ECLI:NL:RBLIM:2022:1900

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
9156064 OV VERZ 21-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling beslagvrije voet op grond van artikel 475fa Rv

In deze beschikking van de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, is op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak van [verzoeker] tegen OBVION N.V. Het verzoek van [verzoeker] om de beslagvrije voet te verhogen is afgewezen. [verzoeker] heeft aangevoerd dat hij leeft van een bijstandsuitkering en geconfronteerd wordt met hoge kosten, waaronder mantelzorgkosten en tandartskosten, die hem in een onevenredige hardheid brengen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is overgelegd door [verzoeker] om aan te tonen dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en dat deze niet op andere wijze vergoed kunnen worden. De kantonrechter heeft benadrukt dat een beroep op de hardheidsclausule van artikel 475fa Rv slechts in uitzonderlijke situaties kan slagen. De kantonrechter heeft ook opgemerkt dat de inflatie op zich geen reden is om de beslagvrije voet aan te passen, aangezien de hardheidsclausule niet bedoeld is als standaardcompensatie voor schuldenaren die niet rondkomen. Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rekestnummer: 9156064 / OV VERZ 21-17
Beschikking van de kantonrechter van 22 februari 2022
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonend te [woonplaats] , [adres] ,
eiserverzoeker,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ( [naam bv] ),
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de naamloze vennootschap
OBVION N.V.,
gevestigd te Heerlen,
gemachtigde mr. M. Heeren (AGIN Timmermans).
Partijen zullen hierna “ [verzoeker] ” en “Obvion” worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen 1 t/m 6 van [verzoeker] , ter griffie ontvangen op
13 april 2021,
- het e-mailbericht van de gemachtigde van [verzoeker] , ter griffie ontvangen op 4 juni 2021, met bijlagen, opnieuw genummerd 1 t/m 4,
- het verweerschrift met bijlagen 1 en 2 van Obvion, ter griffie ontvangen op 25 juni 2021,
- het aanvullende verzoekschrift, door [verzoeker] genoemd “HERZIENE Versie”, met bijlagen 7 t/m 13, per e-mailbericht ter griffie ontvangen op 13 januari 2022,
- de reactie op het aangevulde verzoekschrift van Obvion, per e-mailbericht ter griffie ontvangen op 19 januari 2022,
- de dagbepalingen mondelinge behandeling voor 6 juli 2021, 30 juli 2021, 2 november 2021, welke mondelinge behandelingen hetzij van rechtswege (tweemaal beroep op wraking), hetzij op verzoek van [verzoeker] niet op de daarvoor geplande data hebben plaatsgevonden,
- de mondelinge behandeling van 25 januari 2022.
1.2.
Ter mondelinge behandeling zijn verschenen:
- dhr. [verzoeker] , bijgestaan door zijn gemachtigde.
1.3.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
Uit het als bijlage 2 bij het e-mailbericht van de gemachtigde van [verzoeker] van
4 juni 2021 overgelegde bericht van Obvion blijkt dat [verzoeker] bij Obvion een restschuld heeft, waarvan het saldo op 31 december 2017 € 43.691,32 bedroeg.
2.2.
Bij e-mailbericht van 22 januari 2021 heeft de gemachtigde van Obvion [verzoeker] erop gewezen dat vanaf 1 januari (bedoeld wordt: 2021) nieuwe regels gelden met betrekking tot de beslagvrije voet en beslagleggingen. Daarbij is gewezen op het gegeven dat alle schuldenaren minimaal 5% van hun inkomen op schulden dienen af te lossen. Alvorens tot beslaglegging op het inkomen van [verzoeker] over te gaan, heeft de gemachtigde van Obvion voorgesteld om met [verzoeker] een afbetalingsregeling af te spreken.
2.3.
[verzoeker] heeft op dit voorstel bij e-mailbericht van 29 januari 2021 (bijlage 1 bij het verzoekschrift/bijlage 4 bij het e-mailbericht van 4 juni 2021) gereageerd met de mededeling dat hij, na ingewonnen juridisch advies, een beroep doet op de hardheidsclausule van artikel 475 fa Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
2.4.
Bij e-mailbericht van 16 februari 2021 heeft de gemachtigde van Obvion nogmaals verwezen naar de nieuwe regelgeving en aangegeven dat, voor een beroep op de hardheidsclausule, een verzoekschrift bij de kantonrechter kan worden ingediend. Opnieuw heeft de gemachtigde van Obvion om een afbetalingsvoorstel van [verzoeker] verzocht.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] heeft de kantonrechter (na aanvulling van zijn verzoek) verzocht om de beslagvrije voet te verhogen voor een door de kantonrechter te bepalen termijn.
3.2.
[verzoeker] legt aan dat verzoek ten grondslag dat sprake is van een onevenredige hardheid als gevolg van omstandigheden, waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet. Volgens [verzoeker] betreft het de volgende omstandigheden:
3.2.1
[verzoeker] voert aan dat hij uitsluitend van een bijstandsuitkering op minimumniveau leeft. Maandelijks ontvangt hij een bedrag van € 1.021,67. Daarnaast wordt een bedrag van € 53,77 gereserveerd als zijnde vakantiegelden.
3.2.2.
[verzoeker] stelt gemiddeld 17 uur per week mantelzorg aan zijn moeder te verlenen. Het verlenen van mantelzorg brengt kosten met zich, zoals brandstofkosten (gemiddeld € 65,00), portokosten (gemiddeld € 10,00 per maand), extra telefoonkosten
(gemiddeld € 10,00 per maand) en parkeergelden (gemiddeld € 20,00 per maand).
3.2.2.
Daarnaast is [verzoeker] geconfronteerd met hoge medische kosten, die hij in 2021 heeft moeten maken. Het gaat dan om tandartskosten ten bedrage van € 1.789,85. Deze kosten kan hij in 2022 in maandelijkse termijnen van € 149,15 voldoen, omdat hij daarvoor een betalingsregeling heeft getroffen. Hoewel [verzoeker] een aanvullende tandartsverzekering heeft, worden deze kosten door de verzekeraar niet volledig vergoed.
3.2.4.
Ten slotte voert [verzoeker] aan dat geen rekening is gehouden met (een hoge) inflatie en daardoor voor hem hogere kosten van levensonderhoud.
3.3.
Obvion heeft verweer gevoerd tegen toewijzing van het verzoek.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal, voor zover relevant voor de beoordeling van het geschil, hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet bestaat de mogelijkheid om door middel van een bij de kantonrechter in te dienen verzoekschrift op grond van artikel 475 fa Rv een beroep te doen op de zogenoemde hardheidsclausule. Artikel 475fa Rv luidt:
“Indien de toepassing van de artikelen 475da tot en met 475e leidt tot een kennelijk onevenredige hardheid als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet, kan de kantonrechter op verzoek van de geëxecuteerde de beslagvrije voet voor een door hem te bepalen termijn verhogen.”
4.2.
Noch door [verzoeker] noch door Obvion is enig bewijs overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat daadwerkelijk beslag gelegd is en/of een beslagvrije voet is vastgesteld. De tussen partijen gevoerde correspondentie lijkt in een andere richting te wijzen, nu de gemachtigde van Obvion aan [verzoeker] om een afbetalingsvoorstel heeft verzocht om juist de kosten van beslaglegging uit te sparen. Een dergelijk verzoek is overigens niet onterecht, omdat [verzoeker] op grond van de wet gehouden is voldoende inzicht te geven in zijn bronnen van inkomsten en zijn leefsituatie, zodat voorafgaand aan een eventueel beslag een beslagvrije voet kan worden vastgesteld. Op het verzoek van de gemachtigde van Obvion is door [verzoeker] enkel gereageerd met de mededeling dat hij een beroep op de hardheidsclausule zal doen. Ondanks het voorgaande zal de kantonrechter het beroep van [verzoeker] op de hardheidsclausule in materiële zin beoordelen.
4.3.
De memorie van toelichting vermeldt over de hardheidsclausule:
“De schuldenaar kan een beroep doen op een hardheidsclausule, indien onverkorte toepassing van de regelgeving tot een kennelijk onevenredige hardheid leidt als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet. Gedacht kan worden aan uitzonderlijke noodzakelijke extra kosten, welke de schuldenaar niet op andere wijze vergoed kan krijgen. Het beroep op de hardheidsclausule zal vanuit deze optiek beperkt zijn tot zeer uitzonderlijke, individuele situaties. Een hardheidsclausule is niet bedoeld als standaardcompensatie voor groepen mensen die niet uitkomen met de voor hen geldende beslagvrije voet.”
Verder vermeldt de memorie van toelichting ter plaatse van de artikelsgewijze toelichting:
“In dit nieuwe artikel is een hardheidsclausule opgenomen. Nu de nieuwe systematiek grofmaziger is dan de oude systematiek, kan de op basis van artikel 475da en 475db vastgestelde beslagvrije voet van dien aard zijn dat een schuldenaar die te maken heeft met uitzonderlijk hoge noodzakelijke en niet (deels) via andere wegen te verlagen kosten onder het bestaansminimum komt. In dat geval getuigt het onverkort vasthouden aan de beslagvrije voet van een kennelijk onevenredige hardheid en kan de rechter besluiten de beslagvrije voet te verhogen (…).”
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het voor een beroep op de hardheidsclausule moet gaan om uitzonderlijke, noodzakelijke en niet (deels) via andere wegen te recupereren extra kosten waarmee de schuldenaar te maken heeft, waardoor de schuldenaar onder het bestaansminimum komt. Een dergelijk beroep zal dus slechts in uitzonderingssituaties succesvol kunnen zijn.
4.5.
Vooropgesteld wordt dat de kantonrechter van oordeel is dat verzoeken tot toepassing van de hardheidsclausule, zoals het onderhavige verzoek, in volle omvang getoetst moeten worden, waarbij acht moet worden geslagen op alle omstandigheden van het geval.
4.6.
Met betrekking tot de door hem gestelde kosten van mantelzorg voor zijn moeder heeft [verzoeker] , mede gelet op de betwisting van Obvion, onvoldoende aangetoond dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten niet op een andere wijze vergoed kunnen worden. Obvion heeft in dat verband immers erop gewezen dat vergoeding van dergelijke zorgkosten mogelijk is vanuit een (aanvullende) zorgverzekering van [verzoeker] zelf of zijn moeder. Bovendien heeft Obvion gewezen op het bestaan van de zogenaamde “Mantelzorg-compliment-regeling” op basis waarvan zorgbehoevenden een tegemoetkoming bij de gemeente Heerlen kunnen aanvragen voor de kosten welke hun mantelzorgers maken. Weliswaar heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling daartegenover aangevoerd dat hij, als hij een vergoeding van mantelzorgkosten zou ontvangen, deze vergoeding als inkomen wordt beschouwd en in mindering op de uitkering wordt gebracht, maar hij heeft nagelaten die blote stelling met bewijsstukken te staven, terwijl dat wel op zijn weg lag.
4.7.
Het vorenstaande geldt mutatis mutandis ook voor de tandartskosten, die door [verzoeker] door middel van een maandelijkse afbetalingsregeling in 2022 moeten worden voldaan. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] met betrekking tot de door hem gemaakte tandartskosten onvoldoende heeft aangetoond dat deze niet op een andere wijze vergoed worden, terwijl die onderbouwing wel van hem verwacht mocht worden. In dit kader was bijvoorbeeld denkbaar geweest dat [verzoeker] ten behoeve van deze zorgkosten bijzondere bijstand zou hebben aangevraagd bij de gemeente Kerkrade. Het is de kantonrechter niet gebleken dat [verzoeker] een dergelijk verzoek heeft ingediend. Wanneer hij dat wel zou hebben gedaan, dan mocht van hem worden verwacht dat hij zou hebben toegelicht dat en waarom een dergelijk verzoek door de gemeente Kerkrade zou zijn afgewezen. Ook dat heeft [verzoeker] nagelaten.
4.8.
Ten slotte heeft [verzoeker] nog aangevoerd dat de beslagvrije voet moet worden aangepast vanwege de hoge inflatie, waardoor [verzoeker] geconfronteerd wordt met hogere kosten van levensonderhoud. De kantonrechter ziet onder verwijzing naar de onder rov 4.3. geciteerde passage uit de memorie van toelichting in die, weliswaar feitelijk juiste, stelling van [verzoeker] echter geen aanleiding om de beslagvrije voet aan te passen. Een beroep op de hardheidsclausule is immers niet bedoeld als standaardcompensatie voor schuldenaren die niet uitkomen met de voor hen geldende beslagvrije voet.
4.9.
De slotsom van het voorgaande is dan ook dat het verzoek moet worden afgewezen. Nu [verzoeker] in het ongelijk zal worden gesteld, moet hij in beginsel worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Gelet op de aard van het verzoek van [verzoeker] ziet de kantonrechter echter aanleiding de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter
- wijst het verzoek af,
- compenseert de kosten van deze procedure in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beslissing is gegeven door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: JvdH