ECLI:NL:RBLIM:2022:2232

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
9696355/CV EXPL 22-903
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in een huurgeschil met betrekking tot ontruiming

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de eiser schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de kantonrechter, waarin hij was veroordeeld tot ontruiming van de door hem gehuurde woning. De eiser, die sinds 1 november 2018 de woning huurt, heeft de opzegging van de huurovereenkomst door de gedaagden betwist. In een eerdere bodemprocedure is geoordeeld dat de opzegging rechtsgeldig was, maar de eiser is voornemens in hoger beroep te gaan. Hij stelt dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis in strijd is met de huurdersbescherming zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De gedaagden, die zelf in een moeilijke woonsituatie verkeren, hebben belang bij de ontruiming, maar de rechter oordeelt dat het belang van de eiser om een onherroepelijke beslissing af te wachten zwaarder weegt. De kantonrechter heeft daarom de vordering van de eiser toegewezen en de tenuitvoerlegging van het vonnis geschorst totdat het gerechtshof in hoger beroep heeft beslist. Tevens zijn de gedaagden veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9696355 CV EXPL 22-903
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 22 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. S.J.W.M. Vonken (Sijben en Partners advocaten),
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. C.C. Berends (Daemen Poelman Berends advocaten en mediators),
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagden] (in meervoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 22 februari 2022,
- de mondelinge behandeling van 8 maart 2022 waar de gemachtigden van partijen - [eiser] vertegenwoordigd door mr. F. Boukhris - hun standpunten, beiden aan de hand van spreekaantekeningen, nader toegelicht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] huurt sinds 1 november 2018 van [gedaagden] de woonruimte staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] voor een bedrag van € 635,50 per maand inclusief de huur van de cv-ketel.
2.2.
Op enig moment hebben [gedaagden] de huurovereenkomst opgezegd. [eiser] heeft niet ingestemd met de opzegging.
2.3.
In de periode april 2021 tot en met januari 2022 zijn tussen partijen diverse procedures gevoerd, waaronder een bodemprocedure, over de vraag of de opzegging van de huur door [gedaagden] rechtsgeldig is en of [eiser] het gehuurde moet ontruimen omdat [gedaagden] het gehuurde voor dringend eigen gebruik nodig hebben.
2.4.
Bij vonnis van 26 januari 2022 (zaaknummer 9122179 CVEXPL 21-1753) - hierna: het vonnis - is geoordeeld dat aan de zijde van [gedaagden] sprake is van een situatie die het dringend eigen gebruik van de woning ondersteunt. Bij dat vonnis is [eiser] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde (uiterlijk 1 mei 2022). Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [eiser] is voornemens tegen het vonnis hoger beroep in te stellen.
2.5.
[eiser] heeft een zoon van vijf jaar die is ondergebracht bij een pleeggezin en [eiser] heeft een co-ouderschap. Om weer het volledige gezag te krijgen dient [eiser] aan een aantal eisen te voldoen waaronder het hebben en het houden van een stabiele leefomgeving en het beschikken over een woning met ten minste twee slaapkamers. Daarin ligt met name het belang van [eiser] om zich te verzetten tegen de ontruiming.
2.6.
[gedaagden] verblijven sinds oktober 2021 met hun minderjarige dochter in een chalet op een vakantiepark. De chaleteigenaar heeft aan [gedaagden] te kennen gegeven geen chalets meer ter beschikking te hebben na 6 mei 2022. Daarin ligt op hun beurt het belang van [gedaagden] bij de ontruiming van [eiser] .
2.7.
Door de hoge huizenprijzen momenteel slagen beide partijen er niet in alternatieve woonruimte te vinden binnen hun budget.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Primair
1. de uitvoering (uitvoerbaarheid bij voorraad) van het vonnis schorst totdat het gerechtshof in hoger beroep arrest heeft gewezen,
Subsidiair
2. de uitvoering (uitvoerbaarheid bij voorraad) schorst ten minste tot en met 31 december 2022 dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen datum,
Primair en subsidiair
3. [gedaagden] veroordeelt in de proceskosten van deze procedure, waaronder het salaris van de gemachtigde en de nakosten.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag - verkort weergegeven - dat het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard had mogen worden. De uitvoerbaar bij voorraadverklaring druist in tegen de aan artikel 7:272 lid 1 BW ten grondslag liggende huurdersbescherming. Conform dit artikel blijft een opgezegde huurovereenkomst van kracht tot de rechter onherroepelijk heeft beslist op de vordering van de verhuurder. In eerste aanleg is er van onherroepelijkheid van het vonnis geen sprake. Tegen het vonnis staat nog hoger beroep open en [eiser] is voornemens hoger beroep in te stellen. Het hoger beroep heeft niet als doel het doen rekken van een kansloze zaak. [eiser] stelt dat indien de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis in stand blijft, hij op straat zal komen te staan en dat hij de omgang met zijn zoon kwijt zal raken.
3.3.
[gedaagden] voeren gemotiveerd verweer waarop hierna - voor zover van belang - nader zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de zaak vloeit voort uit de aard van de vordering.
4.2.
Over de tenuitvoerlegging van het vonnis geldt dat het toepasselijke toetsingskader niet langer dat van het arrest Ritzen/Hoekstra is. In zijn arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026) heeft de Hoge Raad dat criterium verlaten en het hierna vermelde toetsingskader vastgesteld.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis direct ten uitvoer kan worden gelegd, nog voordat in hoger beroep is beslist. Het bestreden vonnis van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zonder motivering van die beslissing. In dat geval kan van het hiervoor genoemde uitgangspunt worden afgeweken als het belang van de veroordeelde bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling verkreeg bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Bij die belangenafweging moet worden uitgegaan van de inhoud van het vonnis en moet de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing worden gelaten, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag.
4.4.
Van een juridische misslag is in dit geval ontegenzeggelijk sprake. Nu de initiële vordering gebaseerd was op afdeling 5 van titel 4 van Boek 7 BW en zich niet de situatie voordeed dat het de huurder kennelijk om het rekken van een kansloze zaak te doen was (HR 8 januari 1982, NJ 1982, 445 en HR 3 mei 1996, NJ 1996, 655), had het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard mogen worden. De wetgever heeft immers gekozen voor een systeem waarbij de beëindiging van een huurovereenkomst na opzegging door de verhuurder niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard om daarmee juist nadere waarborgen tegen ongerechtvaardigde ontruiming van de woonruimtehuurder te geven. Onherroepelijk moet met andere woorden vaststaan dat de ontruimingsverplichting bestaat en dat is in eerste aanleg - uit de aard der zaak - niet het geval. [eiser] heeft, zoals ter zitting toegelicht, een zwaarwegend belang bij het behoud van de bestaande toestand. Ook [gedaagden] hebben zwaarwegende belangen, maar die moeten tegen de achtergrond van het zo-even gezegde wijken voor het belang van [eiser] om een onherroepelijke beslissing over de opzegging van de huurovereenkomst in de bodemprocedure af te wachten, zoals het wettelijk stelsel nu eenmaal meebrengt.
4.5.
Gelet daarop zal de door [eiser] primair gevorderde schorsing van het vonnis worden toegewezen. De subsidiaire vordering behoeft dan geen bespreking meer.
4.6.
[gedaagden] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van deze procedure aan de zijde van [eiser] begroot op:
- exploot van dagvaarding € 125,03
- griffierrecht € 86,00
- salaris gemachtigde
€ 747,00(tarief kort geding kanton gemiddeld)
Totaal € 958,03
De nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna onder de beslissing (5.3) vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter, oordelend als voorzieningenrechter in kort geding, treft de volgende voorlopige voorziening:
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van (uitvoerbaarheid bij voorraad) van het vonnis d.d. 26 januari 2022 met zaaknummer 9122179 CV EXPL 21-1753 totdat het gerechtshof in hoger beroep arrest heeft gewezen,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van [eiser] , welke kosten tot heden worden begroot op een bedrag van € 958,03,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken.
NZ