In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 maart 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van negen maanden, omdat [minderjarige] zou klem zitten tussen zijn ouders en er een gevaar voor loyaliteitsproblematiek zou bestaan. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige].
De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door beide ouders, waarbij [minderjarige] bij de moeder woont. De moeder heeft in het verleden verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling, maar heeft uiteindelijk geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de Raad. De vader heeft wel verweer gevoerd en aangegeven dat de omgang met [minderjarige] goed verloopt. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige] en de communicatie tussen de ouders beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige].
De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders individueel goed voor [minderjarige] zorgen en dat er geen bewijs is dat [minderjarige] niet goed wordt verzorgd. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad om ondertoezichtstelling afgewezen, omdat er onvoldoende gronden zijn om aan te nemen dat [minderjarige] in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om open te staan voor voorlichting over de communicatie en samenwerking in het belang van [minderjarige].