ECLI:NL:RBLIM:2022:1739

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
C/03/282692 / HA ZA 20-468
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomst inzake ontwerp en productie van kunststof verpakkingen na bedrijfsbrand en EU-regelgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een rechtspersoon naar vreemd recht, aangeduid als [eiseres], en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Frerotech B.V. De zaak betreft een overeenkomst voor de ontwerp en productie van een matrijs voor kunststof verpakkingen. Na een bedrijfsbrand bij [eiseres] en de invoering van EU-Richtlijn 2019/904, die beperkingen oplegt aan kunststofgebruik, vorderde [eiseres] de ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van een vooruitbetaalde termijn. De rechtbank oordeelde dat de bedrijfsbrand en de EU-Richtlijn niet als overmacht konden worden aangemerkt, en dat de gevolgen van deze omstandigheden voor rekening van [eiseres] kwamen. De rechtbank wees de vorderingen van [eiseres] af, omdat er geen tekortkoming aan de zijde van Frerotech was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat [eiseres] niet gerechtigd was de overeenkomst te ontbinden en veroordeelde haar in de proceskosten van Frerotech.

De procedure begon met een incidenteel vonnis van 16 december 2020, gevolgd door een rolbeslissing op 20 januari 2022. De mondelinge behandeling vond plaats op 20 januari 2022, waarna de rechtbank op 2 maart 2022 vonnis wees. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de brand en de EU-Richtlijn niet konden worden ingeroepen als ontbindingsgronden, en dat [eiseres] niet had aangetoond dat Frerotech tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank legde de proceskosten bij [eiseres] neer, die als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/282692 / HA ZA 20-468
Vonnis van 2 maart 2022
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.J.F. van den Berg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FREROTECH B.V.,
gevestigd te Maastricht en kantoorhoudend te Elsloo,
gedaagde,
advocaat mr. A.M. Holmes.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Frerotech worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 16 december 2020,
  • de rolbeslissing van deze rechtbank van 20 januari 2022, houdende datumbepaling mondelinge behandeling,
  • de akte overlegging producties van Frerotech, met productie 48,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 januari 2022, met de spreekaantekeningen van [eiseres] /mr. Krüger.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.2. De feiten2.1. [eiseres] drijft een onderneming die zich onder meer bezig houdt met de productie en verkoop van verpakkingen voor levensmiddelen. Een deel van deze verpakkingen wordt vervaardigd uit kunststoffen platen die, met behulp van een matrijs en een thermisch proces, in de vereiste vorm worden geperst.2.2. Frerotech drijft een onderneming die zich bezig houdt met het vervaardigen van complexe mechanische componenten, waaronder naar de specificatie van haar afnemers gemaakte thermoform-matrijzen.

2.3.
[eiseres] en Frerotech hebben in 2015 een overeenkomst gesloten waarbij Frerotech zich heeft verplicht om werkzaamheden te verrichten ten behoeve van [eiseres] , betrekking hebbend op het ontwerpen en vervaardigen van een matrijs voor de productie van kunststoffen hamburgerverpakkingen van het type AP6, en waarbij [eiseres] zich heeft verplicht om de daarvoor overeengekomen tegenprestatie in geld te betalen.
Beide partijen hechtten aan de toepasselijkheid van de eigen algemene voorwaarden (de in de Engelse taal gestelde inkoopvoorwaarden -
General Conditions of Purchase- van [eiseres] en de Metaalunievoorwaarden aan de zijde van Frerotech). Partijen zijn overeengekomen dat beide sets algemene voorwaarden naast elkaar van toepassing zijn op de overeenkomst (hierna: de AP6-overeenkomst).
Frerotech en [eiseres] zijn in de loop van 2015 beiden hun verplichtingen uit de AP6-overeenkomst nagekomen.
2.4.
In en na januari 2016 hebben [eiseres] en Frerotech onderling gesproken over het sluiten van een nieuwe overeenkomst (hierna: de AP7-overeenkomst), in het kader waarvan Frerotech, tegen betaling door [eiseres] , een matrijs ten behoeve van de productie van kunststoffen hamburgerverpakkingen van het type AP7 zou ontwerpen en vervaardigen.
Het overleg heeft medio april 2016 geleid tot het sluiten van de AP7-overeenkomst (neergelegd in een e-mail met de desbetreffende offerte van Frerotech en een e-mail met de acceptatie daarvan van [eiseres] , prod. 2 van [eiseres] ). De door [eiseres] verschuldigde tegenprestatie voor de werkzaamheden van Frerotech is door partijen gesteld op € 58.000,- excl. BTW.
2.5.
Frerotech heeft [eiseres] op 21 april 2016 een factuur gestuurd voor de betaling van de overeengekomen eerste betalingstermijn ad € 23.200,- excl. BTW (= € 25.508,74 inclusief BTW), welke factuur op 5 juni 2016 door [eiseres] is voldaan.
2.6.
Partijen zijn overeengekomen dat zowel de (Engelstalige) inkoopvoorwaarden van [eiseres] als de door Frerotech gehanteerde Metaalunievoorwaarden van toepassing zijn op de AP7-overeenkomst.
2.7.
Artikel 4.6 van de inkoopvoorwaarden van [eiseres] (onderdeel van prod. 2 [eiseres] ) luidt als volgt:
‘Acts of God that render a delivery by [eiseres] ’ supplier or the acceptance or use of delivery in [eiseres] ’ business or at [eiseres] ’ supplier’s impossible or substantially more difficult shall postpone [eiseres] ’ acceptance duty, as is appropriate with respect to [eiseres] ’ actual demand. In cases of Acts of God concerning [eiseres] or [eiseres] ’ supplier [eiseres] shall also have the choice to wholly or partly cancel the contract’.
2.8.
Zowel vóór het sluiten van de AP7-overeenkomst als in de maanden daarna heeft Frerotech werkzaamheden verricht ten behoeve van [eiseres] , betrekking hebbend op het ontwerp van de AP7-matrijs.
2.9.
Op 7 juli 2016 is de fabriek van [eiseres] in [vestigingsplaats] , volledig verwoest door brand. Frerotech heeft daarop haar werkzaamheden in het kader van de AP7-overeenkomst tijdelijk stopgezet.
2.10.
In september 2016 hebben Frerotech en [eiseres] gecommuniceerd over de stand van zaken binnen de onderneming van [eiseres] na de brand, en over het (al dan niet) voortzetten van de werkzaamheden aan de AP7-matrijs door Frerotech.
Op 6 september 2016 heeft Frerotech [eiseres] dienaangaande per e-mail als volgt bericht:
‘I (…) appreciate if you update me about status AP7,We stopped project at you company fire, but I think Armin asked me to start up engineering again (…).’.
2.11.
In het najaar van 2016, in 2017 en in 2018 heeft Frerotech geen werkzaamheden verricht ter uitvoering van de AP7-overeenkomst. In de loop van 2017 heeft [eiseres] Frerotech verzocht om haar - in verband met de afwikkeling van de gevolgen van de brand en speciaal ten behoeve van het overleg met haar brandverzekeraar - informatie te doen toekomen over de AP7-overeenkomst en de in dat kader te vervaardigen matrijs. Frerotech heeft aan dit verzoek voldaan.
2.12.
Op 1 februari 2019 heeft [eiseres] Frerotech als volgt bericht (prod 4 [eiseres] ):
‘In the last 2,5 years we did work out our current business and had to deal with (against) the insurance, now the situation is becoming more clear.Right before the fire happened we did order the AP7 Hamburger Box tool, forming and cutting device. Together with the order we did pay 40% of the total price, which is€ 23.300,--. To finalize that tooling project does not make sense anymore and we would like to find an agreement with you how to handle this downpayment.We are looking forward to your reply (…)’.
2.13.
In de discussie tussen partijen (en hun advocaten) die daarna is ontstaan, heeft [eiseres] zich op het standpunt gesteld dat zij gerechtigd is om de overeenkomst te ontbinden en dat Frerotech de eerste termijn, of althans een groot deel daarvan, dient terug te betalen aan [eiseres] . [eiseres] heeft in verband hiermee gewezen op de consequenties die de inwerkingtreding van EU-Richtlijn (Eu) 2019/904, betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu, voor haar zal hebben, namelijk een verbod op het in de handel brengen van uit kunststof vervaardigde verpakkingen zoals de hamburgerverpakking AP7.
2.14.
Frerotech heeft zich in reactie hierop, onder meer, op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op volledige nakoming van de overeenkomst door [eiseres] , dat wil zeggen: op het afnemen door [eiseres] van de overeengekomen prestatie en op volledige betaling door [eiseres] van het nog openstaande bedrag. In verband hiermee heeft Frerotech [eiseres] bij brief van
13 december 2019 bericht, onder meer, dat zij pas na ontvangst van de resterende koopprijs over zal gaan tot ontwikkeling, productie en levering van de AP7-matrijs.
2.15.
Partijen zijn daarna niet tot overeenstemming gekomen.

3.Het geschil3.1. [eiseres] heeft gevorderd, samengevat en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:i de AP7-overeenkomst te ontbinden,ii Frerotech te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 25.508,74 met rente, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,met veroordeling van Frerotech in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, met rente.

3.2.
Frerotech heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat de beslechting van het onderhavige geschil dient te geschieden op basis van Nederlands recht. De rechtbank zal recht doen op basis van Nederlands recht.
4.2.
[eiseres] stelt ter onderbouwing van haar vordering dat zij gerechtigd is om de AP7-overeenkomst te ontbinden, en wel op grond van:
(1) artikel 4.6 van haar inkoopvoorwaarden (zie rov. 2.7.),
(2) de tekortkoming in de nakoming van de AP7-overeenkomst zijdens Frerotech (art. 6:265 lid 1 BW), en
(3) de verwoesting van haar fabriek door brand, in verband met de wetswijziging (artikel 6:258 lid 1 BW) [waarbij met ‘de wetswijziging’ wordt gedoeld op de invoering van nationale wetgeving binnen de EU naar aanleiding van de invoering van EU-Richtlijn 2019/904; zie rov. 2.13., rechtbank].
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op het door Frerotech gevoerde verweer, het beroep door [eiseres] op de ontbindingsgronden (1), (2) en (3) faalt, waartoe als volgt wordt overwogen.
4.4.
In verband met de ontbindingsmogelijkheid zoals geregeld in artikel 4.6 van de inkoopvoorwaarden van [eiseres] - de ontbindingsgrond onder (1) - is van belang dat deze enkel van toepassing is als sprake is van (een)
Act(s) of God.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] , onweersproken, gesteld dat daaronder moet worden verstaan (overeenkomstig de inhoud van haar in de Duitse taal gestelde inkoopvoorwaarden)
höhere Gewaltdan wel (vertaald in het Nederlands)
overmacht. Aanvullend heeft [eiseres] , opnieuw onweersproken, gesteld, dat hieronder méér valt dan alleen (de voor de mens onweerstaanbare invloed van) natuurgeweld.
4.5.
Hiervan uitgaande, en lettend op de invulling die naar Nederlands (overeenkomsten)recht moet worden gegeven aan de rechtsfiguur
overmacht, is de rechtbank van oordeel dat de fabrieksbrand noch de invoering van EU-Richtlijn 2019/904 kunnen worden gezien als
Act(s) of God. In beide gevallen is namelijk sprake van omstandigheden die nauw samenhangen met de bedrijfsuitoefening door [eiseres] en waarvan de nadelige gevolgen, gelet op de verkeersopvattingen, voor rekening van [eiseres] komen.
4.6.
In verband met de fabrieksbrand is daarbij van belang dat Frerotech heeft gesuggereerd dat sprake is geweest van opzettelijke brandstichting door [eiseres] , maar dat zij voor die stelling geen enkel bewijs heeft aangedragen, zodat de rechtbank dit verweer verwerpt. Anderzijds is van belang dat [eiseres] niet heeft toegelicht op welke wijze de fabrieksbrand dan wél is ontstaan, zodat niet kan worden uitgesloten dat de brand en de ingrijpende gevolgen ervan (de volledige fabriek van [eiseres] is kennelijk verwoest) samenhangen met de wijze waarop [eiseres] in 2016 haar bedrijf had ingericht en/of uitoefende. Gesteld noch gebleken is dat Frerotech op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de brand.
4.7.
In verband met de invoering van EU-Richtlijn 2019/904 overweegt de rechtbank dat het op de weg van [eiseres] ligt om op de hoogte te zijn en te blijven van voor haar onderneming van belang zijnde veranderingen in de nationale wetgevingen in haar afzetgebied, en van EU-recht dat tot dergelijke veranderingen noodzaakt. [eiseres] heeft niet toegelicht sinds wanneer haar bekend was dat beperkingen zou worden gesteld aan het op de markt brengen van kunststoffen verpakkingen voor eenmalig gebruik. Evenmin heeft [eiseres] toegelicht op welke wijze zij met de verandering naar aanleiding van EU-Richtlijn 2019/904, al dan niet, rekening heeft gehouden in haar bedrijfsvoering.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] nog aangevoerd dat Frerotech in de matrijs een kenmerk moet aanbrengen, waardoor op de met de matrijs te vervaardigen verpakking wordt aangegeven van welke soort kunststof die verpakking is vervaardigd, en dus enige kennis van kunststoffen moet hebben. Frerotech heeft dit feit niet weersproken. Dat wil echter niet zeggen dat [eiseres] de gevolgen van het inwerkingtreden van de genoemde richtlijn bij Frerotech kan neerleggen. Het is en blijft in de eerste plaats [eiseres] die er haar bedrijf van maakt om kunststoffen verpakkingen binnen de EU op de markt te brengen, die ervoor moet zorgen dat zij haar onderneming drijft in overeenstemming met de daarvoor relevante regelgeving, en die haar bedrijfsvoering daarop moet afstemmen.
4.8.
Op het voorgaande stuit af het beroep door [eiseres] op de ontbindingsgrond onder (1), de
Act of God-bepaling in de inkoopvoorwaarden van [eiseres] , maar ook haar beroep op de ontbindingsgrond onder (3), de BW-bepaling inzake ‘gewijzigde omstandigheden’. In verband met dit laatste overweegt de rechtbank dat, gesteld al dat in verband met de fabrieksbrand en/of de EU-Richtlijn sprake is van gewijzigde omstandigheden in de zin van artikel 6:258 lid 1 BW (wat niet vast staat), deze omstandigheden - gelet op het voorgaande - op grond van artikel 6:258 lid 2 BW voor rekening komen van [eiseres] .
4.9.
De tekortkoming in de nakoming van de AP7-overeenkomst door Frerotech - de ontbindingsgrond onder (2) - is volgens [eiseres] gelegen in: (a) het 3,5 jaar stilzitten door Frerotech, met behoud van de volledige aanbetaling, (b) de weigering eind 2019 om de AP7-matrijs te leveren conform de AP7-overeenkomst, en (c) de poging van Frerotech om de AP7-overeenkomst eenzijdig te wijzigen door, in afwijking van de eerdere gemaakte afspraken, volledige betaling van de koopprijs door [eiseres] te verlangen alvorens zelf te presteren.
4.10.
Deze stellingen kunnen niet overtuigen, waartoe de rechtbank als volgt overweegt.
Frerotech heeft in september 2016 aan [eiseres] gevraagd om duidelijkheid over de status van de AP7-overeenkomst (zie rov. 2.10.). [eiseres] heeft niet gesteld of en hoe zij daarop heeft gereageerd. Vast staat dat de uitvoering van de overeenkomst daarna ruim twee jaren heeft stilgelegen. [eiseres] heeft niet gesteld dat zij in die periode aanspraak heeft gemaakt, of zelfs maar heeft aangedrongen, op nakoming van de AP7-overeenkomst door Frerotech.
Frerotech heeft harerzijds gesteld dat zij [eiseres] in die periode verscheidene keren (onder meer tijdens ontmoetingen op beurzen) heeft gevraagd naar haar bedoelingen met de AP7-overeenkomst en dat alle aanleiding bestond om die vraag te stellen, omdat [eiseres] vanaf eind 2016 haar onderneming kennelijk weer had opgestart. Volgens Frerotech toonde [eiseres] echter geen interesse in het alsnog afnemen van de AP7-matrijs, maar alleen in het verkrijgen van documentatie dienaangaande ten behoeve van haar verzekeraar. [eiseres] stelde de beslissing ter zake steeds weer uit, met een beroep op de (gestelde) problemen met haar brandverzekeraar, waardoor bij Frerotech de indruk ontstond dat zij door [eiseres] aan het lijntje werd gehouden, aldus Frerotech. Deze stellingen zijn door [eiseres] ten dele niet, ten dele onvoldoende gemotiveerd weersproken.
4.11.
De rechtbank stelt verder vast dat het [eiseres] was die Frerotech in februari 2019 heeft meegedeeld dat verdere nakoming van de AP7-overeenkomst voor haar, [eiseres] , zinloos was (zie rov. 2.12.) en die aandrong op onderling overleg over de (gedeeltelijke) terugbetaling van de door haar betaalde eerste termijn. Over die kwestie is daarna vergeefs overleg gevoerd, waarna Frerotech in een e-mail van 12 december 2019 (prod. 6 [eiseres] ) door [eiseres] werd aangemaand om de AP7-overeenkomst uiterlijk op 27 december 2019 volledig na te komen. [eiseres] heeft niet deugdelijk toegelicht wat haar heeft bewogen tot deze standpuntwijzing, en waarom zij in haar recht stond toen zij - na de aan haar te wijten jarenlange impasse en na de eigen mededeling dat verdere nakoming voor haar zinloos was - ineens aanspraak maakte op volledige nakoming door Frerotech, en dat op een termijn van twee weken.
4.12.
Uit het voorgaande kan geen tekortkoming van Frerotech worden afgeleid die de ontbinding van de AP7-overeenkomst zoals door [eiseres] gevorderd kan rechtvaardigen.
Ook de omstandigheid dat Frerotech in de onderhandelingen die in de loop van 2019 zijn gevoerd, niet bereid is geweest om meteen en volledig in te gaan op de verlangens van [eiseres] , zoals in verband met de terugbetaling van de eerste termijn, levert niet een zodanige tekortkoming op. Dat geldt ook voor het destijds door Frerotech ingenomen standpunt over de betalingscondities, dat werd ingenomen op een moment dat - juist vanwege de eerdere houding en standpunten van [eiseres] - de verdere nakoming van de AP7-overeenkomst niet meer voor de hand lag.
4.13.
[eiseres] heeft geen feiten gesteld die de rechtbank, wanneer bewezen, tot andere oordelen dan de voorgaande kunnen leiden. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
4.14.
Uit al het voorgaande volgt dat geen grond bestaat om de AP7-overeenkomst te ontbinden op de gronden die daartoe door [eiseres] zijn aangevoerd. Toewijzing van de vorderingen onder (i) en (ii) stuit daarop af. Zij zullen dan ook worden afgewezen.
4.15.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Frerotech worden begroot op:
- griffierecht 2.042,00
- salaris advocaat
1.442,00(2 punten × tarief III, € 721,-)
totaal € 3.484,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst af het door [eiseres] gevorderde,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Frerotech tot op heden begroot op € 3.484,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken
op 2 maart 2022.