ECLI:NL:RBLIM:2022:2212

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
04 9472223
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststellen tijdstip beëindiging huurovereenkomst en ontruiming afgewezen wegens gebrek aan dringend eigen gebruik

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder over de beëindiging van een huurovereenkomst. De verhuurder, [eiser], had de huurovereenkomst opgezegd omdat hij de woning dringend nodig had voor eigen gebruik. De huurder, [gedaagde], heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat er geen sprake was van dringend eigen gebruik. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] afgewezen, omdat de door hem aangevoerde gronden niet voldoende dringend waren om de huurovereenkomst te beëindigen. De rechter oordeelde dat de verhuurder niet had aangetoond dat hij de woning zo dringend nodig had dat voortzetting van de huurovereenkomst niet van hem gevergd kon worden. Bovendien had [eiser] geen inspanningen geleverd om alternatieve woonruimte te vinden, wat zijn claim verder ondermijnde. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst door [gedaagde], waardoor ook de gevorderde ontbinding werd afgewezen. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9472223 \ CV EXPL 21-4907
Vonnis van de kantonrechter van 23 maart 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van:
[eiser],
wonend [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde Meerts Belastingadvies en Rechtsbijstand B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R.M.I. Cornelissen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de beslissing waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
  • de mondelinge behandeling op 10 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] verhuurt vanaf 1 september 2018 aan [gedaagde] de woning aan de [adres] te [plaats] , gemeente [gemeente] . Daarnaast hebben partijen, eveneens met ingang van 1 september 2018, een huurovereenkomst gesloten voor een garage. De huurovereenkomsten zijn aanvankelijk aangegaan voor de duur van een jaar en gelden inmiddels voor onbepaalde tijd.
2.2.
De huurprijs voor de woning bedraagt € 705,00 per maand en voor de garage € 170,00.
2.3.
Per aangetekende brief van 29 april 2021 heeft [eiser] de huurovereenkomst opgezegd per 31 juli 2021 omdat hij het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik.
2.4.
[gedaagde] heeft bij brief van 27 mei 2021 aangegeven niet in te stemmen met een beëindiging.
2.5.
Bij brief van 7 juli 2021 is [gedaagde] nogmaals in de gelegenheid gesteld in te stemmen met een beëindiging per 31 oktober 2021. Daarbij is ook een verhuisvergoeding aangeboden van € 2.500,00. [gedaagde] heeft hierop niet gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat -:
  • het tijdstip vast te stellen waarop de huurovereenkomst eindigt;
  • ontruiming van het gehuurde
  • machtiging om de ontruiming zelf te bewerkstellingen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, met gelasting aan [gedaagde] om de kosten daarvan te betalen;
  • betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] stelt dat hij in de periode van 5 maart 2015 tot 31 augustus 2018 in het gehuurde heeft gewoond. Daarna is hij bij zijn inmiddels ex-partner ingetrokken en heeft hij het gehuurde verhuurd. Vanwege een relatiebreuk heeft hij de woonruimte van zijn ex-partner moeten verlaten en is hij bij zijn ouders ingetrokken. Omdat hij al geruime tijd zelfstandig heeft gewoond en de verstandhouding met zijn nog thuiswonende broer en zus slecht is waardoor er spanningen ontstaan, wil hij het verhuurde zelf gaan betrekken. Gesteld is dat [gedaagde] is gewezen op passende andere woonruimte. Verder heeft [eiser] ook een financieel belang. De hypotheeklasten bedragen nu € 597,83 per maand en als hij naar andere woonruimte moet omzien zal dit zeker een hogere woonlast met zich brengen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en stelt dat er geen sprake is van dringend eigen gebruik. De aangevoerde gronden zijn niet onderbouwd of aangetoond. [gedaagde] heeft altijd in [plaats] gewoond en zij en haar kinderen hebben daar hun sociaal netwerk. De voorgestelde alternatieve woningen zijn niet passend. Ze bevinden zich allemaal buiten [plaats] en zijn bovendien te duur. [gedaagde] is aangewezen op woonruimte beneden de geliberaliseerde huurgrens. De belangen van [gedaagde] wegen zwaarder dan die van [eiser] . Mocht de vordering al wel toegewezen worden dan maakt [gedaagde] aanspraak op een verhuiskostenvergoeding die gelijk is aan de verhuiskostenvergoeding bij renovatie (thans € 6.334,00).
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van [eiser] is in de eerste plaats gebaseerd op een beëindiging van de huurovereenkomst wegens dringend eigen gebruik op grond van artikel 7:274 lid 1 sub c jo. lid 3 BW.
4.2.
Om een beëindiging van de huurovereenkomst op basis van dringend eigen gebruik toe te wijzen moet de verhuurder aannemelijk maken dat hij de woning zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik dat van hem, de belangen van beide partijen naar billijkheid in aanmerking genomen, niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst voortduurt. Daarvoor is nodig dat de eigen behoefte van de verhuurder voldoende dringend is en dat een belangenafweging naar billijkheid in het voordeel van de verhuurder uitvalt. Ten slotte moet gebleken zijn dat de huurder andere passende woonruimte kan verkrijgen.
4.3.
[eiser] legt naar de kern genomen aan zijn vordering ten grondslag dat hij zelf in het gehuurde wil gaan wonen omdat hij, na het verbreken van zijn relatie, weer bij zijn ouders is gaan wonen en dat dit spanningen oplevert vanwege de slechte althans minder goede verstandhouding met zijn nog thuiswonende broer en zus.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de door [eiser] aangevoerde gronden niet voldoende dringend zijn om tot toewijzing van de vordering te kunnen komen. Daarvoor is het volgende van belang.
4.5.
Dat [eiser] graag in zijn eigen huis wil gaan wonen, wil de kantonrechter wel aannemen maar dit levert op zichzelf geen voldoende dringende grond op voor een beëindiging van de huurovereenkomst. Die dringendheid moet immers zodanig zijn dat van de verhuurder niet gevergd kan worden dat een bestaande huurovereenkomst wordt voortgezet met als gevolg dat een huurder gedwongen wordt de woning te verlaten. Van belang daarbij is dat [eiser] ter zitting heeft verklaard dat hij zelf geen inspanning heeft verricht om andere woonruimte te vinden, maar dat hij enkel heeft ingezet in het gaan bewonen van de aan [gedaagde] verhuurde woning.
4.6.
Ook het gestelde financiële belang is onvoldoende dringend. [eiser] heeft bovendien ook niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij een hogere maandlast zal moeten gaan betalen indien hij een andere woning zal betrekken. Mocht dit overigens al wel zo zijn, dan wordt dit wellicht gecompenseerd met de huuropbrengsten van de het in geding zijnde woning.
4.7.
Ook de spanningen in de ouderlijke woning zijn onvoldoende feitelijk onderbouwd en leveren reeds om deze reden geen dringendheid op als bedoeld in de wet. De overgelegde verklaring van de vader van [eiser] biedt onvoldoende houvast om aan te nemen dat er een onhoudbare situatie die ertoe moet leiden dat de huurovereenkomst met [gedaagde] beëindigd moet worden.
4.8.
Op basis van het voorgaande komt de kantonrechter daarom tot het oordeel dat er geen sprake is van dringend eigen gebruik van [eiser] . De vraag of partijen bij het sluiten van de overeenkomst al dan niet hebben gesproken over de duur van de huurovereenkomst en dat deze tijdelijk zou zijn, doet hier niet aan af.
4.9.
Nu geen sprake is van dringend eigen gebruik behoeft de vraag of er passende woonruimte voor [gedaagde] voorhanden is geen beantwoording. Daaraan wordt niet toegekomen. Dit geldt ook voor de belangenafweging.
4.10.
[eiser] heeft subsidiair gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden. Ontbinding is aan de orde indien [gedaagde] tekort schiet in de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Hierover is niets gesteld of gebleken, zodat ook deze rechtsgrond geen doel treft.
4.11.
Omdat de huurovereenkomst in stand blijft, wordt ook de gevorderde ontruiming afgewezen.
4.12.
De kantonrechter ziet geen aanleiding [eiser] toe te laten tot verdere bewijslevering.
4.13.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 248,00 (2 x tarief € 124,00).
4.14.
[gedaagde] heeft verzocht om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren indien de vordering van [eiser] wordt toegewezen. Nu dit niet het geval is, zal de kantonrechter dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op € 248,00,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: PLG
coll: