In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder en een huurder over de beëindiging van een huurovereenkomst. De verhuurder, [eiser], had de huurovereenkomst opgezegd omdat hij de woning dringend nodig had voor eigen gebruik. De huurder, [gedaagde], heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat er geen sprake was van dringend eigen gebruik. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] afgewezen, omdat de door hem aangevoerde gronden niet voldoende dringend waren om de huurovereenkomst te beëindigen. De rechter oordeelde dat de verhuurder niet had aangetoond dat hij de woning zo dringend nodig had dat voortzetting van de huurovereenkomst niet van hem gevergd kon worden. Bovendien had [eiser] geen inspanningen geleverd om alternatieve woonruimte te vinden, wat zijn claim verder ondermijnde. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst door [gedaagde], waardoor ook de gevorderde ontbinding werd afgewezen. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, [eiser].