Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding van de vrouw met tien producties,
- de conclusie van antwoord van de man met twee producties,
- B8 formulier ‘inzending stukken’ van 5 mei 2021 van de vrouw met twee producties
- de brief van 26 mei 2021 van de man met producties 3 en 4,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 mei 2021.
2.De feiten
asten en het eigenwoningforfait komen voor rekening van de man.
om met ingang van de overnamedatum voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen alle verplichtingen voortvloeiende uit de (…) overeenkomsten van geldleningen (…).
3.Het geschil
- binnen tien dagen na dagtekening van dit vonnis dan wel binnen tien dagen na betekening van dit vonnis aan de vrouw een afschrift te verstrekken, voor zover nog niet in deze procedure ingebracht, dan wel inzage te verlenen in:
- binnen tien dagen na dagtekening van dit vonnis dan wel binnen tien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] , [woonplaats 2] te verkopen waarbij onder verkoop wordt begrepen deze woning te koop aan te bieden, daartoe een makelaar aan te wijzen, de woning zichtbaar te koop te zetten, bezichtigingen laten plaatsvinden, ieder aannemelijk bod te accepteren op advies van de aan te wijzen makelaar, een koopovereenkomst ter zake de woning te ondertekenen en het laten passeren van de akte en het daadwerkelijk leveren van de (ontruimde en schoongemaakte) woning, en de vrouw stapsgewijs althans op eerste verzoek op de hoogte te stellen van de vorderingen,
4.De beoordeling
“alle werkzaamheden binnen nu en één jaar afgerond zullen zijn.”Een taxatie wil de man
“graag laten uitvoeren, doch pas als de aanpassingen gereed zijn”(conclusie van antwoord, pag. 2, eerste alinea). Hij heeft daar immers belang bij, nu een restschuld of positief saldo alleen aan de man zal toekomen en de woning in opgeknapte staat meer zal opbrengen. De man heeft het belang van de vrouw niet betwist, met dien verstande dat hij wel heeft aangegeven dat het WSNP-traject inmiddels is geëindigd en de vrouw zich daar niet meer op kan beroepen.
“te willen om alles te regelen”(proces-verbaal van mondelinge behandeling), waarna de zaak tot einde 2021/begin 2022 is aangehouden. In het licht hiervan heeft de man naar het oordeel van de rechtbank méér dan ruimschoots de gelegenheid gehad de woning naar zijn wensen aan te passen, zodat deze voor een goede prijs kan worden verkocht. Hiermee is dan ook genoegzaam tegemoet gekomen aan het belang van de man. Dat geldt echter niet voor het belang van de vrouw. Al die tijd was zij hoofdelijk aansprakelijk voor de hypothecaire schuld. Dat de woningmarkt op dit moment gunstig is, maakt dat niet anders, nu zulks evenzeer geldt voor de man die de woning in het huidige tijdsgewricht naar verwachting met een positief saldo zal kunnen verkopen. Die hoofdelijke aansprakelijkheid brengt, los van de (gunstige) woningmarkt, nu eenmaal financiële risico’s met zich, temeer in geval de man zijn hypothecaire betalingsverplichtingen niet nakomt. Daarbij komt dat een dergelijke aansprakelijkheid belemmeringen meebrengt, indien de vrouw andere financiële verplichtingen wenst aan te gaan. Ook haar vrees dat de kinderen bij een onverhoopt lagere opbrengst uit de verkoop van de woning met een restschuld blijven zitten, indien zij komt te overlijden, vormt hoe dan ook een financieel risico. Gelet hierop is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om de huidige, langdurige situatie te laten voortduren. De vorderingen sub (2) en (3) zijn dan ook voor toewijzing vatbaar, op de hierna in het dictum geformuleerde wijze.