ECLI:NL:RBLIM:2022:2283

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
C/03/302529 / KG ZA 22-77
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen in kort geding met betrekking tot omgangsregeling en gezag over minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee ex-echtelieden, de vrouw en de man, over de omgang met hun minderjarige kind. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.M.D. de Waele, vorderde onder andere dat de man het kind zou brengen voor omgang met haar, en dat er een interview met het kind zou plaatsvinden door Veilig Thuis. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.V.S. van Baarle, verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen en om omgang te ontzeggen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor de vorderingen van de vrouw, aangezien er al een bodemprocedure aanhangig was waarin dezelfde kwesties aan de orde waren. De rechter stelde vast dat de vrouw niet aannemelijk had gemaakt dat er een dringende noodzaak was om in kort geding te beslissen, vooral omdat de mondelinge behandeling van de voorlopige voorzieningen in de bodemprocedure slechts zes dagen later zou plaatsvinden. De vorderingen van de vrouw werden dan ook afgewezen.

Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat de vorderingen van de man in reconventie ook niet toewijsbaar waren. De rechter besloot dat geen van de partijen in de proceskosten van de ander moest worden veroordeeld, en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis benadrukt het belang van spoedeisendheid in kort gedingprocedures en de rol van de bodemprocedure in het vaststellen van de rechtsverhouding tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 21 maart 2022
Zaaknummer: C/03/302529 / KG ZA 22-77
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het volgende kortgedingvonnis gewezen inzake:
[de vrouw],wonend te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. C.M.D. de Waele, kantoor houdend te Amsterdam,
tegen:
[de man],wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.V.S. van Baarle, kantoor houdend te Zeewolde.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de aan de man betekende dagvaarding van de vrouw;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, van de man;
  • de akte houdende inbreng aanvullende producties, tevens houdende aanvullingen verzoeken/petitum, van de vrouw;
  • de brief van de vrouw van 14 maart 2022;
  • de brief van de man van 15 maart 2022;
  • de brief, met bijlagen, van de man van 15 maart 2022;
  • de door de vrouw ingediende productie 23 op 15 maart 2022;
  • de mondelinge behandeling op 16 maart 2022, waarbij beide partijen en hun advocaten zijn verschenen.
1.2.
Nadien is de datum van het vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn ex-echtelieden. Binnen het huwelijk van partijen is geboren het minderjarig kind [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] (roepnaam: [minderjarige] ).
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 10 juni 2020 is, kort gezegd, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] met ingang van 27 juni 2020 bij de man zal zijn, dat het gezamenlijk gezag van partijen met ingang van 27 juni 2020 wordt beëindigd en dat de man alleen het gezag over [minderjarige] toekomt. Daarnaast is een omgangsregeling tussen de vrouw en [minderjarige] vastgesteld.
2.3.
Aangezien de vrouw [minderjarige] niet conform voornoemde beschikking naar de man heeft laten gaan, heeft de man een kortgedingprocedure gestart en naar aanleiding van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 4 augustus 2020 verblijft [minderjarige] vanaf 7 augustus 2020 bij de man.
2.4.
De vrouw is in hoger beroep gegaan tegen voornoemde beschikking van de rechtbank Noord-Holland. Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam (hierna ook te noemen: het hof) van 10 november 2020 is, kort gezegd, deze beschikking bekrachtigd ten aanzien van de beslissingen over de hoofdverblijfplaats en het gezag, en is deze beschikking vernietigd waar het de vastgestelde omgangsregeling betreft. In de plaats daarvan heeft het hof bepaald dat als voorlopige omgangsregeling zal worden opgestart een begeleide omgang tussen [minderjarige] en de vrouw van eenmaal per twee weken een dagdeel, begeleid door BJZ in Maastricht.
2.5.
Vervolgens heeft het hof in een beschikking van 22 juni 2021 onder meer bepaald dat [minderjarige] vanaf 1 september 2021 eens in de veertien dagen een weekend bij de vrouw verblijft van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige] bij aanvang van elk omgangsmoment ophaalt bij McDonald’s Maastricht (De Geusselt) en waarbij de man [minderjarige] aan het einde van elk omgangsmoment ophaalt bij McDonald’s Velserbroek.
2.6.
[minderjarige] heeft nu ongeveer vijf weken lang geen omgang met de vrouw gehad.
2.7.
De vrouw heeft een verzoekschrift ingediend bij deze rechtbank op 22 februari 2022 (geregistreerd onder zaaknummer C/03/302296 / FA RK 22-687). Deze procedure wordt hierna aangemerkt als de bodemprocedure. Daarnaast heeft de vrouw voorlopige voorzieningen op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna te noemen: Rv) gevraagd (geregistreerd onder zaaknummer C/03/302250 / FA RK 22-676). In deze laatste procedure zal op 22 maart 2022 de mondelinge behandeling plaatsvinden bij deze rechtbank.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw heeft, na intrekking tijdens de mondelinge behandeling van haar vorderingen onder 1 sub A. en B. (tevens i en ii), 3 en 6, eerste alinea, gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, zoals geciteerd uit voornoemde akte:
(1)
A. […]
B. […]
C. meer subsidiair voor zover U.E.A. het voorgaande sub A. of B. niet toewijst, tot aan de
datum van uitspraak van de familierechter zoals hierboven bedoeld, vader te gelasten [minderjarige]
voor omgang naar moeder te brengen,
(i) voor wat betreft de weekenden: ieder weekeinde en [minderjarige] voor die omgang te brengen en te halen naar de McDonalds te Velserbroek respectievelijk om vrijdag 18.00 uur en zondag om 18.00 totdat de kinderrechter op 22 maart 2022 of bij uitspraak daaropvolgend heeft beslist op de verzoeken van moeder ex art. 223 Rv. en voorlopige voorzieningen heeft getroffen; en
(ii) voor wat betreft de aankomende schoolvakantieperiodes ter compensatie voor alle door vader getorpedeerde omgang en gelet mede op de manier waarop vader er een punt van heeft gemaakt ieder contact en omgang te ontzeggen tijdens vakanties en dan nog in het bijzonder [minderjarige] omgang en contact te ontzeggen tijdens feestdagen zoals Kerstmis 2020 en 2021, Pasen, Hemelvaartsdag en Pinksteren 2021, die voor [minderjarige] en zijn familie in Velsen-zuid religieus betekenisvol zijn:
voorlopig alle schoolvakanties (religieus betekenisvol of niet), [minderjarige] voor de volledige vakantie naar zijn moeder in Velsen-zuid te brengen waarbij vader [minderjarige] recht uit school op de laatste schooldag voor de vakantie - bv. witte donderdag nà school ingeval Goede Vrijdag een vrije dag is - en weer op te halen om 19.00 uur op de laatste dag van de vakantie. Dit voor de Paasvakantie, meivakantie etc..
voor wat betreft schoolvrije of andere vrije dagen:
(iii) voor zover er een studiedag of een plots vrije dag aan een weekeinde vast zit,
wordt die vrije dag bij het weekeinde getrokken;
(iv) voor zover er een studiedag of een plots vrije dag midden in de schoolweek
komt, zal moeder [minderjarige] ophalen direct na school of om 18.00 uur de dag ervoor, en vader
[minderjarige] ophalen die vrije dag, maar dan om 20.00 bij de Macdonalds in Velserbroek.
(2) (a) te gebieden dat [minderjarige] geïnterviewd wordt door een medewerker van Veilig Thuis
opgeleid door Prof. De Ruiter en/of Prof. H. Otgaar in de forensische interviewtechniek met behulp van het NICHD-protocol en daarin reeds bedreven is, bij voorkeur mevrouw [naam 1] of mevrouw [naam 2] en de resultaten daarvan te sturen aan procespartijen en de familierechters van de procedures met zaakskenmerk C/03/302250 en C/03/302296 in het kader van een juiste feitenvaststelling;
(b) te gebieden dat alle andere of verdere 'hulpverlening' door Veilig Thuis en/of de Gemeente Maastricht, etc. een pas op de plaats maken en [minderjarige] met rust laten totdat de familierechter in de procedures met zaakskenmerk C/03/302250 en C/03/302296 hebben beslist.
(3) […]
(4) [minderjarige] zelf conform zijn rechten op grond van de Nederlandse wet en de toepasselijke verdragen te horen en aan zijn meningen en opvattingen passend belang te hechten in overeenstemming met zijn leeftijd en rijpheid zoals gedicteerd in diezelfde regelgeving (art. 809 Rv.; art. 12 IVRK, Genera! Comment No.12 §20; EU Handvest van de grondrechten; Kinderrechtenresolutie EP 2019/2876(RSP); Richtsnoeren Kindvriendelijke Justitie van de Raad van Europa) en los daarvan; óók als U.E.A. ingevolge (2) een bijzonder curator-advocaat aanstelt, dan toch zelf [minderjarige] ook in een kindgesprek te horen zoals [minderjarige] zelf zo hevig al jaren verlangt;
(5) tot het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling met moeder dan wel met vader die eerst en vooral uitgaat van het belang van het kind [minderjarige] welke vastgesteld wordt rekening houdende met de feiten van het afgelopen anderhalf jaar - voorop de verwaarlozing en mishandeling (van de belangen) van [minderjarige] waar vader verantwoordelijk voor is geweest en voor zover die met vader is daarbij de ruimte laten voor de wens voor [minderjarige] - zo die aanwezig is - om geen enkele omgang meer met zijn vader toe hoeven hebben totdat de familierechter daarover heeft beslist op de voet van de verzoeken van moeder die behandeld zullen worden op 22 maart 2022;
(6) […]
onder het opleggen van dwangsom van €500,= voor iedere dag dat vader niet nakomt alsmede op straffe van lijfsdwang voor zover vader niet zou voldoen aan uw uitspraak en met verlof desnodig de sterke arm in te schakelen om vader te dwingen uitvoer te geven aan de uitspraak van U.E.A.
met veroordeling van vader in de kosten van dit geding, inclusief de nakosten.
3.2.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
In conventie
I. de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, dan wel haar vorderingen af te wijzen;
In reconventie
II. de vrouw de (algehele fysieke en per diverse media) omgang te ontzeggen op grond van artikel 1:377a lid 3 onder sub a, b en/of d van het Burgerlijk Wetboek voor de duur van het traject bij Yvoor, dan wel de voortzetting van een geïndiceerde behandeling door Yvoor bij een andere hulpverlenende instelling, althans subsidiair voor de duur van 2 jaar, dan wel een periode welke de voorzieningenrechter in goede justitie nader bepaalt;
III. de vrouw te veroordelen in de werkelijke proceskosten ad 2 x € 4.840,-, dan wel een bedrag welke de voorzieningenrechter in goede justitie nader bepaalt.
3.3.
Op de door partijen betrokken stellingen zal de voorzieningenrechter hierna, voor zover nodig, ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op het feit dat de vrouw, naast de door haar gestarte onderhavige kortgedingprocedure, ook een bodemprocedure bij deze rechtbank is begonnen door indiening van voornoemd verzoekschrift onder 2.7. en de vrouw daarnaast voorlopige voorzieningen op grond van artikel 223 Rv heeft gevraagd, stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop.
4.2.
Op grond van artikel 254 Rv is de voorzieningenrechter bevoegd in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, deze voorziening te geven. In een dergelijk “traditioneel” kort geding is vereist dat er voldoende spoedeisend belang bestaat, in die zin dat de eisende partij belang heeft bij een voorziening, van wie niet kan worden gevergd dat hij een bodemprocedure afwacht. De voorlopige voorziening heeft een ordenende functie zolang de juiste rechtsverhouding tussen partijen door hen zelf, door de rechter of anderszins nog niet definitief is vastgesteld. Zo is een voorziening die de rechtstoestand tussen partijen vaststelt naar haar aard niet voorlopig. De kortgedingrechter kan op vordering van de gerechtigde degene, die daartoe verplicht is, veroordelen om iets te geven, te doen of na te laten.
4.3.
Hier staat tegenover dat – op grond van artikel 223 Rv – iedere partij tijdens een aanhangig geding kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding, waarbij deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Dit incident kan ruwweg worden gekarakteriseerd als een kort geding binnen het kader van een aanhangige bodemprocedure. De term voorziening heeft hier dezelfde betekenis als in artikel 254 Rv. Bedoeld wordt een ordemaatregel, die bestaat in een bevel een handeling te verrichten, dan wel na te laten. Het algemene vereiste dat men belang moet hebben bij een vordering, gevoegd bij de beperkte werkingsduur van een voorziening op de voet van dit artikel, leiden tot het vereiste dat de eiser in die zin belang bij de vordering moet hebben dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht. De eis van voldoende belang bij de provisionele vordering is evenwel minder zwaar dan die van spoedeisend belang bij een voorziening in kort geding.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in voornoemde bodemprocedure en de procedure inzake de voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv dezelfde kwesties aan de orde zijn (althans kunnen worden gesteld) als in de onderhavige kortgedingprocedure, namelijk over onder meer het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgang. De mondelinge behandeling inzake de voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv vindt plaats op 22 maart 2022 (zes dagen ná de mondelinge behandeling in dit kort geding) en in feite is dit, zoals hiervoor onder 4.3. is overwogen, een kort geding binnen de reeds aanhangige bodemprocedure. Tegen die achtergrond heeft het op de weg van partijen gelegen om de voorzieningenrechter duidelijk te maken dat er sprake is van een dermate spoedeisend belang dat de behandeling van die zitting op 22 maart 2022 niet kan worden afgewacht en er spoedshalve, nog vóórdat die zitting plaatsvindt en de rechter over de voorlopige voorzieningen beslist, ordemaatregelen moeten worden getroffen in de onderhavige kortgedingprocedure.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben partijen niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijk spoedeisend belang, zoals hiervoor onder 4.4. is omschreven, aanwezig is ten aanzien van de vorderingen omtrent het contact en de omgang. Gelet op de betwistingen over en weer is niet aannemelijk geworden dat ten behoeve van (het belang van) [minderjarige] op dat vlak nú een ordemaatregel getroffen zou moeten worden, nog vóórdat de mondelinge behandeling op 22 maart 2022 plaatsvindt en de rechter over de voorlopige voorzieningen in dit kader beslist (of kan beslissen). Bovendien heeft de vrouw weliswaar gesteld dat zij nakoming van de door het hof vastgestelde omgangsregeling heeft gevorderd, maar de voorzieningenrechter moet constateren dat dit niet volgt uit de vordering zoals die hiervoor onder 3.1., en dan onder 1, sub C, is geformuleerd. Zo vordert de vrouw onder meer de man te gelasten [minderjarige] ieder weekend naar de vrouw te brengen en de overdracht enkel te laten plaatsvinden bij de McDonalds in Velserbroek; het hof heeft dat niet beslist. Toewijzing van deze vordering van de vrouw zou er derhalve toe leiden dat de rechtsverhouding tussen partijen gewijzigd wordt vastgesteld en daar is een kort geding, zoals hiervoor onder 4.2. is overwogen, niet voor bedoeld. Een bodemprocedure, waarin nader onderzoek kan worden verricht (door bijvoorbeeld de raad voor de kinderbescherming), is daarvoor meer geschikt. Spoedeisendheid zoals hiervoor bedoeld is evenmin aan de orde ten aanzien van de door de man gevorderde eis in reconventie, nog daargelaten dat deze kwestie inhoudelijk iets is dat (ook) in de procedure inzake de voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv aan de orde kan komen. Datzelfde geldt voor de door de vrouw gevorderde voorlopige omgangsregeling onder 5 (en bovendien iets anders is dan nakoming van de omgangsregeling). Deze vorderingen van partijen zullen derhalve worden afgewezen.
4.6.
Kijkend naar hetgeen de voorzieningenrechter in het kader van deze kortgedingprocedure kan beslissen, namelijk om de gedaagde partij te veroordelen om iets te geven, te doen of na te laten, zijn de vorderingen van de vrouw onder 2, sub a (te gebieden dat [minderjarige] wordt geïnterviewd door een medewerker van Veilig Thuis, et cetera) en onder 4 (het verzoek om [minderjarige] te horen) alleen al op grond daarvan niet toewijsbaar. Voor zover de vrouw met haar vordering onder 2, sub b, namelijk te gebieden dat alle andere of verdere hulpverlening door Veilig Thuis (waarschijnlijk zal bedoeld zijn: Yvoor) en/of de gemeente Maastricht, et cetera, een pas op de plaats maken, heeft bedoeld dat de man moet worden verplicht deze hulpverlening stop te zetten, is de voorzieningenrechter van oordeel dat een wettelijke grondslag voor deze vordering ontbreekt, althans niet is aangevoerd. Ook deze vorderingen van de vrouw zullen dan ook worden afgewezen, hetgeen automatisch betekent dat er geen dwangsom aan de man kan worden opgelegd, zoals de vrouw nog onder 6 heeft gevorderd.
4.7.
Ten slotte is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen der partijen in de proceskosten (van de ander) moet worden veroordeeld. De vrouw heeft, vanuit haar gemis van [minderjarige] , gemeend een kortgedingprocedure te moeten starten naast een bodemprocedure en daarin verzochte voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Rv, waarbij – zoals de vrouw ter zitting heeft aangegeven – de kernvordering het nakomen van de omgangsregeling betreft. De voorzieningenrechter heeft dat, met het oog op het vereiste spoedeisend belang, evenwel anders beoordeeld. Dat maakt niet dat zonder meer sprake is van misbruik van (proces)recht of nodeloos procederen. Daar komt bij dat ook de eis in reconventie van de man wordt afgewezen. Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen grond om af te wijken van de gebruikelijke beslissing over de proceskosten bij ex-echtelieden, namelijk een compensatie van die proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2022 in tegenwoordigheid van mr. J.P.H. Welie, griffier.