ECLI:NL:RBLIM:2022:1875

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
ROE 22/399
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting wegens aantreffen handelshoeveelheid harddrugs en softdrugs in een schuur

Op 11 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de Burgemeester van de gemeente Maastricht. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening tegen een besluit van de burgemeester om de woning van verzoeker te sluiten voor een periode van twaalf maanden, op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde na het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs en softdrugs in een schuur die bij de woning van verzoeker hoort. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom de sluiting noodzakelijk en evenredig was. Er was onduidelijkheid over waar de harddrugs precies waren aangetroffen en verzoeker had geen betrokkenheid bij de aangetroffen drugs. De voorzieningenrechter benadrukte dat de burgemeester in het nog te nemen besluit op bezwaar deugdelijk moet motiveren welk verwijt aan verzoeker kan worden gemaakt. De gevolgen van de sluiting voor verzoeker, waaronder financiële problemen en de mogelijkheid van vervangende huisvesting, zijn in deze fase van de procedure nog onvoldoende inzichtelijk gemaakt. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de burgemeester het door verzoeker betaalde griffierecht moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten moet bijdragen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/399

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 maart 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.J.H.M. de Crom),
en

de Burgemeester van de gemeente [plaats] , verweerder

(gemachtigde: [naam 2] ).

Procesverloop

In het besluit van 2 februari 2022 heeft verweerder een bevel afgegeven om de woning aan de [adres 1] [nummer] te [postcode] [plaats] met ingang van 15 februari 2022 te sluiten voor een duur van twaalf maanden op grond van artikel 13b Opiumwet.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter laten weten met de sluiting te wachten totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 maart 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is sprake van een spoedeisend belang?
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. De voorzieningenrechter neemt, gelet op de aard van de zaak, een woningsluiting, het spoedeisend belang aan en gaat over tot inhoudelijke behandeling van het verzoek.
3. De voorzieningenrechter zal zich daarbij een voorlopig oordeel dienen te vormen over de rechtmatigheid van het besluit inzake de woningsluiting en het te verwachten besluit op bezwaar. Daarbij acht de voorzieningenrechter de volgende feiten van belang.
Feiten
4. Verzoeker is huurder van de woning gelegen aan de [adres 1] [nummer] te [plaats] . In de bestuurlijke rapportage van 28 december 2021 staat vermeld dat de politie op 29 november 2021, naar aanleiding van een melding van een persoon dat een vreemde geur te ruiken was in de gang van diens woning en dat de geur afkomstig zou zijn van de woning met huisnummer [nummer] , onderzoek heeft gedaan in verzoekers woning en in de stal/schuur bij verzoekers woning. Er is geen directe verbinding tussen de woning en de stal/schuur. In de woning werd niets aangetroffen. In de stal/schuur werd een vrouw aangetroffen die bezig was met het vullen van gripzakjes met hennep. Overal in de schuur lagen gripzakjes, hennepresten en in totaal drie weegschaaltjes. In de schuur lagen meerdere zogenaamde bigshoppers. In één van de bigshoppers zat een grote zak met hierin henneptoppen en in een andere bigshopper zaten gripzakjes gevuld met hennep. Na telling bleken dit 60 gevulde gripzakjes te zijn. Weer een andere bigshopper was gevuld met honderden lege gripzakjes. Ook werd een tasje aangetroffen vol met zogenaamde lege sealtjes, welke gebruikt worden om harddrugs in te verpakken. In de overige aangetroffen bigshoppers waren allemaal hennepresten zichtbaar. In de bestuurlijke rapportage staat verder vermeld dat in de schuur zeven sealtjes zijn aangetroffen met hierin wit poeder, dat na een test cocaïne bleek te zijn. Verder staat in de bestuurlijke rapportage vermeld dat in de schuur een sealbag is aangetroffen met 16 gele tabletten die na een test XTC tabletten bleken te zijn. De politie heeft in totaal 1380 gram softdrugs en 10,52 gram harddrugs aangetroffen. De vrouw bleek [naam 11], geboren [datum] en wonende te [plaats] te zijn.
5. Bij brief van 10 januari 2022 heeft verweerder verzoeker en [voorletters 1] [naam 3] ( [naam 3] ), de toenmalige vriendin van verzoeker die ten tijde van het aantreffen van de drugs met verzoeker samenwoonde, bericht voornemens te zijn de woning te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Verzoeker heeft op 12 januari 2022 zijn zienswijze kenbaar gemaakt. Verder heeft [naam 4] , de moeder van [naam 3] , een zienswijze gegeven. De ingediende zienswijzen hebben geen verandering gebracht in het voornemen van verweerder.
6. Verweerder heeft bij het primair besluit sluiting van de woning gelast voor de duur van twaalf maanden met ingang van 15 februari 2021. Verweerder heeft overwogen dat sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de maximaal toegestane hoeveelheid harddrugs en softdrugs voor eigen gebruik (0,5 gram respectievelijk 5 gram) zodat, in combinatie met de aangetroffen weegschalen, gripzakjes en sealtjes, het aannemelijk is dat de aangetroffen drugs bestemd waren voor handelsdoeleinden en het aannemelijk is dat uit de schuur handel werd gedreven. Verweerder acht zich daarom bevoegd de woning te sluiten. De schuur ligt op hetzelfde kadastrale perceel als de woning en daarom beschouwt verweerder de woning en de schuur ook als één en hetzelfde geheel. Verweerder vindt de sluiting van de woning noodzakelijk en evenredig. Verweerder is in het primair besluit ingegaan op hetgeen verzoeker en de moeder van [naam 3] in de zienswijze over het voornemen naar voren hebben gebracht.
7. Verzoeker heeft samengevat aangevoerd dat primair de sluiting niet noodzakelijk en niet evenredig is en subsidiair dat een kortere sluitingsduur van zes maanden aan de orde is.
Wat is het toetsingskader?
8. Artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet luidt als volgt:
"De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.”
9. Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
10. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder het Damoclesbeleid [plaats] (hierna: het Damoclesbeleid) vastgesteld. In artikel 1, sub II, onder a, van het Damoclesbeleid is bepaald dat bij een eerste constatering van de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, de woning wordt gesloten voor de duur van twaalf maanden. Op deze regel bestaat een uitzondering. In het geval van een geringe overschrijding van de, in de Aanwijzingen Opiumwet bedoelde, gebruikershoeveelheid wordt niet overgegaan tot sluiting wanneer uit feiten en omstandigheden voldoende overtuigend blijkt dat de aangetroffen harddrugs enkel bestemd zijn voor eigen gebruik. Hierbij geldt dat er verder geen verdere handelsindicaties mogen bestaan, zoals (precisie)weegschaaltjes, verpakkingsmaterialen en versnijdingsmateriaal (artikel 1, sub II, onder b van het Damoclesbeleid).
11. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij dient het toetsingskader zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) uiteengezet, in acht te worden genomen. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient allereerst beoordeeld te worden in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, dient de sluiting ook evenredig te zijn.
Bevoegdheid tot woningsluiting
12. De voorzieningenrechter merkt op dat in de bestuurlijke rapportage staat vermeld dat de harddrugs (zeven sealtjes met cocaïne en de sealbag met 16 XTC-tabletten) in de schuur zijn aangetroffen. Dat de harddrugs in de schuur zijn aangetroffen staat echter niet vermeld in het proces-verbaal van bevindingen van 29 november 2021. In het proces-verbaal van bevindingen staat onder het kopje ‘zoeking’, welke zoeking op
29 november 2021 om 18:05 uur is gestart en dezelfde dag om 18:43 uur is gesloten, niets vermeld over de aangetroffen harddrugs. Onder het kopje ‘Weging/ Telling verdovendemiddelen’, die op een later tijdstip, omstreeks 19:45 uur heeft plaatsgevonden, staan de harddrugs wel vermeld. Uit de stukken kan dus niet eenduidig geconcludeerd worden dat de harddrugs in de schuur zijn aangetroffen. De foto’s (nummers 2 en 3) geven daar ook geen duidelijkheid over.
Verzoeker heeft weliswaar niet heeft betwist dat in de stal/schuur harddrugs en softdrugs zijn aangetroffen, maar verweerder zal in het kader van het feitenonderzoek bij de politie dienen na te vragen waar de harddrugs zijn aangetroffen.
12.1.
Niet betwist is dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs (10,52 gram) en softdrugs (1380 gram) een ruime handelshoeveelheid is. De voorzieningenrechter overweegt dat de enkele aanwezigheid van een ruime handelshoeveelheid (hard)drugs in een pand de bevoegdheid tot toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet geeft. Dit wordt niet anders indien (a) de drugs niet vanuit de woning zijn verkocht, (b) ter plaatse geen sprake was van concrete overlast en/of (c) de huurder geen verwijt treft. De Afdeling heeft in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912) die lijn bevestigd en een overzicht gegeven van verdere jurisprudentie over de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet.
13. Gezien het voorgaande heeft verweerder zich terecht bevoegd geacht om de woning van verzoeker te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Daarom komt het aan op de vraag of het bestreden besluit noodzakelijk en evenredig is.
Noodzakelijkheid van de sluiting
14. Verweerder acht de noodzaak van de sluiting van de woning groot vanwege de hoeveelheid aangetroffen (hard- en soft)drugs en de aangetroffen drugsgerelateerde spullen waardoor kan worden aangenomen dat sprake is geweest van feitelijke handel vanuit de woning. Ook ligt de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk, [naam 6] , zodat een zichtbare sluiting voor de bij de woning betrokken drugscriminelen en voor de buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woning.
15. Volgens verzoeker is sprake van een verminderde noodzaak tot sluiting omdat geen sprake is van recidive, er geen overlastmeldingen of andere signalen uit de buurt zijn gekomen waaruit blijkt dat de openbare orde daadwerkelijk is aangetast en verweerder op geen enkele manier heeft gemotiveerd dat de wijk [naam 6] een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk is.
16. De voorzieningenrechter overweegt dat aan de hand van de aard en de omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1150). In de onder 12 vermelde overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 is een aantal omstandigheden genoemd waarin de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter is, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, een recidive situatie of de ligging van de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is mede van belang of feitelijk in of vanuit de woning drugs werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435). Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstelkarakter van de maatregel minder groot kan maken.
16.1.
De voorzieningenrechter heeft in 12 al opgemerkt dat nog niet is komen vast te staan waar de harddrugs zijn aangetroffen en dat verweerder daarover nog navraag bij de politie zal dienen te doen. Daarover bestaat dus nog onduidelijkheid zodat nu niet op voorhand kan worden gesteld dat vanwege de aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs de noodzaak tot sluiten groter is.
Verder is niet gebleken van een daadwerkelijke loop naar de woning en van eerdere daadwerkelijk overlastmeldingen uit de buurt. Evenmin is sprake van recidive.
Verweerder heeft in het verweerschrift het standpunt toegelicht dat de wijk waarin verzoekers woning ligt, [naam 6] , een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk is gelet op het aantal geregistreerde politiemutaties in verband met handel in harddrugs en softdrugs waarbij ook sprake is van een zekere concentratie van Damocles waarschuwingen en
–sluitingen rond de [adres 1] . Verweerder heeft echter niet inzichtelijk gemaakt waar de in het verweerschrift vermelde gegevens vandaan komen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit soort gegevens wel controleerbaar moeten zijn, zodat verzoeker zich hiertegen kan verweren. Verweerder zal bij het nog te nemen besluit op bezwaar een nadere onderbouwing van de gegevens dienen te geven.
De voorzieningenrechter plaatst verder vraagtekens of verzoekers woning wel bekend stond als een drugspand omdat de aanleiding voor het onderzoek een melding was van een buurtbewoner die op de dag van de doorzoeking een vreemde lucht rook. Van een melding van daadwerkelijke handel of anderszins is geen sprake geweest.
16.2.
De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder de noodzaak voor de sluiting onvoldoende heeft gemotiveerd, althans de noodzaak voor de sluiting van de woning blijkt onvoldoende uit het onderliggend onderzoek.
Is de sluiting evenredig?
17. Naast noodzakelijk, moet de woningsluiting ook evenredig zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid acht de Afdeling de volgende omstandigheden van belang: de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en de aanwezigheid van minderjarige kinderen. Dit laatste is niet aan de orde zodat dit geen verdere bespreking behoeft.
verwijtbaarheid
18. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Een (hoofd)bewoner kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de (hoofd)bewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er wel grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht van de ene bewoner op de andere, mede afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt. [1]
19. Verweerder heeft ten aanzien van verzoekers stelling in de zienswijze dat hij en zijn vriendin geen weet hadden van de aanwezigheid van de drugs en dat hen niets te verwijten valt gesteld dat de bewoner van een huis verantwoordelijk is voor wat in zijn of haar huis gebeurt en dat men zelf bepaalt wie een sleutel krijgt en wie men toelaat in de woning. Verweerder vindt de verklaringen van [naam 3] en van verzoeker over de afgifte van de sleutel aan [naam 7] niet consistent omdat [naam 3] heeft verklaard dat de schuur wordt gebruikt door de broer van mevrouw [naam 11], de heer [naam 7] , om een brommer te plaatsen en verzoeker eerst niets wilde verklaren over het feit aan wie hij een sleutel van de stal/schuur had gegeven en in de zienswijze stelt dat hij de sleutel aan een vriend heeft gegeven die in de buurt woonde omdat verzoeker het handig vond mocht hij eens zijn huissleutel zijn vergeten. De verklaring van verzoeker dat hij zich nooit heeft bezig gehouden met verdovende middelen, vindt verweerder evenmin consistent en niet geheel op waarheid berusten omdat verzoeker volgens politieregistraties in 2019 47,3 gram hasj en in 2017 1 gram hasj in zijn bezit had.
20. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de schuur van zijn woning was en dat hij ook redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs. Hij heeft in goed vertrouwen de sleutel aan een toenmalige vriend, waarvan hij de naam nu wel wil noemen, [naam 8] , gegeven. Dit is de broer van [naam 9] , de persoon die is aangetroffen in de schuur op 29 november 2021. Over het volgens verweerder niet consistent verklaren over de sleutel wil verzoeker duidelijkheid te verschaffen; hij heeft de sleutel afgegeven omdat hij het handig vond dat iemand die in de buurt woont een sleutel van zijn woning heeft, mocht hij de sleutel ooit vergeten. Daarnaast is, in een later stadium, gesproken over het eventueel stallen van de brommer van de heer Hummel in de schuur. Hier is het echter nooit van gekomen, maar dat zou de verklaring van [naam 3] kunnen verklaren. Dit was echter niet de hoofdreden van het verstrekken van de sleutel. Verzoeker heeft [naam 8] nooit toestemming gegeven dergelijke druggerelateerde praktijken te ontplooien in zijn schuur en dat is ook nooit het doel geweest van het afgeven van de sleutel. Verzoeker is op de dag dat de verdovende middelen zijn aangetroffen in de middag zelfs nog in de schuur geweest voordat hij naar zijn werk vertrok en toen heeft hij daar geen drugs en geen verpakkingsmateriaal aangetroffen. Dit blijkt ook uit het schrijven van [naam 10] , brigadier van de politie. Verzoeker heeft dit direct ten overstaan van de politie verklaard, tegelijkertijd met het delen van de informatie dat hij, noch zijn ex-vriendin, iets afwisten van deze strafbare situatie in de schuur. Dat betekent dat de verdovende middelen in enkele uren tijd daarna in de schuur zijn neergelegd terwijl verzoeker op werk was en zijn vriendin op school was. Dit is een situatie die verzoeker nooit had voorzien en ook niet had kunnen voorzien. Dat betekent dat verzoeker ook redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn van de aangetroffen drugs. Alles wijst erop dat [naam 8] samen met zijn zus misbruik hebben gemaakt van het vertrouwen van verzoeker. Verzoeker heeft gewezen op de uitspraak van de Afdeling als vermeld in de eerste voetnoot. Gelet op de korte tijd dat de verdovende middelen zich in de schuur hebben bevonden en het feit dat verzoeker aan het werk was, kan hem geen enkel verwijt worden gemaakt. Het is niet redelijk om van hem te verwachten dat hij deze situatie had kunnen voorkomen. Verder is de strafzaak tegen verzoeker en zijn ex-vriendin geseponeerd. Verzoeker verzoekt de burgemeester het strafrechtelijk sepot mee te laten wegen in zijn beslissing.
21. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet gebleken is dat verzoeker enige betrokkenheid heeft gehad bij de gevonden drugs.
Verzoeker heeft verklaard dat hij de sleutel van de woning aan een vriend heeft gegeven voor het geval hij de sleutel een keer vergeten zou zijn. Verzoeker heeft verder verklaard dat hij die dag, voordat hij naar het werk ging, nog in de schuur is geweest en niets heeft gezien.
Verzoeker en [naam 3] hebben dezelfde dag dat de drugs zijn aangetroffen, toen zij terugkeerden van het werk, verklaard geen enkele wetenschap te hebben van de aangetroffen drugs in de schuur. De strafzaak tegen verzoeker en [naam 3] is geseponeerd.
De drugs zijn aangetroffen in de schuur, die voor/tegen het huis van de woning is gesitueerd. De schuur heeft een aparte deur en staat niet intern in verbinding met de woning.
In de schuur was een vrouw aanwezig die de sleutel van haar broer, de persoon aan wie verzoeker de sleutel te goeder trouw heeft gegeven, heeft gekregen. De voorzieningenrechter acht het niet ondenkbeeldig dat misbruik is gemaakt van het door verzoeker gegeven vertrouwen aan de voormalige vriend. De voorzieningenrechter acht het niet onaannemelijk dat verzoeker niet van de aanwezigheid van de drugs op de hoogte was en acht het niet onaannemelijk dat verzoeker redelijkerwijs niet van op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de drugs in de schuur. Het feit dat verzoeker in 2019 en 2017 is aangetroffen met een hoeveelheid hasj, heeft geen enkele relatie met de aangetroffen drugs in de schuur.
Verweerder dient in het nog te nemen besluit op bezwaar deugdelijk te motiveren welk verwijt verzoeker die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt. Verweerders standpunt dat verzoeker de sleutel heeft gegeven aan vriend en verzoeker dus verwijtbaar is, gaat de voorzieningenrechter veel te ver.
Gevolgen -vervangende huisvesting
22. Inherent aan een sluiting van een woning of van een bedrijfspand is dat een bewoner de woning moet verlaten of zijn bedrijf tijdelijk niet kan voortzetten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als de betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor de burgemeester. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting.
23. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet gebleken is dat verzoeker een bijzondere binding met de woning heeft, zodat de sluiting evenredig is.
24. Verzoeker heeft aangevoerd dat de gevolgen van de sluiting bijzonder groot zijn en dat verweerder deze gevolgen niet heeft meegenomen in zijn besluit. De woningcorporatie, Wonen Zuid, zal de huurovereenkomst buitengerechtelijk gaan ontbinden in verband met het besluit van de burgemeester. Verder is te verwachten dat verzoeker op de zwarte lijst wordt geplaatst. Verzoeker echter heeft geen financiële middelen om particulier te huren. Wonen Zuid heeft laten weten dat verzoeker 12 maanden huur moet doorbetalen als de sluiting doorgang vindt. Verzoeker heeft de financiële middelen niet om 12 maanden huur bij Wonen Zuid door te betalen in combinatie met het betalen van de huur in een nieuwe woning op de doorgans duurdere particuliere markt. Maar ook al zou verzoeker niet op de zwarte lijst geplaatst worden, hij kan niet tweemaal huur betalen. Verzoeker heeft verwezen naar een bijlage voor een overzicht van zijn financiën. Daarnaast is het zo dat verweerder tot op heden niet heeft meegewerkt aan het vinden van vervangende woonruimte.
25. De voorzieningenrechter acht de gevolgen van de sluiting in deze fase van de procedure nog onvoldoende inzichtelijk. Verzoeker heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij zijn financiële situatie in de bezwaarfase nog wil onderbouwen met gegevens.
Verweerder zal in het nog te nemen besluit op bezwaar nader dienen in te gaan op de door verzoeker te geven onderbouwing van zijn financiële situatie.
Overweging ten overvloede
26. De voorzieningenrechter overweegt ten overvloede dat uit de mailwisseling van
22 december 2021 niet anders geconcludeerd kan worden dat verweerder van Wonen Zuid en niet van de politie heeft vernomen dat drugs in de schuur zijn aangetroffen. De politie heeft immers bevestigd dat geen bestuurlijke rapportage is opgemaakt en is hiertoe pas over gegaan nadat verweerder bij de politie hiernaar informeerde. Verweerder had immers van Wonen Zuid gehoord dat er drugs waren aangetroffen in de woning. Wonen Zuid is kennelijk eerder op de hoogte gesteld van het aantreffen van drugs door de bevoegde autoriteit in deze. Deze omstandigheid raakt mogelijk de rechtmatigheid van de bewijsketen in deze zaak.
Conclusies
27. Uit het voorgaande volgt dat het in de rede ligt om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
28. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
29. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
11 maart 2022
griffier
voorzieningenrechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 11 maart 2022

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285