ECLI:NL:RBLIM:2022:1711

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
ROE 20/111
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de zorgvuldigheid van het onderzoek door de gemeente Venlo

In deze zaak heeft eiser, wonend te [woonplaats], een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo om openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het verzoek betreft documenten met betrekking tot gemeentelijk vastgoed. De rechtbank Limburg heeft op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van de gemeente niet zorgvuldig genoeg is genomen en onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank stelt vast dat de gemeente niet kan aantonen dat het onderzoek naar de gevraagde documenten volledig is geweest. Eiser heeft zijn verzoek gegrond verklaard en de rechtbank concludeert dat de gemeente niet alle relevante stukken heeft openbaar gemaakt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit gedeeltelijk en draagt de gemeente op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook aandacht vraagt voor de motivering van de weigering van openbaarmaking van bepaalde bedragen in de documenten. De rechtbank wijst erop dat de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure leidt tot een schadevergoeding voor eiser. De rechtbank concludeert dat de gemeente niet voldoende heeft gedaan om aan de Wob te voldoen en dat de transparantie in de verkoop van gemeentelijk vastgoed in het geding is.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonend te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigde: mr. M.G.G. van Nisselroij).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2019 heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser van
17 juni 2019 om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 19 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder verstrekking van een aantal aanvullende stukken, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2021.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het Wob-verzoek
1. Eiser heeft verweerder gevraagd hem “volledige kopieën van zowel ambtelijke als bestuurlijke documenten betreffende gemeentelijk vastgoed [straatnaam 1] [huisnr. 1] /
[straatnaam 2] [huisnr. 2] te [plaats] ” (hierna: de panden) te doen toekomen. Specifiek heeft hij om volledige kopieën van de volgende stukken gevraagd:
“alle interne en externe taxaties, waardeverklaringen en waardebepalingen van genoemd vastgoed met leesbare bedragen sinds 2005”;
“alle documenten betreffende interesse in en biedingen op genoemd vastgoed met leesbare bedrage sinds 2005”;
“alle adviezen, e-mails, notities, nota’s, en notulen van overleg betreffende genoemd vastgoed sinds 2010”;
“alle documenten m.b.t. beheer en onderhoud van genoemd vastgoed, waaronder contracten met en facturen van Camelot met leesbare totaalbedragen, alsmede facturen van reparaties met leesbare totaalbedragen”;
“leesbare WOZ-waarden van genoemd vastgoed sinds 2010”;
“alle communicatie (brieven, chats, e-mail, sms- en WhatsApp) tussen:
-leden van het college van B&W onderling
-ambtenaren en leden van het college van B&W – specifiek de Teams
Communicatie, Concernstaf, Grondbedrijf en Vastgoed, Financiën, Juridische
Zaken en de gemeentesecretaris,
-leden van het college van B&W en raadslieden,
-ambtenaren en koper – specifiek de Teams Communicatie,
Concernstaf, Grondbedrijf en Vastgoed, Financiën, Juridische Zaken en de
Gemeentesecretaris,
-leden van het college van B&W en koper, betreffende genoemd vastgoed vanaf initiële interesse van de koper alsmede het verdere verkoopproces en nadien tot voorliggende dat Wob-verzoek”;
7. “ “het collegevoorstel en het collegebesluit inzake de verkoop, alsmede de verkoopovereenkomst en akte van genoemd vastgoed”;
7. “ “alle documenten onder 1 t/m 7 zijnde Kabinet / Kabinet P”.
1.1
Eiser heeft zijn verzoek op de Wob gegrond. Hij heeft om openbaarmaking van deze stukken gevraagd om het proces van de verkoop van de panden transparant te krijgen. Eiser heeft toegelicht dat de panden verkocht zijn aan de zoon van wethouder [naam wethouder 1] , dat de wethouder verantwoordelijk is voor de verkoop van gemeentelijk vastgoed in de wijk [aanduiding] , waarin de panden zijn gelegen, dat externe onderzoeken geresulteerd hebben in evaluatie- en verbeterpunten voor de gemeente van verweerder waarvan meerdere evaluatie- en verbeterpunten zien op de verkoop van gemeentelijk vastgoed en de archivering van stukken en dat hem blijkt dat de evaluatie- en verbeterpunten stelselmatig niet worden gevolgd.
De beslissing op het Wob-verzoek
2. Bij besluit van 21 augustus 2019 is verweerder gedeeltelijk aan het Wob-verzoek tegemoetgekomen. Verweerder heeft per gespecificeerd onderdeel van het verzoek als volgt besloten:
de betreffende taxaties worden openbaargemaakt, met uitzondering van persoonsgegevens en bedragen. De persoonsgegevens worden geweigerd op de grond in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob om de persoonlijke levenssfeer van de in de stukken genoemde personen te eerbiedigen. De bedragen worden geweigerd op de grond in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, omdat het openbaar maken van de bedragen de onderhandelingspositie van de gemeente kan verstoren. Verweerder vindt de genoemde belangen zwaarder wegen dan het algemeen belang;
voor de biedingen wordt verwezen naar wat onder 7 is opgenomen;
opgestelde documenten (waaronder e-mails) worden alleen gearchiveerd voor zover die van belang zijn voor de opbouw van het dossier. Andere documenten dan de documenten die verstrekt worden zijn niet (meer) beschikbaar;
de concessieovereenkomst leegstandbeheer wordt in geanonimiseerde vorm openbaar gemaakt. Voor de reden van verwijst verweerder naar wat hij onder 1 heeft opgenomen;
de WOZ-waarde van de panden in de jaren 2015 tot en met 2018 worden openbaargemaakt. Verweerder vermeldt hierbij dat dit de waarden zijn voor zover beschikbaar;
verwezen wordt naar het onder 7 genoemde collegevoorstel;
het collegevoorstel met bijlagen, het per e-mail gedane bod en het collegebesluit worden openbaargemaakt met uitzondering van persoonsgegevens en bedragen op de gronde genoemd onder 1;
andere documenten dan de documenten die openbaar worden gemaakt zijn niet beschikbaar.
Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat eiser zijn Wob-verzoek in bezwaar gespecificeerd heeft en nog om openbaarmaking van de volgende stukken heeft gevraagd:
het bod op genoemd vastgoed van BTN Eyesecurity;
het taxatierapport van de taxatie van genoemd vastgoed gemaakt in opdracht van BTN Eyesecurity met een taxatiebedrag van € 90.000,-;
het taxatierapport van de taxatie van genoemd vastgoed gemaakt in opdracht van de gemeente Venlo met een taxatiebedrag van € 185.000,- en
communicatie (e-mails en dergelijke) tussen BTN Eyesecurity en de gemeente Venlo , met name van [naam 1] en [naam 2] .
Over deze stukken heeft verweerder het volgende besloten:
wat hiervan nog beschikbaar is wordt openbaargemaakt;
het taxatierapport wordt niet openbaargemaakt omdat het niet (meer) beschikbaar is;
het taxatierapport wordt niet openbaargemaakt omdat het niet bestaat. De genoemde prijs is een vraagprijs;
andere stukken dan de stukken onder a worden niet openbaargemaakt omdat er geen andere stukken zijn dan de stukken genoemd onder a.
4. Naar aanleiding van het bezwaar van eiser stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat:
het feit dat de panden inmiddels zijn verkocht geen reden geeft over de openbaarmaking van bedragen anders te beslissen, omdat de weigeringsgrond die aan openbaarmaking van de bedragen in de weg staat nog onverkort van toepassing is. Het is volgens verweerder niet zo dat nu het pand verkocht is uit de vermelding van de bedragen de onderhandelingspositie van zijn gemeente niet is af te leiden en kan dus bij toekomstige vergelijkbare transacties en rol spelen. Verweerder geeft verder aan dat het taxatieprotocol los staat van het Wob-verzoek en maakt de taxatie van maart 2018 en een bouwkundig rapport alsnog openbaar;
de raadsinformatiebrief waarnaar eiser heeft verwezen niet maakt dat alle biedingen altijd openbaar gemaakt moeten worden. Verder heeft verweerder uitgelegd dat de functionele wethouder niet betrokken is geweest bij de besluitvorming over de verkoop van de panden. Verweerder verwijst verder naar wat hij onder 8) heeft opgenomen;
afstemming over collegevoorstellen vaak mondeling of door aanvulling van het ontwerpvoorstel gebeurt, zodat daarover geen afzonderlijke stukken bestaan en dat in het definitieve voorstel alle bevindingen en adviezen verwerkt zijn, zodat er geen noodzaak is andere stukken te archiveren;
afzonderlijke facturen over het leegstandbeheer van de panden niet beschikbaar zijn en dat de facturen in de kwartaalafrekeningen zijn verwerkt;
andere WOZ-waarden dan de in het besluit op het verzoek genoemde WOZ-waarden niet beschikbaar zijn;
andere stukken dan de stukken die openbaargemaakt zijn of openbaargemaakt worden niet beschikbaar zijn, waarbij verweerder van belang vind op te merken dat e-mails alleen bewaard worden als deze voor de dossiervorming van belang zijn;
voor een reactie wordt verwezen naar wat onder 1 en 2 staat en
het collegevoorstel van 20 november 2018 met kenmerk 141575 openbaar wordt gemaakt.
Beperkte kennisneming
5. De rechtbank heeft van verweerder stukken ontvangen ten aanzien waarvan hij met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om beperkte kennisneming heeft gevraagd (hierna: de 8:29-stukken). De rechtbank heeft de beperkte kennisneming van deze stukken gerechtvaardigd gevonden, omdat het stukken zijn waarover deze procedure gaat. Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven om ook op grond van deze stukken uitspraak te doen. De rechtbank heeft van verweerder een geheel leesbare versie gekregen van de stukken die verweerder openbaar heeft gemaakt, een e-mail van
22 november 2018, een e-mail van 23 november 2018, het verslag van het uitvoeringsoverleg van 11 februari 2019 met wethouder [naam wethouder 2] en de leveringsakte van de levering van de panden en andere panden aan de gemeente van verweerder.
Het beroep en de beoordeling van het beroep
Beroepsgrond 1: de naam van de behandelend ambtenaar wordt niet bekendgemaakt
6. Eiser is het er niet mee eens dat de naam van de behandelend ambtenaar niet in de brief wordt vermeld waarmee de besluiten aan hem bekend zijn gemaakt.
6.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor zover eiser hiermee een grond tegen het bestreden besluit heeft willen aanvoeren, hij naar de uitspraken van de rechtbank van 13 februari 2020 [1] en 29 juli 2021 [2] verwijst waarin de rechtbank deze grond heeft verworpen.
6.2
De rechtbank volgt verweerder. Voor zover eiser met het voorgaande heeft willen aanvoeren dat het bestreden besluit geen stand kan houden, omdat verweerder daardoor niet transparant handelt, hem het recht en de mogelijkheid om naar behoren te kunnen reageren ontneemt en dus geen sprake is van behoorlijk bestuur, zoals eiser in eerder procedures heeft aangevoerd, verwijst de rechtbank naar deze eerdere procedures en de uitspraken in die procedures, met name naar haar hiervoor genoemde uitspraak van 29 juli 2021, waarin zij nog eens uitgebreid heeft uitgelegd waarom deze grond niet slaagt. De rechtbank ziet geen reden om in dit geval tot een ander oordeel te komen.
Beroepsgrond 1 slaagt daarom niet.
Beroepsgronden 2: Het onderzoek is niet zorgvuldig genoeg geweest en het bestreden besluit is niet goed genoeg gemotiveerd
7. Eiser voert aan dat het door verweerder gehouden onderzoek naar gevraagde stukken niet volledig en zorgvuldig genoeg is geweest en dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. Eiser gelooft niet dat verweerder alle stukken openbaar heeft gemaakt die bij hem berusten of zouden moeten berusten, omdat verweerder steeds aangeeft dat hij alle stukken die hij heeft, openbaar heeft gemaakt en er vervolgens steeds toch weer stukken opduiken. Eiser maakt uit stukken die verweerder openbaar heeft gemaakt op dat er nog meer stukken (zouden) moeten zijn. Het gaat om de volgende stukken:
- de offerte van opdrachtnemer van 25 juli 2016 en de aan opdrachtnemer op 15 augustus 2016 verzonden gunningsbeslissing die in de concessieovereenkomst tussen de gemeente van verweerder en Camelot Vastgoedbeheer B.V. is afgesloten, alsmede facturen van Camelot en andere stukken over opdrachten aan Camelot met betrekking tot de panden;
- stukken over financiële en juridische aspecten, het Bibob-onderzoek en het ambtelijk akkoord van het bod van 1 juli 2018 genoemd in het collegevoorstel van 12 februari 2019;
- het verslag van het uitvoeringsoverleg van wethouder [naam wethouder 2] van 12 februari 2019;
- meer e-mails die betrekking hebben op het bod van 10 december 2018, stukken over de op de panden genomen optie, stukken over de melding van wethouder [naam wethouder 1] aan verweerder over de interesse van haar zoon in de panden en
- de leveringsakte van de levering van de verkochte panden.
Eiser wijst er verder op dat hij in de hoorzitting over zijn bezwaar kenbaar heeft gemaakt dat hij weet dat er middels berichten verstuurd met smartphones overleg is geweest tussen wethouders [naam wethouder 1] , [naam wethouder 2] en [naam wethouder 3] .
Eiser blijkt niet dat verweerder aan zijn “inspanningsverplichting (archiefonderzoek)” heeft voldaan en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 april 2016 [3] .
7.1
Verweerder legt in het verweerschrift uit dat hij in het kader van de behandeling van het Wob-verzoek naar stukken heeft gezocht door navraag te doen bij de behandelend ambtenaren of betrokkenen, door het opvragen van (mogelijke) analoge dossiers bij de registratuur over de aan- en verkoop van de panden en door te zoeken in DocMan, Sharepoint, CRM en OneGov met de zoektermen “ [straatnaam 1] ” en “ [straatnaam 2] ”.
7.1.1
Gemachtigde van verweerder verklaart desgevraagd ter zitting dat DocMan, Sharepoint, CRM en OneGov geautomatiseerde systemen zijn waarmee verweerder werkt en dat zij over deze systemen verder niks kan zeggen, omdat zij deze systemen niet kent. Zij weet ook niet of in e-mailboxen is gezocht en of verweerder de door eiser genoemde stukken op grond van de Archiefwet had moeten bewaren. Zij herhaalt dat meer stukken dan de stukken die verweerder (gedeeltelijk) openbaar heeft gemaakt, niet meer bij verweerder beschikbaar zijn.
7.2
De rechtbank ziet dat verweerder geprobeerd heeft aan het Wob-verzoek van eiser te voldoen. Zij vindt echter met de hiervoor weergegeven opsomming van zoekactiviteiten onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe verweerder naar stukken en digitale berichten heeft gezocht. Gemachtigde van verweerder kon ter zitting geen uitleg geven over de systemen waarin naar stukken en/of digitale berichten is gezocht, zodat geen duidelijkheid kon worden gekregen over welke informatie in deze systemen te raadplegen is. Verder is niet duidelijk geworden waarnaar ambtenaren of betrokkenen hebben gezocht en waar zij hebben gezocht. Op de vraag of verweerder naar stukken die in openbaar gemaakte stukken specifiek zijn genoemd en onder het bereik van het Wob-verzoek vallen heeft gezocht, kon zij alleen zeggen dat verweerder niet over meer stukken beschikt dan de stukken die hij (gedeeltelijk) openbaar heeft gemaakt. Ook blijkt niet dat verweerder onderzoek heeft gedaan naar de melding die eiser in de bezwaarprocedure heeft gedaan, dat wethouders [naam wethouder 1] , [naam wethouder 2] en [naam wethouder 3] overleg hebben gevoerd via het versturen van berichten met smartphones. Omdat eiser personen met naam heeft genoemd, had het in de rede gelegen bij deze personen daarover navraag te doen. Gemachtigde van verweerder kon ook niet vertellen of de stukken en digitale berichten die verweerder (niet) meer beschikbaar heeft, stukken of berichten zijn die verweerder op grond van de Archiefwet moet bewaren, terwijl dit toch een vraag is die verweerder zich bij zijn onderzoek moet stellen, omdat hij ten aanzien van archiefstukken, waaronder ook digitale berichten kunnen vallen, alles wat redelijkerwijs mogelijk is moet doen om deze stukken te achterhalen. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat het onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest en moet het er daarom op houden dat dit niet het geval is geweest. Zij kan dan ook niet anders dan concluderen dat het onderzoek dat verweerder naar aanleiding van het Wob-verzoek heeft gehouden niet zorgvuldig genoeg is geweest en het bestreden besluit dat op dat onderzoek is gebaseerd daarom in strijd met artikel 3:2 van de Awb is genomen.
7.2.1
De rechtbank stelt verder vast dat het bestreden besluit niet goed genoeg gemotiveerd is, omdat daaruit nagenoeg niet blijkt waarom stukken die verweerder niet (meer) beschikbaar heeft niet (meer) bij verweerder berusten. Verweerder heeft zich ten onrechte in het bestreden besluit beperkt tot de mededeling dat hij over andere stukken dan de (gedeeltelijke) openbaargemaakte stukken niet (meer) beschikt. Het bestreden besluit is daarom in zoverre ook in strijd met artikel 7:12 van de Awb genomen.
7.2.2
De rechtbank merkt hierbij op dat uit de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2016 waarnaar eiser veelvuldig heeft verwezen niet blijkt dat een bestuursorgaan verplicht is zich zodanig in te spannen om stukken te achterhalen dat het, zo nodig, buiten de eigen organisatie op zoek moet gaan naar stukken, als gevraagde stukken niet (meer) bij het bestuursorgaan berusten. Als eiser deze uitspraak zo heeft gelezen berust dit op een onjuiste lezing van deze uitspraak. Deze uitspraak ziet op de inspanningsverplichting van een bestuursorgaan in de situatie waarin een bestuursorgaan onderzoek doet naar de vraag of (een deel) van de met een wob-verzoek gevraagde stukken bij een ander bestuursorgaan berusten om zodoende het Wob-verzoek op grond van artikel 4 van de Wob (in zoverre) aan dat bestuursorgaan te kunnen doorsturen om de behandeling ervan te kunnen laten overnemen. Deze situatie doet zich hier niet voor, zodat deze uitspraak in dit geval niet van belang is. De rechtbank is ervan uitgegaan dat eiser met het aanhalen van deze uitspraak en het veelvuldig noemen van de Archiefwet heeft bedoeld aan te voeren dat als stukken niet (meer) bij verweerder berusten, maar wel bij verweerder hadden moeten berusten, omdat hij deze stukken op grond van de Archiefwet had moeten bewaren, verweerder alles wat redelijkerwijs mogelijk is moet doen om deze stukken te achterhalen en dus zo nodig buiten de eigen organisatie op zoek moet gaan naar deze stukken.
Beroepsgronden 2 slagen dus.
Beroepsgronden 3: de weigering van de openbaarmaking van bedragen in stukken is niet goed gemotiveerd en in strijd met het zorgvuldigheids- en gelijkheidsbeginsel
8. Eiser voert verder aan dat verweerder het onleesbaar maken/het niet openbaar maken van de bedragen in de openbaargemaakte taxatierapporten van 3W bedrijfsmakelaar van
27 april 2004 respectievelijk van Hauzers&Partners van 15 juli 2016, de waardeverklaring van Hauzers&Partners van 24 maart 2015, de onroerende zaakwaardering van VeTeBe van
1 maart 2018, het bouwtechnisch rapport van Peters van 9 maart 2018 en het collegevoorstel van 19 februari 2019 niet deugdelijk gemotiveerd heeft. Hij stelt zich op het standpunt dat de panden zijn verkocht en er daarom geen sprake meer is van een onderhandelingspositie. Hij voert verder aan dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en gelijkheidsbeginsel en dat verweerder willekeurig handelt, omdat verweerder bedragen in openbaargemaakte stukken niet openbaar maakt, terwijl hij dat in andere gelijke gevallen wel heeft gedaan. Eiser wijst op het taxatierapport van Wolters Makelaarskantoor van 18 maart 2014 en naar de openbaarmaking van een taxatiebedrag in een taxatierapport over ander gemeentelijk vastgoed dat onderwerp is van een ander beroep van eiser dat op dezelfde zitting is behandeld als het voorliggende beroep.
8.1
Verweerder blijft erbij dat hij openbaarmaking van de bedragen die hij in de openbaargemaakte stukken onleesbaar heeft gemaakt mocht weigeren, omdat openbaarmaking van deze bedragen de gemeentelijke onderhandelingspositie kan verstoren. Verweerder geeft geen verklaring voor het openbaar maken van het taxatiebedrag in het taxatierapport van Wolters Makelaarskantoor van 18 maart 2014. Over de openbaarmaking van het taxatiebedrag in het taxatierapport dat betrekking heeft op ander gemeentelijk vastgoed heeft gemachtigde van verweerder bij de behandeling van het beroep dat op dat vastgoed ziet ter zitting gezegd dat openbaarmaking van het taxatiebedrag op een vergissing berust.
8.2
De rechtbank stelt voorop dat de waardeverklaring van Hauzers&Partners van 24 maart 2015 ziet op het pand aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] in [plaats] en dus buiten het bereik van het Wob-verzoek valt en daarom alsnog buiten de beoordeling wordt gelaten.
8.2.1
De rechtbank overweegt vervolgens dat een bestuursorgaan openbaarmaking van de taxatiewaarde of een andere waardebepaling van een pand dat het te koop aanbiedt mag weigeren als door openbaarmaking ervan, samen met andere openbare informatie over het betreffende pand, inzicht wordt verkregen in de onderhandelingsstrategie die het bestuursorgaan bij de vastgoedonderhandeling heeft of heeft gehad. Het inzicht dat met openbaarmaking van die gegevens wordt verkregen kan een potentiële koper bij een andere vastgoedonderhandeling met het betreffende bestuursorgaan in zijn voordeel gebruiken waardoor het bestuursorgaan bij aanvang van die onderhandelingen al op een achterstand wordt gesteld en dus onevenredig wordt benadeeld. Vereist is dan wel nog dat dit belang zwaarder weegt dan het algemeen belang. Een bestuursorgaan zal dus per geval moeten nagaan of de taxatiewaarde of een andere waardebepaling van een pand dat onderwerp van een vastgoedonderhandeling is of was openbaar kan worden gemaakt. Het kan dus zijn dat het in het ene geval tot de conclusie komt dat er grond is openbaarmaking ervan te weigeren en in een ander geval geen grond vindt die aan openbaarmaking ervan in de weg staat.
8.2.2
De enkele omstandigheid dat verweerder over de openbaarmaking van taxatiebedragen nu anders beslist dan in een ander geval, is op zich dan ook geen grond om aan te nemen dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld oftewel willekeurig heeft beslist. De rechtbank is ook niet gebleken dat verweerder gelijke gevallen niet gelijk behandelt en is het in zoverre dus niet met eiser eens. Gelet op wat zij hiervoor heeft overwogen, is zij ook niet met eiser eens dat de onderhandelingspositie van verweerder geen reden meer kan zijn om openbaarmaking van onleesbaar gemaakte bedragen in het belang van het voorkomen van onevenredig nadeel te weigeren in geval de betreffende onderhandelingen zijn afgerond.
8.2.3
De rechtbank is wel met eiser eens dat verweerder met de gegeven motivering over zijn onderhandelingspositie niet goed genoeg gemotiveerd heeft dat hij openbaarmaking van de bedragen die hij in genoemde stukken onleesbaar heeft gemaakt mag weigeren op de grond in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. De rechtbank vindt de gegeven motivering over het voorkomen van verstoring van de gemeentelijke onderhandelingspositie onvoldoende, omdat uit het beroepschrift en andere dossierstukken blijkt dat het taxatiebedrag in het taxatierapport van Wolters Makelaarskantoor van
18 maart 2014, de oorspronkelijke en later aangepaste vraagprijs voor de panden, het aanvaarde bod en de prijs waarvoor de panden zijn verkocht openbaar zijn en verweerder hiermee dus al inzicht heeft gegeven in de gemeentelijke onderhandelingsstrategie bij de onderhandelingen over de verkoop van de panden. Het had onder deze omstandigheden op de weg van verweerder gelegen uit te leggen dat het inzicht in de gemeentelijke onderhandelingsstrategie dat door openbaarmaking van de onleesbaar gemaakte bedragen in genoemde stukken wordt verkregen, de gemeentelijke onderhandelingspositie, ondanks het inzicht dat hij al met openbaargemaakte informatie in de gemeentelijke onderhandelingsstrategie heeft gegeven, dusdanig verstoort dat sprake is van onevenredig nadeel dat moet worden voorkomen. Daarnaast had verweerder moeten motiveren waarom dit belang zwaarder weegt dan het algemeen belang dat gediend is bij transparantie over de verkoop van de panden, temeer nu deze panden verkocht zijn aan de zoon van een wethouder die ten tijde van de verkoop belast was met de verkoop van gemeentelijk vastgoed in de wijk waarin de panden liggen. Nu dit allebei niet is gebeurd, is het bestreden besluit ook voor zover verweerder openbaarmaking heeft geweigerd van de bedragen die hij in de genoemde stukken onleesbaar heeft gemaakt in strijd met artikel 7:12 van de Awb genomen.
8.2.4
Door bij de beoordeling of de onleesbaar gemaakte bedragen openbaar kunnen worden gemaakt geen rekening te gehouden met al openbaargemaakte informatie en het inzicht in de gemeentelijke onderhandelingsstrategie dat daarmee al wordt gegeven, heeft verweerder bij het nemen van het bestreden besluit niet zorgvuldig genoeg gehandeld en daarom het bestreden besluit ook in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen.
Beroepsgronden 3 slagen dus gedeeltelijk.
Conclusie beroep tegen het bestreden besluit
9. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigen. De rechtbank zal verweerder verder opdragen met inachtneming van deze uitspraak en in het bijzonder rechtsoverweging 14 van deze uitspraak binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank gaat niet mee in de door eiser gevraagde termijn van vier weken, omdat een gedegen nieuw besluit moet kunnen worden genomen, de nieuwe beslissing enige tijd zal kosten en verweerder in (een deel van) deze periode niet alleen nog één ander nieuw besluit zal moeten (kunnen) nemen, maar ook nog de drie besluiten waartoe de rechtbank verweerder opdracht heeft gegeven bij haar uitspraken van 21 februari 2022 (ROE 20/1324, ROE 20/1811 en ROE 20/2299). De rechtbank gaat aan haar uitspraak geen dwangsom verbinden, zoals eiser haar heeft gevraagd. Zij heeft dat in de genoemde drie eerdere uitspraken gedaan en gaat ervan uit dat zij verweerder daarmee voldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij op tijd moet beslissen.
9.1
Eiser heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat hij tegen het nieuw te nemen besluit alleen nog in beroep kan bij de Afdeling. De mogelijkheid dit te bepalen biedt de wet de rechtbank niet, zodat eiser tegen het nieuw te nemen besluit beroep bij de rechtbank zal moeten instellen als hij het niet eens is met dat besluit en tegen dat besluit een rechtsmiddel wil aanwenden.
Opdracht tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar
10. Verweerder dient:
- met inachtneming van rechtsoverweging 7.2 inzichtelijk te maken op welke manier hij naar stukken en digitale berichten heeft gezocht en dat hij naar in openbaargemaakte stukken specifiek genoemde stukken heeft gezocht, met uitzondering van de onder 10.1 en 10.2 genoemde stukken;
- inzichtelijk te maken dat hij bij wethouders [naam wethouder 1] , [naam wethouder 2] en [naam wethouder 3] navraag heeft gedaan over het versturen van berichten via smartphones voor overleg over de verkoop van de panden;
- kenbaar bij zijn onderzoek te betrekking wat eiser in beroep heeft aangevoerd over het zakelijke gebruik door [naam 3] van zijn privé-e-mailadres en het privégebruik van zijn zakelijke telefoonnummer. Het ligt in de rede dat verweerder bij [naam 3] navraagt of [naam 3] zijn privé-e-mailadres in de aangelegenheid over de verkoop van de panden ook zakelijk heeft gebruikt, nu uit de screenprint blijkt dat dat e-mailadres op enigerlei wijze betrokken kan zijn geweest bij zakelijke correspondentie over deze aangelegenheid;
- kenbaar te motiveren waarom stukken die hij niet (meer) heeft niet (meer) bij hem berusten. Als dat stukken zijn die nog bij verweerder hadden moeten berusten op het moment waarop het Wob-verzoek is gedaan, dient verweerder al het mogelijke te doen om deze stukken te achterhalen. Hij dient ook inzichtelijk te maken dat hij dat in die gevallen heeft gedaan. Dit alles met inachtneming van rechtsoverwegingen 7.21 en 7.2.2;
- ten aanzien van stukken en digitale berichten die hij alsnog aantreft te beoordelen of hij deze stukken of berichten openbaar mag maken en deze beoordeling met onderliggende motivering kenbaar te maken;
- met inachtneming van de rechtsoverwegingen 8.2.3 en 8.2.4 opnieuw te beoordelen of hij bedragen in de onder 8 genoemde openbaargemaakte stukken openbaar mag maken en deze beoordeling met onderliggende motivering kenbaar te maken en
- te beoordelen of hij de twee e-mails van 22 respectievelijk 23 november 2018 en het verslag van het uitvoeringsoverleg van 19 februari 2019 met wethouder [naam wethouder 2] , aangetroffen bij de 8:29-stukken, openbaar mag maken en deze beoordeling met onderliggende motivering kenbaar te maken. Uit het bestreden besluit, noch uit het besluit op het Wob-verzoek, blijkt dat verweerder dit al heeft gedaan. De rechtbank merkt hierbij ten aanzien van het verslag van het uitvoeringsoverleg nog op dat het innemen van een standpunt ter zake ter zitting, zoals gemachtigde van verweerder heeft gedaan, niet als een besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt.
10.1
Verweerder hoeft om de volgende redenen niet op zoek te gaan naar de volgende in openbaargemaakte stukken genoemde stukken: het Bibob-advies, de offerte opdrachtnemer van 25 juni 2016 en de leveringsakte over de levering van de panden aan de koper.
10.1.1
De openbaarmakingsregeling in artikel 8.28 van de Wet Bibob is een bijzondere openbaarmakingsregeling die de Wob opzij zet. Het rapport dat naar aanleiding van het Bibob-onderzoek wordt opgemaakt valt onder deze regeling. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2011 [4] . Daarom is de Wob niet op het rapport van toepassing en kan het rapport op grond van de Wob niet openbaar worden gemaakt.
10.1.2
De offerte opdrachtnemer van 25 juli 2016 valt, zoals de rechtbank in haar uitspraak van 21 februari 2022 (ROE 20/1324) heeft uitgelegd onder de bijzondere openbaarmakingsregeling in artikel 2.57 van de Aanbestedingswet. Op grond van deze regeling mag een dergelijke offerte niet openbaar worden gemaakt en daarom is de Wob er niet op van toepassing. De offerte van opdrachtnemer van 25 juni 2016 kan dan ook op grond van de Wob niet openbaar worden gemaakt.
10.1.3
Een leveringsakte is openbaar. Alle leveringsakten worden ingeschreven in de openbare registers en kunnen door iedereen opgevraagd worden. De omstandigheid dat voor het verkrijgen van een leveringsakte een vergoeding moet worden betaald, maakt dat op zich niet anders. Bij het Kadaster kan een leveringsakte worden opgevraagd voor € 16,- en dat is niet een bedrag dat aan het openbaar zijn van een leveringsakte voor een ieder in de weg staat. Stukken die openbaar zijn, vallen niet onder de Wob en kunnen daarom op grond van de Wob niet openbaar worden gemaakt.
10.2
Gelet op wat de rechtbank in rechtsoverweging 10.1.3 heeft overwogen, hoeft verweerder niet te beoordelen of hij de leveringsakte van de levering van de panden en andere panden aan de gemeente van verweerder, die bij de 8:29-stukken zit, openbaar mag maken, omdat deze akte al openbaar is, de Wob er daarom niet op van toepassing is en op grond van de Wob dus niet openbaar kan worden gemaakt.
Het beroep van rechtswege
11. In artikel 6:19 van de Awb is bepaald dat het beroep van rechtswege betrekking heeft op een besluit tot wijziging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
12. De rechtbank stel vast dat verweerder het bestreden besluit in het verweerschrift heeft aangevuld met de beslissing dat hij de bedragen die hij in openbaargemaakte stukken onleesbaar heeft gemaakt ook weigert op de grond in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob. Deze beslissing is een wijzigingsbesluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Omdat eiser belang heeft bij een beroep tegen het wijzigingsbesluit, is er op grond van artikel 6:19 van de Awb een beroep van rechtswege tegen dat besluit ontstaan dat in deze procedure ook moet worden beoordeeld. De rechtbank overweegt over dat beroep het volgende.
12.1
Verweerder heeft aan zijn beslissing, dat hij de bedragen die hij in openbaargemaakte stukken onleesbaar heeft gemaakt ook weigert op de grond in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob, dezelfde motivering ten grondslag gelegd als aan zijn beslissing openbaarmaking van deze bedragen te weigeren op de grond in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, namelijk op de motivering dat openbaarmaking van deze bedragen de gemeentelijke onderhandelingspositie kan verstoren.
12.2
Eiser heeft tegen de beslissing van verweerder, dat hij de bedragen die hij in openbaargemaakte stukken onleesbaar heeft gemaakt weigert op de grond in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob, geen concrete gronden aangevoerd. Omdat de rechtbank eiser niet in de gelegenheid heeft gesteld tegen deze beslissing concrete gronden aan te voeren, kan het niet aanvoeren van concrete gronden eiser niet worden tegengeworpen. Uit proceseconomische overwegingen gaat de rechtbank ervan uit dat eiser het met de beslissing van verweerder, dat hij de bedragen die hij in openbaargemaakte stukken onleesbaar heeft gemaakt weigert op de grond in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob, niet eens is op de gronden die hij heeft aangevoerd tegen de beslissing van verweerder, dat hij de bedragen die hij in openbaargemaakte stukken onleesbaar heeft gemaakt weigert op de grond in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.
12.2.1
Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen, heeft eiser aangevoerd dat de beslissing van verweerder, dat hij de bedragen die hij in openbaargemaakte stukken onleesbaar heeft gemaakt weigert op de grond in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, niet goed genoeg gemotiveerd is en het bestreden besluit in zoverre niet zorgvuldig genoeg is genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze gronden slagen. Omdat verweerder aan zijn beslissing, dat hij de bedragen die hij in openbaargemaakte stukken onleesbaar heeft gemaakt weigert op de grond in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob, dezelfde motivering ten grondslag heeft gelegd als aan zijn beslissing openbaarmaking van deze stukken te weigeren op de grond in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, is het oordeel van de rechtbank over deze motivering hier niet anders en daarom is deze beslissing ook in strijd met de artikel 3:2 en 7:12 van de Awb. De aangenomen gronden slagen dus.
Conclusie beroep van rechtswege
13. Het beroep van rechtswege tegen het wijzigingsbesluit is gegrond. De rechtbank zal het beroep van rechtswege tegen het wijzigingsbesluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Een nieuw besluit kan verweerder, met inachtneming van deze uitspraak, nemen in het nieuw te nemen besluit op bezwaar.
Griffierecht en proceskosten
14. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is, gaat de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, omdat niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen.
Overschrijding van de redelijke termijn
16. Eiser heeft zich ter zitting beklaagd over de lange duur van de procedure.
16.1
De rechtbank stelt vast dat eiser op 8 september 2019 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit op zijn informatieverzoek en is ervan uitgaan dat verweerder het bezwaarschrift daags daarna heeft ontvangen. Zij stelt ook vast dat sindsdien meer dan twee jaren zijn verstreken. Zij overweegt dat een termijn van twee jaren voor een bezwaar- en beroepsprocedure tezamen in beginsel als een redelijke termijn wordt aangemerkt en dat haar niet is gebleken dat in dit geval sprake is van omstandigheden die maken dat van een kortere of langere termijn als redelijke termijn moet worden uitgegaan. De rechtbank gaat daarom uit van een redelijke termijn van twee jaren en concludeert dat deze termijn op de dag van de uitspraak bijna met zes maanden is overschreden. De rechtbank veronderstelt dat eiser door overschrijding van de redelijke termijn immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Eiser heeft zich immers beklaagd over de lange duur van de procedure. Als uitgangspunt voor een schadevergoeding geldt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Eiser komt daarom in aanmerking voor een schadevergoeding van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn. De overschrijding heeft enkel betrekking op de beroepsfase. De veroordeling tot vergoeding van de schade zal daarom ten laste van de minister van rechtsbescherming worden uitgesproken. Gelet op het beleid ter zake (als vermeld in de beleidsregel die is gepubliceerd in Stcrt. 2014, 20210) en de Regeling voortzetting mandaat, volmacht en machtiging Ministerie van Justitie en Veiligheid (Stcrt 2017, 62751), behoeft de Staat in dit geval niet in de procedure te worden betrokken.

Beslissing

De rechtbank:
Het beroep tegen het bestreden besluit
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt het bestreden besluit gedeeltelijk;
- draagt verweerder op voor het vernietigde deel van het bestreden besluit binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en in het bijzonder rechtsoverwegingen 10 tot en met 10.2 ;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
Het beroep van rechtswege
- verklaart het beroep van rechtswege gegrond en vernietigt het wijzigingsbesluit;
Schadevergoeding
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming) tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 maart 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.