijen
[slachtoffer] (feit 1)
Namens de benadeelde partij (de erven van) [slachtoffer] heeft de raadsvrouw een vordering tot schadevergoeding ingediend, ter hoogte van € 20.000,- ter zake van immateriële schade. Namens de benadeelde is verzocht om het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade.
[benadeelde partij] (feit 1)
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde vordert een schadevergoeding van € 17.500,- ter zake van immateriële schade (affectieschade). De benadeelde verzoekt om het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde [slachtoffer] . De officier van justitie acht een bedrag van € 1.000,- per dag dat [slachtoffer] in coma heeft gelegen, te weten 20 dagen, redelijk en passend. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor het aan de benadeelde toe te wijzen bedrag.
[benadeelde partij]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde [benadeelde partij] . Dit bedrag is conform het Besluit vergoeding affectieschade. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor het aan de benadeelde toe te wijzen bedrag.
7.3
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen causaal verband bestaat tussen de ontstane schade en de handelingen van de verdachte. De tijd die de benadeelde in coma heeft moeten doorbrengen en zijn uiteindelijke overlijden zijn niet aan de verdachte toe te rekenen.
[benadeelde partij]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ter hoogte van € 17.500,- hem redelijk voor komt.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] (feit 1)
De rechtbank stelt voorop dat een benadeelde op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) recht heeft op schadevergoeding indien er immateriële schade is ontstaan ten gevolge van het strafbare feit. Het recht op vergoeding van immateriële schade is een hoogstpersoonlijk recht. Dit recht kan in beginsel overgaan op de erfgenamen van de gerechtigde middels overgang onder algemene titel, op voorwaarde dat degene die het recht toekomt ex artikel 6:95 lid 2 BW aan de wederpartij heeft medegedeeld aanspraak te willen maken op vergoeding daarvan, het zogenoemde ‘mededelingsvereiste’. Van een dergelijke mededeling door de benadeelde aan de wederpartij is uit het dossier echter niet gebleken, zodat niet vast is komen te staan dat de benadeelde zelf de wens heeft gehad aanspraak te maken op het (hoogstpersoonlijke) recht op vergoeding van immateriële schade. De benadeelde heeft die mededeling ook niet zelf kunnen doen, doordat hij niet meer bij kennis is geweest. Niet gesteld of gebleken is dat op andere wijze aan het mededelingsvereiste is voldaan of kon worden voldaan. De rechtbank zal de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil. Namens de benadeelde partij kan zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[benadeelde partij] (feit 1)
De rechtbank overweegt dat de in artikel 6:108 lid 4 BW genoemde naasten van een door een misdrijf overleden slachtoffer vanaf 1 januari 2019 affectieschade kunnen vorderen. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij bij haar vordering aansluiting heeft gezocht bij het in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedrag. Voorts stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij als dochter van de overledene tot de kring van gerechtigden behoort die recht heeft op affectieschade. De rechtbank acht de verdachte aansprakelijk voor de affectieschade, omdat zij hem veroordeelt wegens het medeplegen van de mishandeling die de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft gehad. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 17.500,- acht de rechtbank dan ook toewijsbaar, waarbij de verdachte en diens medeverdachte, [medeverdachte] , daarvoor hoofdelijk aansprakelijk zijn, gelet op het tegen [medeverdachte] gewezen strafvonnis van heden. Voorts zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03/721310-18

Ter terechtzitting is gelijktijdig behandeld de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 118 dagen, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Limburg van 22 januari 2020, gewezen onder parketnummer 03/721310-18, maar waarvan werd bepaald dat deze straf onder voorwaarden vooralsnog niet zal worden tenuitvoergelegd.
De vordering tot tenuitvoerlegging voldoet aan alle wettelijke eisen. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De rechtbank zal de gevorderde tenuitvoerlegging toewijzen, nu de verdachte een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd en zich daarmee niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 118 dagen.

9.Het beslag

De onder de verdachte in beslag genomen broek en twee schoenen zullen aan hem worden geretourneerd. De onder het slachtoffer in beslag genomen televisie zal worden geretourneerd aan de rechthebbenden, te weten de erven van [slachtoffer] .

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 57, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 meer subsidiair en feit 2 primair tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen ten aanzien van feit 1
[slachtoffer]
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil;
[benadeelde partij]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] (nabestaande van [slachtoffer] ) ten aanzien van feit 1 toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 1 van € 17.500,- wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 122 dagen gijzeling, met dien verstande dat de vervangende gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, in zoverre de verdachte of diens medeverdachte, [medeverdachte] , heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte of diens medeverdachte, [medeverdachte] , heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 03/721310-18
- gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Limburg d.d. 22 januari 2020, gewezen onder parketnummer 03/721310-18, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 118 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte:
  • 1 STK Broek;
  • 2 STK Schoeisel;
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbenden (de erven van [slachtoffer] ):
1 STK Televisie (Philips 42 pf).
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Verkijk, voorzitter, mr. A.P.A. Bisscheroux en mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.A. Colen en D.G.W. Doensen MSc, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 maart 2022.
Buiten staat
D.G.W. Doensen Msc is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 27 juni 2020 te Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd, door
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht) (met gebalde vuist) te slaan en/of stompen op/tegen zijn (achter)hoofd en/of op/tegen zijn lichaam en/of die [slachtoffer] tegen het (boven)been, althans tegen het lichaam te trappen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- die [slachtoffer] , terwijl hij op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht) (met geschoeide voet) te schoppen en/of trappen op/tegen zijn hoofd en/of op/tegen zijn lichaam, althans (heftig) (extern stomp inwerkend) geweld op/tegen de hals en/of het hoofd, althans het bovenlichaam, toe te passen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juni 2020 te Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere zware verwonding(en) in/aan het hoofd (onder meer traumatisch hersenletsel en/of een traumatisch subduraal hematoom onder het harde hersensvlies), althans in/aan het lichaam, heeft toegebracht, door
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht) (met gebalde vuist) te slaan en/of te stompen op/tegen zijn (achter)hoofd en/of op/tegen zijn lichaam en/of die [slachtoffer] tegen het (boven)been, althans tegen het lichaam te trappen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- die [slachtoffer] , terwijl hij op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht) (met geschoeide voet) te schoppen en/of te trappen op/tegen zijn hoofd en/of op/tegen zijn lichaam, althans (heftig) (extern stomp inwerkend) geweld op/tegen de hals en/of het hoofd, althans het bovenlichaam, toe te passen,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juni 2020 te Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen met voorbedachte raad [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht) (met gebalde vuist) te slaan en/of te stompen op/tegen zijn (achter)hoofd en/of op/tegen zijn lichaam en/of die [slachtoffer] tegen het (boven)been, althans tegen het lichaam te trappen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- die [slachtoffer] , terwijl hij op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht) (met geschoeide voet) te schoppen en/of te trappen op/tegen zijn hoofd en/of op/tegen zijn lichaam, althans (heftig) (extern stomp inwerkend) geweld op/tegen de hals en/of het hoofd, althans het bovenlichaam, toe te passen,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 juni 2020 tot en met 28 juni 2020 te Maastricht en/of Hoensbroek, althans in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld,
door terwijl die [slachtoffer] , in een woning, al dan niet in aanwezigheid van hem, verdachte, door [medeverdachte]
- meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht) (met gebalde vuist) werd geslagen en/of gestompt op/tegen zijn (achter)hoofd en/of op/tegen zijn lichaam en/of die [slachtoffer] tegen het (boven)been, althans tegen het lichaam werd getrapt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- meermalen, althans eenmaal (telkens) (met kracht) (met geschoeide voet) werd geschopt en/of getrapt op/tegen zijn hoofd en/of op/tegen zijn lichaam, althans (heftig) (extern stomp inwerkend) geweld op/tegen de hals en/of het hoofd, althans het bovenlichaam, werd toegepast, in elk geval door die [medeverdachte] een of meer gewelddadige handeling(en) werden verricht en/of aangewend tegen die [slachtoffer] ,
daarbij (enige tijd) aanwezig is gebleven en/of heeft nagelaten een of meer handeling(en) te ondernemen om dat geweld te (laten) stoppen en/of de hulpdiensten te (laten) waarschuwen en/of die [slachtoffer] in (kennelijk) zorgwekkende en/of bewusteloze toestand alleen, in onbewaakte en/of hulpeloze toestand, in elk geval verstoken van (medische) hulp heeft achtergelaten (zulks terwijl die [slachtoffer] met een of meerdere (zware) verwonding(en) in/aan het hoofd, althans in/aan het lichaam, al dan niet buiten bewustzijn tengevolge van dat geweld (gestrekt) op de grond lag en/of door verdachte werd waargenomen dat er bloed uit de oren van die [slachtoffer] kwam en/of door verdachte werd waargenomen dat voornoemde [slachtoffer] in een plas bloed lag en/of er (een hoeveelheid) bloed bij het hoofd van die [slachtoffer] lag), waardoor het (mede) aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] niet eerder (medische) hulp heeft gekregen en/of zodanig letsel heeft bekomen dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
uiterst subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 juni 2020 tot en met 28 juni 2020 te Maastricht en/of Hoensbroek, althans in Nederland,
als getuige van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin een ander, te weten [slachtoffer] verkeerde, (telkens) heeft nagelaten die [slachtoffer] die hulp te verlenen en/of te verschaffen die hij, verdachte, hem, zonder gevaar voor zichzelf of anderen redelijkerwijs te duchten, had kunnen verlenen en/of verschaffen, terwijl de dood van de hulpbehoevende [slachtoffer] , door de gevolgen van het bekomen van zodanig letsel, is gevolgd;
2
hij op of omstreeks 27 juni 2020 te Maastricht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een TV en/of een computer en/of een alarmkast(je) en/of een telefoon en/of een portemonnee met inhoud (waaronder bankpassen en diverse pasjes), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juni 2020 te Maastricht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een TV en/of een computer en/of een alarmkast(je) en/of een telefoon en/of een portemonnee met inhoud (waaronder bankpassen en diverse pasjes), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed/deze goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit Algemeen dossier, een proces-verbaal van Districtsrecherche Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer LB3R020119-149, gesloten d.d. 3 mei 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 319, Zaaksdossier deel 1, een proces-verbaal van Districtsrecherche Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer LB3R020119-152, gesloten d.d. 3 mei 2021, doorgenummerd van pagina 320 tot en met pagina 806, en Forensisch dossier, een proces-verbaal van Forensische opsporing Limburg, proces-verbaalnummer 2020100958-253, gesloten d.d. 15 december 2020, doorgenummerd van pagina 1138 tot en met pagina 1543.
2.Algemeen dossier, proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juni 2020, pagina’s 9 en 10.
3.Algemeen dossier, (aanvullend) proces-verbaal van verdenking d.d. 30 juli 2020, pagina 124.
4.Zaaksdossier deel 1, proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni 2020, pagina 390, in samenhang bezien met zaaksdossier 1, proces-verbaal van verdenking d.d. 29 juni 2020, pagina 368.
5.Forensisch dossier, proces-verbaal Eerste oriëntatie en fotografie maagdelijke plaats delict ( [adres] Maastricht) d.d. 7 juli 2020, pagina 1158.
6.Zaaksdossier deel 1, proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 augustus 2020, pagina 467, en forensisch dossier, proces-verbaal forensisch onderzoek d.d. 5 juli 2020, pagina 1186.
7.Zaaksdossier deel 1, proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 juli 2020, pagina 440.
8.Zaaksdossier deel 1, proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2020, pagina’s 428 tot en met 439.
9.Zaaksdossier deel 1, proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juli 2020, pagina 406, in onderlinge samenhang bezien met zaaksdossier deel 1, proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juli 2020, pagina 408.
10.Zaaksdossier deel 1, proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 augustus 2020, pagina 467.
11.Algemeen dossier, proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 juli 2020, pagina 314.
12.Algemeen dossier, proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 juli 2020, pagina 207.
13.Forensisch dossier, proces-verbaal forensisch onderzoek d.d. 5 juli 2020, pagina’s 1185 en 1186.
14.Forensisch dossier, een ander geschrift, te weten TMFI Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek d.d. 9 juli 2020, pagina 1271, in samenhang bezien met forensisch dossier, een ander geschrift, te weten TMFI Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek d.d. 18 augustus 2020, pagina 1305.
15.NFI-rapport Bloedspoorpatroononderzoek d.d. 13 januari 2022, niet doorgenummerd.
16.Forensisch dossier, proces-verbaal forensisch onderzoek woning d.d. 7 juli 2020, pagina 1441.
17.Forensisch dossier, proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 13 oktober 2020, pagina 1473.
18.Forensisch dossier, een ander geschrift, te weten TMFI Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek d.d. 18 augustus 2020, pagina 1305.
19.Forensisch dossier, proces-verbaal aanvullend DNA-onderzoek d.d. 26 maart 2021, pagina‘s 1521 tot en met 1525, in samenhang bezien met forensisch dossier, een ander geschrift, te weten TMFI Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek d.d. 15 februari 2021, pagina 1538
20.Algemeen dossier, proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 juli 2020, pagina’s 310 tot en met 315.
21.Algemeen dossier, proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 juli 2020, pagina’s 184 tot en met 190.
22.Algemeen dossier, proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 juli 2020, pagina’s 193 en 194.
23.Forensisch dossier, een ander geschrift, te weten een Forensisch Geneeskundige Letselbeschrijving door forensisch arts M. van den Bongard van GGD Zuid Limburg d.d. 14 juli 2020, pagina’s 1306 tot en met 1311.
24.Forensisch dossier, een ander geschrift, te weten een rapport MUMC+ Forensische Radiologie d.d. 7 juli 2020, pagina’s 1325 en 1326.
25.Forensisch dossier, een ander geschrift, te weten een rapport MUMC+ Forensische Radiologie d.d. 7 juli 2020, pagina 1326.
26.Forensisch dossier, een ander geschrift, te weten een rapport MUMC+ Forensische Radiologie d.d. 7 juli 2020, pagina’s 1327 en 1328.
27.Forensisch dossier, een ander geschrift, te weten een rapport MUMC+ Forensische Radiologie d.d. 7 juli 2020, pagina 1328.
28.Forensisch dossier, een ander geschrift, te weten een rapport MUMC+ Forensische Radiologie d.d. 12 oktober 2020, pagina’s 1362 tot en met 1371.
29.Forensisch dossier, een ander geschrift, te weten een NFI voorlopig sectierapport d.d. 20 juli 2020, pagina 1380.
30.Forensisch dossier, een ander geschrift, te weten een NFI-rapport pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood d.d. 26 november 2020, pagina 1388.
31.Een ander geschrift, te weten een aanvullend bericht inzake NFI-zaaknummer 2020.07.17.051, sectienummer 2020-145, betreffende [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1972 d.d. 22 februari 2022, niet doorgenummerd.
32.Zaaksdossier deel 1, proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juli 2020, pagina’s 417 en 418, in onderlinge samenhang bezien met zaaksdossier deel 1, proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juli 2020, pagina 420, en zaaksdossier deel 1, een ander geschrift, te weten bijlage 2 van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2020, pagina 546.
33.Zaaksdossier deel 1, proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2020, pagina 540, in onderlinge samenhang bezien met zaaksdossier deel 1, een ander geschrift, te weten bijlage 17 van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2020, pagina’s 569 en 570.
34.Zaaksdossier deel 1, proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2020, pagina 538, in onderlinge samenhang bezien met zaaksdossier 1, een ander geschrift, te weten bijlage 3 van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2020, pagina’s 548 en 549.
35.Zaaksdossier deel 1, proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2020, pagina 538, in onderlinge samenhang bezien met zaaksdossier 1, een ander geschrift, te weten bijlage 3 van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2020, pagina 550.
36.Zaaksdossier deel 1, een ander geschrift, te weten bijlage 10 van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2020, pagina’s 558 en 559.
37.Zaaksdossier deel 1, proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juli 2020, pagina’s 450 en 452.
38.Zaaksdossier deel 1, proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 december 2020, pagina’s 683 tot en met 686.