ECLI:NL:RBLIM:2022:2143

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
C/03/285993 / HA ZA 20-618
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorhaling van hypotheken in faillissement

In deze zaak heeft de curator in het faillissement van een Duitse gefailleerde een vordering ingesteld tegen de Zwitserse rechtspersoon Flora. De curator vordert dat de rechtbank Flora beveelt om binnen tien dagen na het vonnis bepaalde hypotheekinschrijvingen door te halen. De curator stelt dat de hypotheekrechten zijn geëindigd omdat Flora geen vorderingen meer heeft op de gefailleerde. Flora voert verweer en stelt dat zij nog wel vorderingen heeft, maar de rechtbank oordeelt dat Flora niet kan aantonen dat zij een vordering op de gefailleerde heeft. De rechtbank concludeert dat de hypotheekrechten zijn vervallen en dat Flora moet meewerken aan de doorhaling van de hypotheken. De rechtbank wijst de vordering van de curator toe en veroordeelt Flora in de proceskosten. Het vonnis is gewezen op 23 maart 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rolnummer: C/03/285993 / HA ZA 20-618
Vonnis van 23 maart 2022
in de zaak van
[curator] , IN ZIJN HOEDANIGHEID VAN CURATOR IN HET FAILLISSEMENT VAN [gefailleerde],
wonende en kantoorhoudende te [plaats] (Duitsland),
eiser,
advocaat: mr. M.C.G. Nijssen,
tegen
de rechtspersoon naar Zwitsers recht
FLORA VERMARKTUNGS UND IMMO AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd en kantoorhoudende te Hermiswill (Zwitserland),
gedaagde,
advocaat: mr. J.B.J.G.M. Schyns.
Partijen worden hierna de curator en Flora genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende vordering voorlopige voorziening met verzoek tot toepassing van artikel 209 Rv;
  • de conclusie van antwoord in het incident;
  • het vonnis in incident van 24 maart 2021;
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak;
  • de mondelinge behandeling van 3 februari 2022 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde en voorgedragen spreekaantekeningen van de advocaat van de curator.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van het Amtsgericht [plaats] van [datum] 2016 werd een Insolvenzverfahren geopend over het vermogen van mevrouw [gefailleerde] (hierna: [gefailleerde] ). Bij dat vonnis werd de curator als Insolvenzverwalter aangesteld.
2.2.
Tussen [gefailleerde] en de toenmalige Coöperatieve Rabobank Venlo U.A. (hierna: de bank) heeft een financieringsrelatie bestaan in de vorm van een op naam van [gefailleerde] door de bank geadministreerde rekeningcourantverhouding en/of een of meer door de bank aan [gefailleerde] verstrekte leningen. Als zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van [gefailleerde] jegens de bank uit de financieringsrelatie zijn hypotheekrechten gevestigd ten laste van (mede) op haar naam geadministreerde registergoederen. Voor een deel behoort/behoorde de volledige eigendom toe aan [gefailleerde] , voor een deel is/was sprake van een onverdeeld aandeel in de eigendom.
2.3.
Flora is opgericht op 12 mei 2006. Bij oprichting heeft [gefailleerde] 49% van de uitgegeven aandelen ontvangen. Nadien heeft [gefailleerde] haar 49%-belang in Flora gedurende zekere tijd behouden.
2.4.
Tussen de bank – als verkoper – en Flora – als koper – is op 31 augustus 2010 een notariële akte opgemaakt met, voor zover relevant, de volgende inhoud:
“(…) 1. Verkoper en koper wensen bij deze akte een koopovereenkomst met betrekking tot door hypotheek gedekte vorderingen vast te leggen en uit te voeren.
2. Partijen verklaarden dat zij een koopovereenkomst hebben gesloten waarbij de verkoper heeft verkocht aan koper de (…) hypothecaire vorderingen.
(…)
7. Partijen verklaarden dat deze verkoop en koop is geschied voor een koopprijs, die gelijk is aan al hetgeen verkoper te vorderen heeft van debiteur(en), derhalve een bedrag van (…) € 730.484,94, welke koopprijs door koper is voldaan door storting op een derdengeldenrekening van Rivierdael Notarissen te Venlo. Verkoper verleent kwitantie voor betaling van de koopprijs.
Voormelde overeenkomst van koop en levering zijn, voor zover ten deze nog van belang, gesloten onder de volgende:
I. De vorderingen (…) worden verkocht en geleverd met alle daaraan verbonden accessoire rechten, zoals de voormelde rechten van hypotheek (…)
III. Van deze levering zal mededeling worden gedaan aan de betrokken personen. (…) Van de mededeling aan debiteur:
mevrouw [gefailleerde] (…)
blijkt uit haar mede-ondertekenen van deze akte. (…)”
2.5.
De door Flora verschuldigde koopsom is in twee delen betaald vanaf een rekening van [gefailleerde] , vanwaar op 27 en 30 augustus 2010 op de derdengeldrekening van de notaris betalingen zijn gedaan van € 536.585,56 en € 200.000,00.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
(1) Flora beveelt om binnen tien dagen na het wijzen van het onderhavige vonnis de navolgende inschrijvingen van hypotheek met betrekking tot de hierna te noemen registergoederen door te halen
- Gemeente [plaats] sectie [sectieletter] nummers [nr.] , [nr.] , [nr.] , [nr.] , [nr.] en [nr.] ;
- Gemeente [plaats] sectie [sectieletter] nummers [nr.] , [nr.] , [nr.] , [nr.] , [nr.] en [nr.] ;
- Gemeente [plaats] sectie [sectieletter] nummers [nr.] , [nr.] , [nr.] , [nr.] , [nr.] , [nr.] en [nr.] ;
- Gemeente [plaats] sectie [sectieletter] nummers [nr.] en [nr.] ;
(2) de curator machtigt om, ingeval Flora niet aan het te geven bevel binnen de gestelde termijn heeft voldaan, zelf de doorhaling te realiseren van de bedoelde inschrijvingen;
(3) Flora veroordeelt om binnen veertien dagen na het ten deze te wijzen vonnis de proces- en nakosten van de onderhavige procedure te voldoen, welke kosten vermeerderd dienen te worden met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na het wijzen van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
Flora voert verweer.
3.3.
Op hetgeen partijen hebben aangevoerd wordt, voor zover van belang, onder de beoordeling teruggekomen.

4.De beoordeling

rechtsmacht, bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
Alvorens inhoudelijk op het geschil tussen partijen in te gaan dient de rechtbank eerst te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, of de rechtbank bevoegd is van het geschil kennis te nemen en zo ja, welk recht van toepassing is.
4.2.
Uit artikel 6 onder f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in zaken betreffende zakelijke rechten op in Nederland gelegen onroerende zaken. Dat volgt daarnaast ook uit artikel 24 lid 1 van de Brussel I bis Verordening (Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012). De rechtbank heeft dus rechtsmacht.
4.3.
Op grond van de ligging van de onroerende zaken waarop de beperkte rechten zijn gevestigd, is de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, bevoegd om van de onderhavige vorderingen kennis te nemen (artikel 103 Rv).
4.4.
De vragen of de hypotheekrechten nog bestaan dient (in beginsel) te worden beoordeeld naar Nederlands recht, aangezien de onroerende zaken waarop de
hypotheekrechten gevestigd zijn zich in Nederland bevinden.
de vorderingen sub 1 en 2
4.5.
Primair stelt de curator dat Flora geen vorderingen (meer) heeft jegens [gefailleerde] , zodat de hypotheekrechten, die verbonden waren aan de door Flora van de bank overgenomen vorderingen op [gefailleerde] , tot een einde zijn gekomen. Omdat de hypotheekrechten geëindigd zijn dienen de desbetreffende inschrijvingen in het Kadaster te worden doorgehaald. Subsidiair – en wel voor het geval Flora nog enige (van de bank overgenomen) vordering zou hebben die gedekt zou zijn door hypotheek – stelt de curator zich op het standpunt dat sprake is van een schijnconstructie en dat [gefailleerde] door haar betalingen, en bij gebreke van concrete afspraken tot vergoeding, een vordering heeft gekregen op Flora, welke vordering tenminste gelijk is aan de tegenwaarde van de vorderingen op [gefailleerde] , zoals deze door Flora van de bank zijn verworven. Flora heeft derhalve volgens de curator geen vorderingen (meer) op [gefailleerde] , zodat de hypotheekrechten geëindigd zijn.
4.6.
Ten aanzien van de verweren van Flora overweegt de rechtbank als volgt.
4.7.
Voor zover Flora een beroep heeft gedaan op schending van de klachtplicht ex artikel 6:89 van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechtbank vast dat die klachtplicht ziet op een gebrek in de prestatie door de schuldenaar en hier (daarom) niet van toepassing is.
4.8.
Voor zover Flora een beroep heeft gedaan op verjaring geldt dat de vordering van de curator neerkomt op een vordering tot opheffing van een onrechtmatige toestand. Op grond van de artikelen 3:314 lid 1 en 3:306 BW bedraagt de verjaringstermijn twintig jaren, ingaande de dag, volgende op die waarop de onmiddellijke opheffing van die toestand gevorderd kan worden. De notariële akte is gepasseerd op 31 augustus 2010, zodat van verjaring geen sprake kan zijn.
4.9.
Voor zover Flora aanvoert dat de curator de vordering van Flora, die door hypotheek gedekt zou zijn, heeft erkend, geldt dat de rechtbank dat uit de door Flora overgelegde correspondentie niet kan afleiden, waarbij nog komt dat die correspondentie dateert van vóór het faillissement.
4.10.
Voor de beantwoording van de vraag of Flora met recht medewerking weigert aan doorhaling van haar hypotheekrechten, dient vastgesteld te worden of zij op goede gronden stelt een door haar hypotheekrecht gedekte vordering op [gefailleerde] te hebben. Hypotheekstelling kan strekken tot verzekering van elke vordering tot voldoening van een geldsom (artikel 3:227 BW). Hypotheekstelling kan ook geschieden ter verzekering van toekomstige vorderingen, mits de vordering voldoende bepaalbaar is (artikel 3:231 BW). De hypotheek als beperkt recht gaat teniet door het teniet gaan van de accessoire vordering, zijnde de vordering waarvoor de hypotheek is gevestigd (artikel 3:81 lid 2 onder a BW).
4.11.
Gesteld noch gebleken is dat een recht van hypotheek is gevestigd voor eventueel toekomstige vorderingen. Daarom dient te worden vastgesteld of er in dit geval (nog) sprake is van een bestaande vordering van Flora op [gefailleerde] .
4.12.
Flora voert met betrekking tot de door de hypotheek gedekte vordering het volgende aan.
4.12.1.
De bank heeft bij brief van 15 december 2009 de verstrekte financiering met onmiddellijke ingang opgezegd en gesommeerd om binnen veertien dagen aan de bank te voldoen al hetgeen de bank te vorderen had, bij gebreke waarvan tot uitwinning van de zekerheden zou worden overgegaan. [gefailleerde] heeft vervolgens geprobeerd om via Flora bij een Zwitserse bank herfinanciering te regelen, maar vond geen Zwitserse bank die daartoe bereid was. Voor Flora zat er toen niets anders op dan de financiering zeer snel langs private weg te regelen. Uiteindelijk is dat gelukt met de hulp van mevrouw [dochter gefailleerde] (hierna: [dochter gefailleerde] ). Zij had in de periode 2005 tot 31 augustus 2010 in totaal een bedrag van € 750.000,00 renteloos aan [gefailleerde] ter beschikking gesteld. [dochter gefailleerde] heeft wegens de betaling van de koopprijs van de hypotheken door Flora aan de bank, aan Flora een geldlening verstrekt ter hoogte van de koopprijs. Hiervoor was het nodig om het door [dochter gefailleerde] aan [gefailleerde] ter beschikking gestelde bedrag van € 750.000,00 op te eisen. Vervolgens heeft [gefailleerde] namens en in opdracht van [dochter gefailleerde] van haar Duitse bankrekening de door Flora verschuldigde koopsom op respectievelijk 27 en 30 augustus 2010 in twee delen van € 536.585,56 en € 200.000,00 op de derdengeldenrekening van de notaris overgemaakt. Deze betalingen zijn volgens Flora dus weliswaar gedaan door [gefailleerde] maar betroffen feitelijk de terugbetaling van de geldlening van [dochter gefailleerde] aan [gefailleerde] .
4.13.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft Flora gewezen op de notariële akte van 31 augustus 2010. Een notariële akte is een authentieke akte. Op grond van artikel 157 Rv geldt dat authentieke akten tegen eenieder dwingend bewijs opleveren van hetgeen de ambtenaar binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard. Een authentieke of onderhandse akte levert ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring, tenzij dit zou kunnen leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat.
4.14.
De rechtbank stelt vast dat de betreffende notaris niet zelf heeft vastgesteld dat de koopsom door Flora is voldaan, althans dat blijkt niet uit de notariële akte. Partijen hebben daarover wel een bepaling opgenomen (artikel 7), maar deze heeft tegenover een derde, te weten de curator, geen dwingende bewijskracht. Aangezien de curator geen partij is bij de notariële akte, is er ook overigens geen sprake van dwingende bewijskracht. De rechtbank is dus ex artikel 152 lid 2 Rv vrij in de waardering van het bewijs.
4.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat vanaf de bankrekening van [gefailleerde] in twee termijnen van € 536.585,56 en € 200.000,00 de koopsom op de derdengeldenrekening van de notaris overgemaakt. Daarbij staat in de betalingsomschrijving de naam van Flora vernoemd. De betaling van de koopsom is dus niet door Flora zelf geschied, maar hooguit namens Flora.
4.16.
De rechtbank stelt – met de curator – vast dat enige feitelijke onderbouwing van de stelling dat [dochter gefailleerde] aan [gefailleerde] in de periode 2005 tot en met 2010 € 750.000,00 ter beschikking heeft gesteld niet is gegeven. Zo zijn geen rekeningafschriften, kwitanties of leningsovereenkomsten overgelegd. Onderbouwing van dit verweer had wel in de rede gelegen aangezien het een fors bedrag betreft dat kennelijk over een periode van meerdere jaren ter beschikking is gesteld. Evenmin is toegelicht hoe die betalingen dan hebben plaatsgevonden, in welk verband die hebben plaatsgevonden en hoe het bedrag van in totaal € 750.000,00 – dat kennelijk niet ineens is betaald – is opgebouwd. Evenmin is enige onderbouwing gegeven van het opeisen van dit bedrag door [dochter gefailleerde] bij [gefailleerde] , waarbij de rechtbank ook opmerkt dat het bedrag van € 750.000,00 niet overeenkomt met de betaalde koopsom van € 736.585,56 en dat enige toelichting omtrent dit verschil niet is gegeven.
4.17.
Door de curator is verder onweersproken aangevoerd dat de vordering van Flora niet in de jaarrekeningen van Flora is opgenomen. Het verweer van Flora dat zij denkt dat dit naar Zwitsers recht niet nodig is, is niet onderbouwd. Wat daar ook van zij, uit de jaarrekeningen van Flora kan het bestaan van enige vordering van Flora op [gefailleerde] in ieder geval niet worden afgeleid.
4.18.
Voor zover Flora ter mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat [gefailleerde] in de periode 2010 tot en met 2013 aflossingen heeft betaald is ook hiervan geen enkele onderbouwing gegeven. Ook hieromtrent staat – wat er verder van zij – kennelijk niets vermeld in de jaarrekeningen van Flora en er zijn in dit verband ook geen bankafschriften of andere betalingsbewijzen door Flora in het geding gebracht.
4.19.
Verder volgt uit hetgeen de curator heeft aangevoerd dat de accountant van Flora bij brief van 1 september 2016 heeft laten weten dat Flora niets heeft betaald aan de bank. Ook heeft de curator ter mondelinge behandeling onweersproken aangevoerd dat [gefailleerde] hem op 29 november 2019 heeft laten weten dat zij generlei betalingen heeft verricht ter aflossing van de lening aan de bank voor Flora.
4.20.
Uit het voorgaande volgt dat de betalingsomschrijving van [gefailleerde] – waarin Flora wordt vermeld – en de inhoud van notariële akte gemotiveerd worden weersproken door hetgeen de curator in deze procedure heeft aangevoerd. Daarbij komt dat de door Flora overgelegde schriftelijke verklaringen op diverse punten innerlijk tegenstrijdig zijn met eerdere verklaringen van diezelfde personen, met de eigen processtukken (waar Flora in haar conclusie van antwoord in het incident wenst te onderstrepen dat de betaling niet is verricht door [gefailleerde] , stelt zij bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak dat [gefailleerde] de betaling heeft verricht namens en in opdracht van [dochter gefailleerde] ) of met de inhoud van hetgeen objectief aan bewijsstukken aanwezig is. Bovendien worden de schriftelijke verklaringen nagenoeg niet door enig objectief bewijsstuk onderbouwd. Alles bij elkaar genomen is de rechtbank van oordeel dat hetgeen de curator aan bewijsmiddelen heeft aangevoerd de inhoud van de notariële akte weerlegt. Anders dan Flora stelt houdt de rechtbank het er daarom voor dat zij nimmer een vordering op [gefailleerde] heeft verkregen. Van een door een hypotheekrecht gedekte vordering op [gefailleerde] is daarmee geen sprake.
4.21.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank geen reden aanwezig om Flora toe te laten tot nadere bewijslevering, te meer nu Flora ter mondelinge behandeling heeft aangevoerd dat zij geen (verdere) bewijsstukken voor handen heeft.
4.22.
Aangezien ervan uit moet worden gegaan dat er geen vorderingsrecht bestaat tot zekerheid waarvan het hypotheekrecht kan dienen, en het zoals eerder vermeld op grond van artikel 3:81 lid 2 onder a BW daardoor teniet is gegaan, zijn de vorderingen toewijsbaar als volgt. Het niet meewerken aan doorhaling van het hypotheekrecht door Flora dient namelijk onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar te worden beschouwd.
4.23.
De beslissingen van de rechtbank zijn gebaseerd op de overwegingen die hierboven staan. Alles wat partijen meer of anders hebben aangevoerd blijft verder buiten beschouwing omdat het voor de beslissing van de rechtbank niet (langer) relevant is.
de vordering sub 3
4.24.
Flora wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- dagvaarding € 100,85
- griffierecht € 304,00
- salaris advocaat €
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.530,85
4.25.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot.
De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.26.
De wettelijke rente over de proceskosten en nakosten wordt toegewezen als vermeld onder de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
beveelt Flora om binnen tien dagen na het wijzen van het onderhavige vonnis de navolgende inschrijvingen van hypotheek met betrekking tot de hierna te noemen registergoederen door te halen
- Gemeente [plaats] sectie [sectieletter] nummers [nr.] , [nr.] , [nr.] , [nr.] , [nr.] en [nr.] ;
- Gemeente [plaats] sectie [sectieletter] nummers [nr.] , [nr.] , [nr.] , [nr.] , [nr.] en [nr.] ;
- Gemeente [plaats] sectie [sectieletter] nummers [nr.] , [nr.] , [nr.] , [nr.] , [nr.] , [nr.] en [nr.] ;
- Gemeente [plaats] sectie [sectieletter] nummers [nr.] en [nr.] ;
5.2.
machtigt de curator om, ingeval Flora niet aan het gegeven bevel binnen de gestelde termijn heeft voldaan, zelf de doorhaling te realiseren van de bedoelde inschrijvingen;
5.3.
veroordeelt Flora in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 1.530,85, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt Flora in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Flora niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: PB