ECLI:NL:RBLIM:2022:1687

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
7849321 CV EXPL 19-4317
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een koopsom voor een Mercedes GLC met bewijswaardering van getuigenverklaringen

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. A.K. Tosun, betaling van een koopsom van € 44.500,- voor een Mercedes GLC die hij op 20 juni 2018 zou hebben gekocht van gedaagde, vertegenwoordigd door A.M.C. Linssen. De procedure is gestart na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 1 april 2020, waarin eiser werd toegestaan bewijs te leveren van de betaling. Gedaagde heeft betwist dat het bedrag van € 44.500,- is betaald en stelt dat er een Kaufvertrag is ondertekend voor € 25.000,-. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder getuigen die de transactie hebben waargenomen. De verklaringen van de getuigen zijn tegenstrijdig en er zijn twijfels over de betrouwbaarheid van de getuigenissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet met voldoende zekerheid heeft aangetoond dat hij het gevorderde bedrag heeft betaald. De rechtbank concludeert dat de vordering van eiser moet worden afgewezen, en veroordeelt eiser in de proceskosten van gedaagde, begroot op € 2.490,-.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 7849321 CV EXPL 19-4317
Vonnis bij vervroeging van de kantonrechter van 2 maart 2022
in de zaak van
[eiser] ,
wonend in [woonplaats 1] aan de [adres 1]
eisende partij,
gemachtigde mr. A.K. Tosun, advocaat te Rotterdam
tegen
[gedaagde] ,handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonend in [woonplaats 2] en zaakdoend in [vestigingsplaats] , aan de [adres 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde thans A.M.C. Linssen, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand.
Partijen worden verder [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 1 april 2020
  • de brief van [gedaagde] van 23 april 2020 met twee bijlagen
  • de akte houdende opgave getuigen van [eiser] met productie 16 (een cd en de schriftelijke weergave van een gesprek)
  • de brief van [gedaagde] van 29 april 2020
  • de brief van [eiser] van 18 augustus 2020 met een bijlage
  • de akte uitlaten productie van de zijde van [gedaagde] van 9 september 2020
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 9 september 2020 waaruit blijkt dat drie getuigen zijn gehoord
  • de akte houdende producties van [eiser] met de producties 17 en 18
  • de akte houdende opgave getuigen tevens akte houdende verhinderdata en reactie op bewijs van [gedaagde]
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 5 november 2021 waaruit blijkt dat twee getuigen zijn gehoord
  • de brief met stukken van de griffier van deze rechtbank van 8 december 2021
  • de conclusie na enquête van [eiser]
  • de conclusie na (contra-)enquête van [gedaagde] met productie 18, 19 en 20
  • de akte van 2 februari 2022 van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenvonnis van 1 april 2020 is [eiser] in staat gesteld om te bewijzen dat hij op 20 juni 2018 € 44.500,- heeft betaald aan [gedaagde] . [gedaagde] is bij dat vonnis bevolen om bescheiden over te leggen waaruit blijkt dat hij in de periode van 15 juni 2018 tot en met 20 juni 2018 in zijn handelsvoorraad twee Mercedessen GLC coupe had opgenomen.
2.2.1
Partij [eiser] heeft, als getuige gehoord, verklaard, voor zover van belang:

Ik heb in 2018 op internet naar een Mercedes Bens GLC 250 gezocht. Ik vond er een bij [gedaagde] die hier nu aanwezig is. (…) Op 17 juni 2018 heb ik met mijn vrouw de auto bij [gedaagde] bekeken. Wij vonden hem goed en hebben een prijs afgesproken van € 45.500,-. Ik heb een aanbetaling gedaan van € 1000,- en ontving een kaufvertrag. U rechter laat mij zien productie 4 dagvaarding en dat is het stuk dat ik ontving. Op 20 juni 2018 ben ik met [getuige 1] de auto gaan halen. Een andere auto is toen niet ter sprake gekomen. Ik heb toen [gedaagde] contant betaald met allemaal biljetten van € 500,-. Ik had in Algerije een erfenis en die bestond uit onder ander huizen. Die heb ik verkocht en, zoals niet ongebruikelijk in Algerije, ik heb toen de koopprijs contant in Dinars ontvangen. Ik heb die Dinars in Algerije omgewisseld en in Euro’s had ik toen € 25.000,- contant. Dat geld heb ik meegenomen naar huis en met dat geld heb ik [gedaagde] betaald. Dat was nog niet voldoende voor de koopsom en het restant heb ik geleend in contanten van mijn partner [getuige 1] . Die leenovereenkomst is niet op schrift gesteld, wij vertrouwen elkaar als partners. [getuige 1] had dat geld contant. Ik weet niet hoe hij er aan kwam. Ik heb dus op 20 juni 2018 € 44.500,- aan [gedaagde] betaald en hij heeft toen een kwitantie opgemaakt. U rechter laat mij zien productie 5 dagvaarding, ook een kaufvertrag. Daar staat op € 25.000,- maar dat is dus niet juist. Ik heb op die dag € 44.500,- betaald. [gedaagde] vertelde mij dat hij in verband met de BTW op dit kaufvertrag € 25.000,- schreef. Ik zou later, zo zei hij, per mail een factuur ontvangen waarop stond dat ik de volledige koopsom van € 44.500,- had betaald. Die factuur is nooit gekomen(…). Ik heb de twee keer dat ik bij [gedaagde] ben geweest nooit een tweede Mercedes Benz GLC 250 gezien. [gedaagde] had wel de nodige schadeauto’s op zijn terrein staan. Ik heb foto’s gemaakt van mijn aankoop en ik hoor mijn advocaat zeggen dat hij deze te zijner tijd zal overleggen.”
2.2.2
De op verzoek van [eiser] gehoorde getuige [getuige 1] heeft verklaard, voor zover relevant:

Ik doe samen met [eiser] zaken in een sarl. Wij zijn partners. [eiser] vertelde mij dat hij op internet een auto had gezocht en ook gevonden. (…) Op 20 juni, ik weet niet meer precies wat voor weekdag, zijn [eiser] en ik de auto gaan ophalen bij de hier aanwezige [gedaagde] . Ik herken hem. We zijn met mijn auto gegaan en dan zou [eiser] in de nieuwe aankoop terugrijden. Wij zijn naar het terrein van [gedaagde] gereden. Daar stonden veel auto’s maar ik heb geen enkele andere Mercedes Benz GLC 250 gezien. [eiser] heeft de auto betaald en hierbij zijn geen andere onderhandelingen geweest. (…) [eiser] heeft contant betaald met allemaal biljetten van € 500,-. [gedaagde] deed die biljetten eerst in de geldtelmachine, maar die deed het niet goed. Hij heeft toen in ons bijzijn die biljetten geteld. Er was ook nog een medewerker bij van [gedaagde] , een grote, stevige vent. Na het tellen bleek het te gaan om € 44.500,-. Dat was dus de uitkomst van de telling. U vraagt mij of ik weet hoe [eiser] aan het geld kwam, en ik zeg u dat weet ik niet. U vraagt mij of ik [eiser] geld heb gegeven, en ik zeg u nee ik heb hem geen geld gegeven.
Intermezzo de rechter: na dit antwoord hoorde ik [eiser] ‘oui’ zeggen. Het kan niet anders dan als ik dit heb gehoord, de getuige dit ook moet hebben gehoord.
Einde intermezzo, waarna de getuige verklaarde
:
ik heb [eiser] wel geld geleend en wel € 15.000,-. Dat waren de contante opbrengsten van door mij in Algerije verkocht onroerend goed. Nadat al het geld is geteld en dus bleek dat het € 44.500,- was, wilde [gedaagde] een factuur opmaken. Hij zei dat zijn computer het niet deed en dat hij later via de e-mail de factuur zou sturen. [gedaagde] maakte wel een stuk op waarop hij schreef dat hij € 25.000,- had ontvangen. Dat klopte dus niet en toen wij om een verklaring vroegen zei [gedaagde] dat dit voor hem voordeliger was in verband met lasten, ik meen belastingen, nadere details weet ik niet. (…)”.
2.2.3
De op verzoek van [eiser] gehoorde getuige [getuige 2] heeft verklaard, voor zover van belang:

Ik ben na juni 2018 door [eiser] gebeld in verband met een auto die hij had gekocht van [gedaagde] . Die [gedaagde] zit nu ook in de zaal en ik herken hem als de man met wie wij op 20 september 2018 hebben gesproken. (…) Op 20 september 2018 ben ik met [eiser] en de ook door u gehoorde getuige [getuige 1] naar [gedaagde] gereden. [eiser] wilde van de auto af en de koopsom terug. [eiser] heeft toen ook het bedrag genoemd van de koopsom en wel € 45.500,-. Voor zover mij is verteld had hij dat toen betaald via € 1000,- vooraf en later een bedrag van € 44.500,- contant in biljetten van € 500,-. Toen [eiser] tegen [gedaagde] zei dat hij de koopsom van € 45.500,- terug wilde hebben, reageerde [gedaagde] niet op dat bedrag. Hij zei toen dus niet iets in de trant van dat dit bedrag niet de koopsom was. [gedaagde] wilde toen nog iets in Duitsland proberen maar daar nam [eiser] geen genoegen mee (…). Toen wij dat gesprek hadden met [gedaagde] was er nog iemand op het terrein en volgens mij werkte die man voor [gedaagde] . Die man heette [naam 1] , (…) Ik praatte nog met die [naam 1] toen en daar over de zaak en die [naam 1] zei toen ook dat het € 45.500,- was betaald.”.
2.3.1
De op verzoek van [gedaagde] gehoorde getuige [getuige 3] heeft verklaard, voor zover relevant:

Ik beheers een klein beetje Frans en wel zodanig dat ik als men in het Frans over een autoverkoop praat, ik begrijp welke bedragen worden genoemd, of er wordt afgedongen en ook of er een koop is gesloten. (…) Ik heb (…) [eiser] een keer gezien bij [gedaagde] . Uit wat ik begreep kwam hij toen een auto ophalen maar kreeg hij belangstelling voor een andere auto en wel een Mercedes met hagelschade. Ik denk dat ik die hagelschade Mercedes een dag of wat eerder bij [gedaagde] had zien staan. Ik herinner mij alleen maar aan schade dat die auto deukjes had op het dak, vooral bij de voorruit en ook deukjes op de motorkap. Er is mij verder geen andere schade opgevallen. Zoals gezegd had ik de indruk uit datgene wat werd besproken dat [eiser] uiteindelijk een andere auto wilde en wel die hagelschade auto. het gesprek hierover vond plaats in het kantoor van [gedaagde] . Dat is een redelijk groot kantoor en er was zonder meer plaats voor [gedaagde] , [eiser] en ik. Verder had ik die dag nog meegenomen [naam 2] . [naam 2] kwam en ging die dag samen met mij. [naam 2] was ook in het kantoor bij het gesprek. Ik houd er niet van om echt mee te luisteren als de transactie tussen andere mensen wordt gesloten, dus ik kan niet zeggen dat ik alles heb meegekregen maar ik begreep uit de bewoordingen wel dat de hagelschade auto was gekocht voor € 25.000. [eiser] heeft dat toen meteen betaald waarbij ik heb gezien dat er in elk geval werd betaald met briefjes van 50 en 100. Ik geloof niet dat ik andere briefjes heb gezien maar dat betekent niet dat er niet ook met andere briefjes is betaald. Ik doe zelf ook werk in de autohandel en in die hoedanigheid kan ik zeggen dat er geen witwasregels zijn die maken dat een dergelijke betaling niet contant zou mogen.
Mr. Tosun laat mij zien een als productie 17 overgelegde foto en wel een foto waar vanaf links gezien op ongeveer een derde deel een verticale rode paal staat en rechts daarnaast een Mercedes met de neus naar voren met zichtbaar kenteken [kenteken] . Ik zie ook de achtergrond van die auto op de foto en aan de hand daarvan zeg ik dat die foto niet is genomen op het terrein van [gedaagde] . Ik zie op die foto geen hagelschade maar ik zeg daarbij als deskundige dat dergelijke schade op dit soort foto’s heel vaak niet te zien is. Het is juist dat ik over deze zaak een schriftelijke verklaring heb afgelegd. U rechter laat mij die zien en zegt daarbij dat het betreft een bij dupliek overgelegde getuigenverklaring. Die verklaring heb ik zelf met de hand geschreven en ondertekend en alles wat daarin staat is juist. Een ding uit die verklaring moet ik verduidelijken: voor zover uit de eerste regels zou zijn af te leiden dat ik van 14 juni 2018 tot 18 juni 2018 tussen 0900 uur en 1800 uur op het terrein van [gedaagde] was moet dat anders worden begrepen. Wat ik daar heb bedoeld te schrijven is dat ik op die dagen op enig moment tussen de genoemde tijdstippen aanwezig ben geweest op het terrein van [gedaagde] . Die aanwezigheid was dus niet volledig tussen 0900 en 1800 uur maar op enig moment tussen die twee tijdstippen. Ik zeg verder nog dat het kenteken dat ik net heb genoemd wordt verstrekt bij de verkoop van een auto als die auto meteen grensoverschrijdend door de koper wordt weggebracht.”
2.3.2
Partij [gedaagde] heeft als getuige verklaard, voor zover hier van belang:

U rechter houdt mij voor productie 17 door mij overgelegd. Het betreft een rekening voor de verkoop van een schadevrije Mercedes. Dat wat staat bij rekening onder firma en adres is niet door mij geschreven maar door de koper. Ik kan in elk geval nog lezen dat hij heeft opgeschreven Rumania en daaruit leidt ik af dat de koper uit Roemenië kwam maar dat weet ik niet meer zeker. Achter BTW nummer staat “Marge” en dat heb ik zelf geschreven en dat betekent dat er geen BTW is verschuldigd. Datgene wat met de hand is geschreven onder “Betreft automobiel” heb ik wel zelf geschreven. Ik weet niet meer of het een koper of een koopster was of een paar. Er is € 45.000 contant betaald en dat mocht in elk geval in die tijd nog onder de toen geldende witwasregels. Als het goed is staat deze contante betaling gewoon in mijn boekhouding en ik hoor u rechter zeggen dat u het niet onlogisch vindt als ik bij een nader te nemen akte een gewaarmerkte verklaring terzake deze storting overleg waaruit blijkt dat ook de boekhouder het hiermee eens is. Ik heb aan de hier aanwezige [eiser] een Mercedes verkocht waarop hij toen een aanbetaling deed en die hij later zou ophalen. Op de dag dat hij de auto kwam ophalen zag hij eenzelfde type auto staan maar dan met hagelschade. Ik had die auto gekocht in de periode tussen het eerste bezoek van [eiser] en de dag dat hij de auto zou ophalen. Toen [eiser] de hagelschade auto zag vroeg hij of hij in plaats van de eerdere Mercedes, deze kon kopen. Dit gesprek deden we in het Frans met dien verstande dat ik geen vloeiend Frans spreek maar met handen en voeten en met de paar woorden die je nodig hebt bij verkooponderhandelingen kon het gesprek best worden gevoerd. Het gesprek begon buiten op het terrein bij de hagelschade auto en is later voortgezet in mijn kantoor. Ik weet nog dat naast [eiser] en ik ook aanwezig waren [getuige 3] en [naam 2] . Ik weet niet meer precies waar deze laatste twee tijdens alle onderhandelingen waren, maar ik weet nog wel dat die twee ook in het kantoor waren bij de laatste handeling. De schade aan de auto bestond dus uit hagelschade en wel over de volledige carrosserie. Het betrof deukjes van tussen de 1 en 2 centimeter. Ik heb die auto toen gekocht omdat ik er wel handel in zag en ik meen dat ik er € 23.000 of € 24.000 voor heb betaald. Zoals gezegd had ik geen bezwaar tegen het feit dat [eiser] belangstelling had voor de hagelschade auto. En wij hebben toen € 25.000 afgesproken en met aftrek van de eerste aanbetaling heeft hij toen het resterende bedrag contant betaald. Ik durf niet meer te zeggen in welke biljetten er is betaald. Ook deze betaling zal netjes in mijn boekhouding staan. U rechter laat mij zien een foto productie 17 [eiser] met op ongeveer een derde deel van de foto een verticale rode paal en daarnaast met de neus naar voren de Mercedes. Die foto is niet genomen op mijn terrein en betreft de hagelschade Mercedes. Ik zie op de foto geen hagelschade maar dat is niet vreemd want op dit soort foto’s is dergelijke schade bijna nooit te zien. Mr. Tosun laat mij verder zien een foto productie 18 waarbij je links een oranje gekleurde neus van een auto ziet, daarnaast een man in trainingspak met daarachter twee mannen op de achtergrond met daarnaast een Mercedes genomen vanaf de achterkant. Die foto is genomen op mijn terrein en de Mercedes is de hagelschade Mercedes. Ik kan nog terzake de kentekenplaten verklaren dat op de dag dat [eiser] de auto kwam ophalen er nog kentekenplaten moesten komen. Ik ben toen met [eiser] naar het bedrijf van [getuige 3] en of zijn zoon gelopen op ongeveer 800 meter. Daar is namelijk een kantoor waar je kentekenplaten kunt kopen indien je een net gekochte auto over de grens wil brengen. Dat kantoor is van [getuige 3] of zijn zoon. (…)”.
2.3.3
[gedaagde] heeft bij conclusie na (contra-)enquête overgelegd een door [naam 2] ondertekende niet gedateerde verklaring inhoudende:

Bij deze verklaar ik dat ik omstreeks midden juni 2018 bij dhr. [gedaagde] op zijn terrein was cq. in zijn kantoor.
Ik heb toen meegekregen dat tussen dhr. [gedaagde] en een lichtgetinte heer een transactie plaats vond voor de verkoop van een donkere mercedes.
Ik zag dat de auto contant betaald werd voor circa 25000 euro en uit het gesprek maakte ik op dat Deze man in eerste instantie kwam voor de koop van een duurdere auto zonder schade en later toch een goedkopere auto kocht en meenam waarbij ik hagelschade zag.”.
2.4
Met inachtneming van het aan [gedaagde] gegeven bevel om bescheiden over te leggen waaruit blijkt dat hij in de periode van 15 juni 2018 tot en met 20 juni 2018 in zijn handelsvoorraad twee Mercedessen GLC coupe had opgenomen, zijn overgelegd:
a. als productie 13 bij antwoord, bij brief van 23 april 2020 en bij brief van 16 september 2020 een Rechnung van Lux Autohandel GmbH aan een firma waarvan de naam niet leesbaas is, waarop is vermeld dat is verkocht een Mercedes GLC, Tag der Erstzulassung 11-01-2017, FZ Ident Nr. [chassisnummer 1] , bij Unfal is “ja” omcirkeld en met de hand is vermeld “Hagelschaden” voor € 24.000,- en met datum 03-05-2018;
b. onder meer bij brief van 16 september 2020 een rekening aan [handelsnaam] van A+R Faust Automobile van 25 mei 2018 voor een Mercedes Benz, type GLC 250 D, zwart, Erstzulassung 01-03-2017 en Fahrgestellnummer [chassisnummer 2] voor € 42.000,-;
c. als productie 14 bij antwoord een door beide partijen ondertekend Kaufvertrag waarin is vermeld dat [gedaagde] aan [eiser] heeft verkocht een Mercedes voor € 25.000,-, gedateerd 20 juni 2018;
d. bij akte uitlaten productie van 9 september 2020 een rekening van [handelsnaam] van 30-06-2018 waarop is vermeld dat aan iemand (naam is niet met zekerheid te lezen) uit Romania is verkocht een Mercedes GLC met datum eerste toelating 2017, chassisnr. [chassisnummer 2] niet beschadigd, voor € 45.000,-, gedateerd op 30 juni 2018;
e. [gedaagde] heeft bij conclusie na (contra-)enquête overgelegd een grootboekpagina van periode mei 2018 t/m juni 2018 waarop onder meer is vermeld “
4824 mb glc 828,45” en in handschrift is achter “
828,45” vermeld “
winst excl. btw”;
f. [gedaagde] heeft bij conclusie na (contra-)enquête overgelegd een grootboekpagina van periode mei 2018 t/m juni 2018 waarop is vermeld “
4824 mbglc 24.000,00” waarachter in handschrift “I
nkoop”, zo’n twintig regels daaronder “
4824 mb glc 24.000,00” waarachter in handschrift “
Verkoop”.
2.5
[eiser] heeft in zijn akte van 2 februari 2022 gesteld dat de rechtbank “
op niet mis te verstane wijze” zou hebben aangegeven dat partijen niet wordt toegestaan bij conclusie na enquête nadere producties in het geding te brengen. Die stelling is onjuist, alleen al omdat die niet valt te lezen in enig proces-verbaal. Dat die stelling onjuist is volgt verder impliciet uit de getuigenverklaring van [gedaagde] voor zover inhoudende
“(…) en ik hoor u rechter zeggen dat u het niet onlogisch vindt als ik bij een nader te nemen akte een gewaarmerkte verklaring terzake deze storting overleg (…)”. Dat die stelling onjuist is blijkt verder ook uit de verklaring van mr. Linssen in het proces-verbaal van 5 november 2021 inhoudende dat zij nog nadenkt over de vraag of [gedaagde] nog een schriftelijke verklaring in het geding zal brengen terwijl niet valt te lezen dat de kantonrechter dat zou hebben verboden. Tenslotte volgt uit de lange periode tussen 5 november 2021 en de volgende rolhandeling op 12 januari 2022 – negen weken in plaats van de vier weken van art. 2.9 kantonrolreglement – dat de kantonrechter partijen juist de tijd heeft willen geven om producties te achterhalen en in het geding te brengen. In beginsel wordt dus rekening gehouden met alle in het geding gebrachte producties.
2.6
De verklaring van [naam 2] wordt niet als bewijsmiddel gebruikt. Die verklaring is niet gedetailleerd genoeg en [eiser] heeft hem niet kunnen ondervragen. Wat de onvoldoende gedetailleerdheid betreft volstaat de opmerking dat uit niets blijkt dat Frans is gesproken noch of [naam 2] die taal voldoende beheerst om een betrouwbare verklaring te kunnen afleggen. Een verklaring voor hoe hij heeft gezien dat er contant circa € 25.000,- is betaald, is evenmin in die verklaring te lezen.
2.7
Bij de waardering van de hiervoor in rov. 2.2 tot en met 2.4 vermelde bewijsmiddelen staat voorop dat [eiser] moet bewijzen dat hij op 20 juni 2018 € 44.500,- heeft betaald, dat is immers de feitelijke grondslag van zijn vordering. Hij staat wat dat betreft op achterstand omdat die betaling van € 44.500,- met redelijke mate van zekerheid moet komen vast te staan, terwijl er een door beide partijen ondertekend Kaufvertrag ligt (rov. 2.4 sub c) waarin is vermeld dat aan [eiser] is verkocht een Mercedes voor € 25.000,-. Op het cruciale punt welk bedrag contant is betaald, staan de verklaringen van [eiser] en [getuige 1] enerzijds en die van [gedaagde] en [getuige 3] anderzijds lijnrecht tegenover elkaar. Ook als de verklaring van [getuige 3] meer dan behoedzaam wordt gebruikt omdat onvoldoende zeker is dat hij inderdaad op 20 juni 2018 ter plekke was, waar weer tegenover staat dat data-vergissingen in verklaringen niet zeldzaam zijn, valt niet te zeggen wie de waarheid spreekt terzake de vraag hoeveel contant geld van eigenaar is gewisseld. De gaten en tegenstrijdigheden in alle verklaringen zijn niet voldoende duidelijk om aan de hand daarvan bepaalde conclusies te trekken. Al met al kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld of [eiser] en [getuige 1] dan wel [getuige 3] en [gedaagde] de waarheid spreken. De kracht van de verklaring van [getuige 1] wordt hierbij aangetast doordat hij eerst verklaarde geen geld aan [eiser] te hebben gegeven, waarna hij, toen [eiser] hoorbaar voor hem een andere mening verkondigde, die verklaring herzag. Een goede reden daarvoor is niet gegeven. De rekensom aan de hand van de verklaringen van [eiser] en [getuige 1] is evenmin sluitend. [eiser] verklaart € 25.000,- te hebben gehad en het restant te hebben geleend van [getuige 1] , dus moet hij € 19.500,- (€ 44.500,- min € 25.000,-) hebben geleend. In zijn herziene verklaring zegt [getuige 1] te hebben uitgeleend € 15.000,-.
Aan de verklaring van [getuige 2] komt niet veel gewicht toe omdat hij én niet positief verklaart over hoeveel geld [eiser] heeft betaald én hij een conclusie trekt uit het feit dat [gedaagde] volgens hem niet reageerde op de mededeling dat € 44.500,- was betaald. Naast deze onzekerheid, die voor risico komt van [eiser] , staat verder nog het inkoopstuk genoemd in rov. 2.4 sub b van een Mercedes met Fahrgestellnummer [chassisnummer 2] voor € 42.000,- en het verkoopstuk genoemd in rov. 2.4 sub d met chassisnr. [chassisnummer 2] – alleen de tweede letter wijkt af, hetgeen een schrijffout kan zijn – van een Mercedes voor € 45.000,-. Verder is daar het inkoopstuk (rov. 2.4 sub a) van een Mercedes met “Hagelschaden”, gekocht voor € 24.000,-. Tenslotte dragen ook de grootboekstukken genoemd in rov. 2.4 sub e en f in lichte mate bij aan de stelling van [gedaagde] dat hij ten tijde van de verkoop aan [eiser] inderdaad de beschikking had over twee zwarte Mercedessen GLC. Er is verder geen bewijsmateriaal aan de hand waarvan kan worden weerlegd de stelling van [gedaagde] dat hagelschade niet of slecht te zien kan zijn op foto’s van zwarte auto’s.
Al met al kan niet met redelijke mate van zekerheid worden vastgesteld dat [eiser] aan [gedaagde] heeft betaald € 44.500,-. Dit betekent dat de vordering moet worden afgewezen.
2.8
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. Die worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 2.490,- (5 pnt).

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1
wijst het gevorderde af;
3.2
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, voor zover gerezen aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.490,-;
3.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.