ECLI:NL:RBLIM:2022:2147

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
C/03/280400 / HA ZA 20-372
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van de voormalige echtelijke woning na echtscheiding en de rol van redelijkheid en billijkheid

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man die ooit gehuwd waren. De vrouw heeft de man aangeklaagd omdat hij zich niet houdt aan de afspraken die zijn gemaakt in het echtscheidingsconvenant met betrekking tot de verkoop van de voormalige echtelijke woning. De partijen zijn op 29 oktober 1976 met elkaar gehuwd en zijn op 29 juni 2016 gescheiden. In het echtscheidingsconvenant is afgesproken dat de woning verkocht zou worden zodra de vrouw deze had verlaten en de man de woning had opgeknapt. De vrouw heeft de woning inmiddels verlaten, maar de man heeft de verkoop van de woning uitgesteld, wat leidt tot financiële zorgen voor de vrouw, die in de WSNP zit en vrees heeft voor een restschuld die haar kinderen zou kunnen treffen in geval van haar overlijden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man meer dan vier jaar de tijd heeft gehad om de woning op te knappen en dat zijn belangen niet zwaarder wegen dan die van de vrouw. De rechtbank heeft geoordeeld dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om de huidige situatie voort te laten duren. De rechtbank heeft de man veroordeeld om binnen 21 dagen de woning te verkopen en heeft de vrouw vervangende toestemming verleend om de verkoop te regelen indien de man hier niet aan voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/280400 / HA ZA 20-372
Vonnis van 16 maart 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. L.E.I.K. Jaminon te Heerlen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. van Riet te Hoensbroek.
Partijen worden hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van de vrouw met tien producties,
  • de conclusie van antwoord van de man met twee producties,
  • B8 formulier ‘inzending stukken’ van 5 mei 2021 van de vrouw met twee producties
  • de brief van 26 mei 2021 van de man met producties 3 en 4,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 mei 2021.
1.2.
Nadat partijen ter mondelinge behandeling hadden verzocht om de zaak aan te houden met het oog op het treffen van een minnelijke regeling, hebben de vrouw en de man ter rolle van respectievelijk 29 december 2021 en 3 januari 2022 vonnis gevraagd.
1.3.
Daarop is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 29 oktober 1976 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank Limburg van 29 juni 2016 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, waarna de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen hebben op 25 mei 2016 een echtscheidingsconvenant gesloten. Met betrekking tot de echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats 2] zijn zij het volgende overeengekomen:
“5.8 De in artikel 5.3 genoemde onroerende zaak zal worden verkocht. Partijen zullen daartoe gezamenlijk een makelaar inschakelen. Zulks zal gebeuren zodra de vrouw de woning heeft verlaten en de man vervolgens de woning heeft opgeknapt.
5.9
Van de opbrengst van de echtelijke woning zal de hypothecaire geldlening afgelost worden alsmede de verkoopkosten voldaan worden. Een eventueel resterend saldo dan wel restschuld wordt aan de man toebedeeld.
5.1
Zolang de woning niet is verkocht, zal de man de woning bewonen. De hypothecaire lasten, de aanslag WOZ, de opstalverzekering, de onderhouds[l]
asten en het eigenwoningforfait komen voor rekening van de man.
2.3.
Bij akte van verdeling van 16 augustus 2016 heeft de vrouw (haar deel van) de eigendom aan de man geleverd. Daarbij is de woning in de verdeling betrokken voor een waarde van € 127.000,00. Daarnaast is in de akte neergelegd:
“De toedeling (…) geschiedt onder de verplichting voor verkrijger[de man, toevoeging de rechtbank]
om met ingang van de overnamedatum voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen alle verplichtingen voortvloeiende uit de (…) overeenkomsten van geldleningen (…).
(…) Beide deelgenoten blijven uitdrukkelijk voor voormelde hypothecaire geldleningen (en eventuele restschulden) hoofdelijk aansprakelijk voor het geheel.”
2.4
De vrouw heeft de woning verlaten.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man de afspraken die zijn vastgelegd in het echtscheidingsconvenant volledig lijkt te zijn vergeten, nu hij maar blijft stellen dat hij verbeteringen aan de woning wil aanbrengen, maar daartoe geen aanstalten maakt. Het lijkt erop alsof de man, aldus de vrouw, de woning helemaal niet wilt verkopen en de vrouw daarmee in een onmogelijke positie manoeuvreert. De vrouw zit in de WSNP; een restschuld valt niet binnen het bereik van een schone lei. Daarnaast is de vrouw met kanker gediagnosticeerd, in levensbedreigende vorm; zij vreest dat wanneer zij komt te overlijden haar kinderen een restschuld erven, nu zij hoofdelijk aansprakelijk blijft. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is het dan ook onaanvaardbaar om de situatie te laten voortduren; het belang van de vrouw bij het beëindigen van de hoofdelijke verbondenheid prevaleert boven het belang van de man bij het handhaven van de thans bestaande situatie.
3.2.
Op grond van het vorenstaande heeft de vrouw gevorderd dat de rechtbank de man bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om:
  • binnen tien dagen na dagtekening van dit vonnis dan wel binnen tien dagen na betekening van dit vonnis aan de vrouw een afschrift te verstrekken, voor zover nog niet in deze procedure ingebracht, dan wel inzage te verlenen in:
  • binnen tien dagen na dagtekening van dit vonnis dan wel binnen tien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] , [woonplaats 2] te verkopen waarbij onder verkoop wordt begrepen deze woning te koop aan te bieden, daartoe een makelaar aan te wijzen, de woning zichtbaar te koop te zetten, bezichtigingen laten plaatsvinden, ieder aannemelijk bod te accepteren op advies van de aan te wijzen makelaar, een koopovereenkomst ter zake de woning te ondertekenen en het laten passeren van de akte en het daadwerkelijk leveren van de (ontruimde en schoongemaakte) woning, en de vrouw stapsgewijs althans op eerste verzoek op de hoogte te stellen van de vorderingen,
en dat de rechtbank
(3) de vrouw vervangende toestemming zal verlenen hetgeen te doen waartoe de man ter zake de vordering onder (2) veroordeeld wordt wanneer de man niet binnen de gestelde termijn aan de veroordeling voldoet en in dat kader zal bepalen dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW mede in de plaats zal treden van de door de notaris op te stellen akte van levering met betrekking tot voornoemde woning, voor zover het betreft het verlenen van toestemming van de man tot die levering,
(4) met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure, inclusief het salaris en de verschotten van de advocaat van de vrouw, te vermeerderen met de nakosten ad €131,00 zonder betekening, dan wel €199,00 in geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, met dien verstande dat, mocht betaling hiervan niet uiterlijk binnen veertien dagen na dit vonnis plaatsvinden, voornoemde nakosten worden vermeerderd met de wettelijke rente sedert deze termijn tot en met de dag der algehele voldoening.
3.3.
De man voert verweer.
3.4.
De stellingen van partijen zullen hierna, voor zover deze relevant worden geacht, nader worden weergegeven.

4.De beoordeling

4.1.
Ter mondelinge behandeling heeft de vrouw gesteld dat, gelet op de door de man in het geding gebrachte stukken, is voldaan aan het door haar sub (1) gevorderde, zodat de rechtbank daarop niet meer hoeft te beslissen.
4.2.
Wat betreft het sub (2) en (3) gevorderde overweegt de rechtbank als volgt.
4.2.1.
De man heeft erkend dat partijen hebben afgesproken dat de woning zal worden verkocht zodra de vrouw de woning heeft verlaten, hetgeen is gebeurd, en de man de woning vervolgens heeft opgeknapt. Met dit opknappen heeft de man reeds een aanvang gemaakt, waartoe hij foto’s in het geding heeft gebracht. De man stelt dat
“alle werkzaamheden binnen nu en één jaar afgerond zullen zijn.”Een taxatie wil de man
“graag laten uitvoeren, doch pas als de aanpassingen gereed zijn”(conclusie van antwoord, pag. 2, eerste alinea). Hij heeft daar immers belang bij, nu een restschuld of positief saldo alleen aan de man zal toekomen en de woning in opgeknapte staat meer zal opbrengen. De man heeft het belang van de vrouw niet betwist, met dien verstande dat hij wel heeft aangegeven dat het WSNP-traject inmiddels is geëindigd en de vrouw zich daar niet meer op kan beroepen.
4.2.2.
Mede in het licht van het beperkte, door de man gevoerde verweer is de rechtbank van oordeel dat het belang van de man in deze minder zwaar weegt dan het belang van de vrouw. Daartoe het volgende.
4.2.3.
De rechtbank wijst erop dat partijen al op 25 mei 2016 hebben afgesproken dat de woning zal worden verkocht, zodra de vrouw de woning heeft verlaten en de man vervolgens de woning heeft opgeknapt. De man heeft derhalve, gerekend tot aan de dagvaarding van de vrouw van 14 juli 2020, ruim vier jaar de gelegenheid gehad de woning op te knappen. Bij conclusie van antwoord van 16 september 2020 stelt de man nog een jaar nodig te hebben om de werkzaamheden af te ronden. Ter mondelinge behandeling van 31 mei 2021 stelt de man nog één jaar
“te willen om alles te regelen”(proces-verbaal van mondelinge behandeling), waarna de zaak tot einde 2021/begin 2022 is aangehouden. In het licht hiervan heeft de man naar het oordeel van de rechtbank méér dan ruimschoots de gelegenheid gehad de woning naar zijn wensen aan te passen, zodat deze voor een goede prijs kan worden verkocht. Hiermee is dan ook genoegzaam tegemoet gekomen aan het belang van de man. Dat geldt echter niet voor het belang van de vrouw. Al die tijd was zij hoofdelijk aansprakelijk voor de hypothecaire schuld. Dat de woningmarkt op dit moment gunstig is, maakt dat niet anders, nu zulks evenzeer geldt voor de man die de woning in het huidige tijdsgewricht naar verwachting met een positief saldo zal kunnen verkopen. Die hoofdelijke aansprakelijkheid brengt, los van de (gunstige) woningmarkt, nu eenmaal financiële risico’s met zich, temeer in geval de man zijn hypothecaire betalingsverplichtingen niet nakomt. Daarbij komt dat een dergelijke aansprakelijkheid belemmeringen meebrengt, indien de vrouw andere financiële verplichtingen wenst aan te gaan. Ook haar vrees dat de kinderen bij een onverhoopt lagere opbrengst uit de verkoop van de woning met een restschuld blijven zitten, indien zij komt te overlijden, vormt hoe dan ook een financieel risico. Gelet hierop is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om de huidige, langdurige situatie te laten voortduren. De vorderingen sub (2) en (3) zijn dan ook voor toewijzing vatbaar, op de hierna in het dictum geformuleerde wijze.
4.3.
Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de man om binnen 21 dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] , [woonplaats 2] te verkopen waarbij onder verkoop wordt begrepen deze woning te koop aan te bieden, daartoe een makelaar aan te wijzen, de woning zichtbaar te koop te zetten, bezichtigingen te laten plaatsvinden, ieder aannemelijk bod te accepteren op advies van de aan te wijzen makelaar, een koopovereenkomst ter zake de woning te ondertekenen en het laten passeren van de akte en het daadwerkelijk leveren van de (ontruimde en schoongemaakte) woning, en de vrouw stapsgewijs althans op eerste verzoek op de hoogte te stellen van de vorderingen van de verkoop, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag of dagdeel dat de man met deze veroordeling in gebreke blijft, tot een maximum € 30.000,00,
5.2.
verleent de vrouw vervangende toestemming om hetgeen te doen waartoe de man onder 5.1 is veroordeeld, wanneer de man niet binnen de gestelde termijn aan de veroordeling voldoet en bepaalt in dat kader dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW mede in de plaats zal treden van de door de notaris op te stellen akte van levering met betrekking tot voornoemde woning, voor zover het betreft het verlenen van toestemming van de man tot die levering,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: TP